Wij lazen voor U
TOELICHTING
h
op enkele bepalingen van de Wegenverkeerswet
AAN IR. P. R. BOUMAN DE
PERSOONLIJKE TITEL VAN
RIJKSLANDBOUWCONSULENT
VERLEEND.
In een ander hoofdstuk van het rapport „Land
bouwbedrijfsstudie in Amerika" geeft de studie
groep een overzicht van datgene wat in de U. S. A.
gedaan wordt aan de
VERBETERING VAN DE ARBEIDS-
EFFICIENCY IN DE LANDBOUW.
Men gaat er hierbij van uit, dat bevredigende
bedrijfsresultaten niet alleen bereikt worden door
datgene wat men ter uitvoering brengt, doch dat
de manier waarop dit geschiedt, ook van groot
belang is.
Speciaal in de Amerikaanse industrie had men
dit al lang ingezien en heeft men dan ook al vele
goede werkmethoden ontwikkeld. In de landbouw
is men hier echter eerst in de oorlogsjaren, tenge
volge van het grote gebrek aan werkkrachten, aan
dacht aan gaan besteden.
Het onderzoek en de voorlichting op dit terrein
hebben zich vooral bezig gehouden met het werk
in en om de gebouwen en dus vooral met het werk
dat verbonden is aan de verzorging van het vee.
De Amerikaanse bedrijfsgebouwen bieden op dit
punt een ruim werkterrein, daar tengevolge van
het brandgevaar de verspreide houten gebouwen
op het grote erf veel looptijd vereisen. Bovendien
is de inrichting van de gebouwen, mede door de
omschakeling van paardentractie op mechanische
tractie, niet altijd doelmatig te noemen.
Bij dit werk kan men in een aantal étappes
onderscheiden. Eerst worden, de in de prakcijk
voorkomende methodes beschreven en opgemeten.
Hieruit wordt zo mogelijk een nieuwe methode
ontwikkeld, die na toetsing in de praktijk gepro
pageerd wordt.
De vergelijkingen worden nu gemaakt op basis
van het aantal manuren, de afgelegde afstand en
de arbeidskosten per gewichtseenheid of per dier.
Uiteraard speelt de kwaliteit bij de beoordeling
ook een rol.
Zo heeft men b.v. in de staat Vermont de tijd
nodig voor het verzorgen van 22 melkkoeien met
2 uur per dag (30 kunnen bekorten, en de weg,
die hierbij door de boer werd afgelegd, met 60
Dit werd bereikt door het wijzigen van de stal
inrichting, het verplaatsen van schakelaars en het
aanleren van nieuwe methoden.
Dit onderzoek slaat bij de Amerikaanse boer
vooral daarom goed aan, omdat hij dit werk prac-
tisch geheel zelf moet verrichten en dus ook graag
behulpzaam is bij het onderzoek.
Daar de voordelen in de regel wel zonder meer
duidelijk zijn, ook al zijn vrij kostbare veranderin
gen aan de uitvoering van de nieuwe methode
verbonden.
Daar er ook bedrijven gepacht worden en er
geen wettelijke vergoeding voor verbeteringen be
staat, zal dit onderzoek in deze gevallen niet altijd
tot verbeteringen leiden.
Bij de deelpacht echter, die de overhand heeft,
is ook de eigenaar bij een zo voordelig mogelijke
bedrijfsexploitatie betrokken, en zal hij eerder ge
neigd zijn om de voorgestelde verbeteringen aan
te brengen. De in verhouding lage prijzen van de
werktuigen en het gebrek aan arbeidskrachten
bevorderen deze gang van zaken uiteraard nog
meer.
Zoals dit in Nederland sedert enige tijd gebrui
kelijk is, wordt ook in de U. S. A. gewerkt met de
begrippen „arbeidsnorm" en „standaarduur."
Hieronder verstaat men dan de hoeveelheid
werk, die onder normale omstandigheden verricht
kan worden in een arbeidsdag van 10 uur en bij
gebruik van een normale inventaris.
Men is echter wel tot de conclusie gekomen, dat
bij het onderzoek van de arbeidsmethoden meer
rekening moet worden gehouden met de andere
bedrijfsonderdelen. Men kan de rentabiliteit het
beste beoordelen indien men voor iedere situatie
een aparte begroting opstelt, waardoor dus tevens
een nauwe band met de bedrijfs-economische on
derzoekingen is gelegd.
Zoals reeds eerder werd uiteengezet, is tenge
volge van verschillende omstandigheden, de me
chanisatie in de U. S. A. sterk bevorderd. Ondanks
het sterk toenemend aantal trekkers, vermindert
het aantal paarden slechts zeer geleidelijk. Naar
het schijnt moet men zich eerst aan de gewijzigde
situatie aanpassen. Het aantal uren per trekker
steeg in de periode 19151948 van 281 tot 574
(kosten resp) 1,32 en 0,57 dollar per uur), terwijl
in dezelfde periode de werktijd van het paard in de
staat New-York gemiddeld daalde van 990 tot 429
uren.
Hiermede ging gepaard een stijging van de kos
ten per paarde-uur van 1843 dollarcent.
Het aantal man-uren is daardoor zeer sterk ge-
daald, b.v. 1800 1940
Tarwe aantal uren/acre 56 7,5
Mais id. 86 25
Door het gering aantal gewassen (hoogstens
45) kan de specialisatie verder worden doorge
voerd, terwijl ook de weersomstandigheden in de
regel veel stabieler zijn dan de onze. Daardoor kan
men dan ook zeggen, dat het machinepark per 100
ha cultuurgrond ongeveer is van het onze (en
daar komt de in verhouding lagere prijs dan nog
bij. Red.).
Doordat ongeveer 80 °/o van de bedrijven over
electriciteit kan beschikken, speelt deze kracht
bron ook een belangrijke rol bij de mechanisatie.
Als voorbeeld wordt genoemd een rapport over de
verschillende aspecten van de suikerbietenteelt.
Door het gebruiken van gesegmenteerd of ge-
calibreerd zaad verwacht men, dat het opéénzetten
met de lange hak zal kunnen geschieden, en dat
zodoende 12 man-uren per ha uitgespaard kunnen
worden.
Bij het machinaal rooien met de éénrijïge rooi-
machine, komt men tot de conclusie, dat 1015 ha
de minimum oppervlakte voor een eigen machine
bedraagt. Hoewel deze getallen op zichzelf ons
niets zeggen, omdat ze opgesteld zijn onder geheel
andere omstandigheden, geven ze toch wel een in
druk van de wijze, waarop de problemen in de
U .S. A. worden gesteld en opgelost.
„Het is de studiegroep opgevallen, dat, vooral
voor het drogen van groenvoedergewassen, vele
experimentele machines aan het werk waren. Het
geld hiervoor is vaak in ruime mate door de Over
heid verstrekt.
Als voorbeelden voor het onderzoek worden in
het rappport nog genoemd de onderzoekingsinsti
tuten voor risters, scharen, schijvenploegen en
luchtbanden te Auburn (Alabama) en voor trek
kers te Lincoln (Nebraska). Opvallend was, dat
dit laatste instituut slechts over weinig personeel
beschikte, n.l. één ambtenaar, twee chauffeurs en
één typiste.
GEBOUWEN.
Zowel bij nieuwbouw als bij het verbeteren van
de woning en de gebouwen is de boer zelf meestal
de voornaamste arbeidskracht. De veelal van hout
gemaakte gebouwen worden veel gemoderniseerd,
en hierbij komt vooral een nieuw type melkstal
sterk in de belangstelling (de z.g. pen barn). De
koeien, die zomer en winter op de stal worden ge
molken, worden hierbij via een overdekte ruimte
naar de melkplaatsen geleid, die zó hoog zijn, dat
de melker de melkmachine staande kan bedienen.
Tijdens het melken wordt dan het krachtvoer ver
strekt. Hierdoor wordt de melktijd beperkt, het
los- en vastmaken der koeien vervalt, en de tijd,
nodig voor het schoonhouden van de stal, wordt
sterk beperkt.
De stal geeft in de winter het idee van een pot
stal en de hoeveelheid stro om het vuil-worden te
voorkomen, is groter. Verder kan als nadeel de
grotere benodigde ruimte per dier nog worden
aangevoerd.
Ook het voeren van kippen en varkens heeft
steeds meer automatisch plaats.
Wij menen met deze bijzonderheden uit dit om
vangrijke rapport te moeten volstaan. De belang
rijkste zaken, die worden aangesneden, liggen wel
op het gebied van het bedrijfseconomisch onder
zoek, waarvan wij vele men zie hiervoor o.a. de
rede van Ir Bouman op de Algemene Vergadering
van de Z. L. M. reeds in behandeling weten. Het
behandelen van de bedrijfsonderdelen tegen de
achtergrond van het gehele bedrijf zal in Neder
land veel van de Voorlichtingsdienst vergen, en
het specialistenwerk in een ander en breder vlak
plaatsen. Een bescheiden begin van dit bedrijfs
economisch onderzoek is reeds opgezet in samen
werking met het boekhoudbureau der Z. L. M., dat
hiertoe over meer gegevens dan de tot nog toe ge
bruikelijke, zal moeten beschikken.
Op het zuivere weidebedrijf, met zijn vrij een
voudige structuur, is dit onderzoek reeds verder
gevorderd (men zie hiervoor de dissertatie van
Dr Vondeling).
Op het gebied van het onderzoek van de meest
doelmatige arbeidsmethoden hebben we in Neder
land sedert enige jaren de eerste stappen gezet,
speciaal op het gebied van het machinaal melken
en de mechanisatie van arbeidsintensieve teelten.
Ook hier zullen we moeten oppassen om niet te
veel met gemiddelden te gaan werken bij het pro
pageren van nieuwe methoden. Ook moeten we de
economische zijde zeker niet verwaarlozen.
Op dit punt heeft het vraagpunt van de Z. L. M.
over de mechanisatie duidelijke taal gesproken,
daar hier immers vanuit de practijk bevestigd
werd, dat mechanisatie veelal niet berustte op de
overweging om lagere kostprijzen te bereiken, doch
veeleer om het werk tijdig en onafhankelijk van
losse arbeiders gereed te krijgen. Waar bovendien
in Nederland veel werk door betaalde arbeids
krachten wordt verricht, die zelf geen voordeel
hebben bij een vereenvoudiging van het werk zal
men in de praktijk bij dit onderdeel nog wel eens
op moeilijkheden stuiten bij de arbeiders, terwijl
ook de eigenaren, terecht overigens, niet veel zul
len voelen voor de modernisering van stallpn en
schuren.
Deze vereenvoudiging van het werk zal dus in
Nederland in de eerste^plaats op het veld gezocht
moeten worden en wel bij die gewassen die toppen
in de arbeidsvoorziening teweeg brengen.
Zo geeft ook dit rapport ons weer voldoende
aanleiding ons te bezinnen op een aantal tot nog-
toe nog veel als stiefkind behandelde zijden van
het bedrijf.
Het rapport is tegen betaling van 3,50 te ver
krijgen op het Ministerie van Landbouw (giro
241800).
B.
FIETS MET AANHANGWAGENTJE.
Iedereen, speciaal op het platteland, kent de aan-
hangwagentjes achter de fiets, waarmede melk
vervoerd wordt, een zak kunstmest naar het land
gebracht wordt, enz. Is dit nu een fiets of is het
geen fiets? Waar moet dit voertuig rijden?
De bestuurder van een rijwiel met aanhang-
wagentje, dat, de lading medegerekend, niet breder
is dan 0.75 m moet dezelfde baan of hetzelfde pad
volgen als elke andere wielrijder.
Is de breedte tussen de 0.75 m en de 1.50 m dan
moet het voertuig daar rijden, waar de onbespan-
nen wagens behoren. Een onbespannen wagen is
een wagen die niet bestemd is om te worden aan
gespannen, dus b.v. een handkar. Dergelijke wa
gens mogen, de lading meegerekend, niet breder
zijn dan 1.50 m.
WIELRIJDERS MOGEN EEN DIER GELEIDEN.
Volgens het nieuwe Wegenverkeersreglement
mogen bestuurders van rijwielen één dier geleiden.
Maar, zo wordt ons gevraagd waar moet
die fietser dan rijden, op de rijbaan of op het fiets
pad?
De bestuurder van een rijwiel, die een dier ge
leidt. heeft zich te gedragen als een wielrijder.
Als het dier een hond in, dan moet hij, waar dit
aanwezig is, het rijwielpad volgen; als het geen
hond is, doch bijv. een paard, dan kan hij ook de
rijbaan volgen.
Hoe de fietser en het dier zich ten opzichte van
elkaar moeten bevinden is niet voorgeschreven.
Als leidraad zal hier moeten dienen art. 25 van de
Wegenverkeerswet, dat t.a.v. de wielrijders zegt,
dat zij niet over de openbare weg mogen rijden op
een zodanige wijze of met zodanige snelheid of zo
danig beladen, dat de vrijheid van het verkeer
wordt belemmerd of de veiligheid op de weg in
gevaar wordt gebracht of redelijkerwijze is aan te
nemen, dat de veiligheid op de weg in gevaar kan
worden gebracht.
Dit zal dus veelal meebrengen, dat de rechts-
houdende bestuurder zich links van het dier voort
beweegt om zodoende te voorkomen, dat het in
halend verkeer hinder ondervindt van onverwachte
bewegingen van het dier.
TWEEWIELIGE TREKKERS.
Voor vele kleine bedrijven en speciaal de tuin
bouwbedrijven kunnen de tweewielige trekkers of
freesmachines een uitkomst zijn, maardan
moeten zij voorzien zijn van een rem, want anders
komen zij niet voor een kentekenbewijs in aanmer
king en dit heeft tot gevolg dat zij op geen enkele
wijze op de openbare weg kunnen worden gebruikt.
Vele gebruikers hebben achter deze trekkertjes
een tweewielig wagentje of sulkey gebouwd, waar
door zij hiermede zich zelf en eventuele vrachten
kunnen vervoeren. Beschouwt men zo'n geval als
een tweewielige trekker, dan wordt hij gelijkgesteld
aan een onbespannen wagen die, de lading mede-
gerekend, niet breder mag zijn dan 1.50 m. Het
voertuig moet dan voorzien zijn van een zelfwer
kende rem, zodanig, dht, indien de bestuurder het
bedieningstoestel loslaat, het voertuig onmiddellijk
tot stilstand wordt gebracht. Verder mag een der
gelijk voertuig niet bestuurd worden door een per
soon, die de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft be
reikt en moet het motorrijtuig zo zijn ingericht,
dat gevaar voor brand, ontploffing en hinder voor
enige weggebruiker door rook, damp of walm zo
veel mogelijk wordt voorkomen en dat de afge
werkte gassen worden afgevoerd door een inrich
ting, die aan de gestelde eisen voldoet.
Is het wagentje op een zodanige wijze gekoppeld
aan het motorrijtuig, dat dit als een vierwielige
tractor moet worden beschouwd, dan geldt hiervoor
art. 69 van het Wegenverkeersreglement, d.w.z.
dan gelden de bepalingen voor de normale land-
bouwtractorenmaar dan geldt ook art. 74 waarin
gezegd wordt dat een reminrichting alle wielen van
de aangedreven as moet remmen en dat de remver-
traging op een droge of nagenoeg droge en onge
veer horizontaal liggende weg tenminste 1 m/sec.
2 moet bedragen.
Hieruit volgt dus, dat een tweewielige trekker,
niet voorzien van een reminrichting, niet op de
openbare weg mag komen.
Bij beschikking van de Minister van Landbouw,
Visserij en Voedselvoorziening is aan Ir P. R. Bou
man, Ingenieur bij de Rijkslandbouwvoorlichtings-
dienst, ter standplaats Axel, de persoonlijke titel
van Rijkslandbouwconsulent verleend, te rekenen
met ingang van 1 October 1951.