BELANGRIJK RAPPORT T uinbouw lanóBciiüDvoorlicfitincjsóiQnst dierstcveróenkiiicj over de Bezwaren iegen de huidige landbouw voorlichtingsdienst Kort bericht. BIJ HET EINDE VAN HET JAAR 1951 Hoewel de commissie in de eerste plaats uiting geeft aan haar 'lof en dankbaarheid voor de wijze waarop de landbouwvoorlichtingsdienst in het ver leden de landbouw heeft gediend en nog dient, brengt zij toch een aantal bezwaren naar voren tegen de huidige organisatievorm. Deze bezwaren gelden in de eerste plaats de Te sterke centralisatie. Ofschoon de commissie wel inziet dat deze cen tralisatie verklaard moet worden uit de geschiede nis van de bemoeiingen van de Overheid met de landbouw, meent zij toch dat hier gevaren in ge legen zijn, die vooral t.a.v. de volgende facetten tot ongewenste toestanden zouden kunnen leiden. V. Omdat een sterk geleid ambtenaren corps bepaalde zaken op bedrijfseconomisch of technisch terrein niet meer alleen als algemene richtlijn zou kunnen zien, doch de doorvoering ook door andere maatregelen zou kunnen trachten te bevorderen, waardoor de voorlichtingsdienst in discrediet kan geraken bij de boeren. 2U. Is het niet onmogelijk dat door de vele door de Overheid opgestelde projecten bepaalde streek eigen problemen door gebrek aan tijd en gelegen, •heid blijven liggen. Daarom moeten de consulenten in hun streek ook de beschikking hebben over proefbedrijven en voorbeeldbedrijven, terwijl zij ook op een labora torium moeten kunnen steunen, dat voor hen op snelle wijze massa-onderzoek en toegepast onder zoek kan verrichten. Omdat de centrale jlaboratoria te weinig be wegelijkheid bezitten, denkt de commissie in dit verband aan een 78-tal laboratoria die zich spe ciaal met deze regionale problemen bezig zouden houden. In het verleden hadden de consulenten een veel meer autonome positie, daar slechts enkele malen per jaar wederzijds contact met het administratief hoofd, de inspecteur, bestond. In deze positie is grote verandering gekomen na •het jaar 1934, toen tengevolge van de crisis de meer directe bemoeienis van de Overheid, met het bedrijfsleven, ook de behoefte aan een meer directe controle op de bedrijfsuitoefening vereiste. Ook bij het huidige streven om de productie zo hoog mogelijk op te voeren bij een lage kostprijs, vormt deze dienst een veelgebruikt middel. Naarmate het apparaat zich aan de top ging ver breden werd de taak „naar boven" steeds groter, omdat vele gegevens verzameld en vele rapporten samengesteld moeten worden. Ook de centrale wetenschappelijke instituten zenden in toenemende mate hun vragen aan de consulenten, die daardoor genoodzaakt zijn assistenten voor dit doel aan te stellen. Daardoor omschrijft de commissie de taak van de consulent dan ook als die van organisator, administrateur en personeelschef, volgens de richtlijnen en voor schriften van de centrale instantie. Het eigenlijke voorlichtingswerk wordt niet meer door de aangewezen krachten uit geoefend. Dit geldt althans voor de voorlichting op het gebied van de akker- en weidebouw, daar hier per consulent het grootste aantal assistenten voor komt. Als haar mening brengt de commissie naar voren dat het landbouwonderwijs bij uitstek ge schikt is om een boerenstand te vormen die zich wel adviezen wil laten geven, doch ook weer niet geheel afhankelijk van deze dienst wil zijn. De belangrijkste taak van de voorlichtingsdienst blijft het pasklaar maken en in een goede vorm gieten van nieuwe vindingen. In dit verband vraagt de commissie zich af of het gros van de assistenten wel over voldoende ontwikkeling, deskundigheid en gezag beschikt om deze taak te volbrengen. Een goed ontwikkel de boerenstand zal alleen dan nieuwigheden aan vaarden, indien ze vertrouwen heeft in de kennis en het oordeel van degene die deze dingen voor draagt. En, zo vraagt de commissie zich af, zal men dit vertrouwen schenken aan iemand uit de naaste omgeving die wellicht dezelfde opleiding genoot? Er zullen dan ook steeds hogere eisen gesteld moeten worden aan de selectie en opleiding van deze assistenten o.a. wat hun didactische bekwaam heden betreft. Ondanks het ernstige streven om het technische en intellectuele peil van deze cate gorie omhoog te brengen, zal de assistent echter de autoriteit blijven missen die uitgaat van een academisch gevormde kracht, ondanks het feit, dat aan diens vorming voor dit doel in de toekomst ook meer aandacht besteed zal moeten worden. Tevens acht de commissie het een bezwaar dat door het optreden van de assistenten de landbouw- onderwijzer, die vroeger op technisch gebied de vertrouwensman van de boer was, tot de school wordt teruggedrongen, waardoor hij zijn binding met de praktijk steeds meer gaat missen. Dit zal het cloor hem te geven onderwijs zeker niet ten goede komen, en doordat vele van deze jonge land- bouwonderwijzsrs de interesse hiervoor missen, bestaat dé kans dat deze gang van zaken zich steeds sterker af zal gaan tekenen. De medezeggenschap van de georganiseerde landbouw'ontbreekt bijna geheel. Van de zijde der landbouworganisaties wordt meermalen met vreugde gewezen op het nauwe contact dat met de consulenten wordt onderhou den, doordat deze als adviseur of mede-bestuurslid van verschillende instellingen optreedt en ook vaak de bestuursvergaderingen bijwoont. Toch bestaat er een lacune omdat de deelneming aan het werk niet wederkerig is, daar de organisaties bij de huidige gang van zaken geen gelegenheid krij gen om invloed hierop uit te oefenen. Toch is deze kwestie dringend geworden nu de voorlichtingsdienst zich meer dan in het verleden met andere dan technische zaken gaat bemoeien, zoals met de vraagstukken betreffende de sanering van kleine boerenbedrijven, waarbij sociale phy- chologische en ethische factoren ook 'n rol spelen. Deze opvatting komt overeen met die van het F.A.O.-congres. Dit congres kwam tot de conclusie, dat een even wichtige opbouw tussen initiatief en controle van en door de boerenorganisaties en de werkzaam heden van de regering, noodzakelijk is. Verschillende publicaties van leidinggevende personen wijzen er op, dat men in Nederland in beginsel niet afwijzend staat tegenover medezeg genschap van de georganiseerde landbouw in de voorlichtingsdienst-aangelegenheden. De voorlich ting heeft immers een dienende functie en de boer Het jaar is stervende en behoort straks tot het verleden en, of men het wil weten of niet, men ontkomt niet aan de vergankelijkheidsgedachte, aan de immer voortsnellende tijd, aan heel de om- bestendigheid van het leven. 1951 is moe, ontzaglijk moe van alles, dat het heeft moeten torsen. En wij, zijn wij ook niet moede van al ons ge ploeter, van èd onze zorg, onze teleurgestelde idealen, onze onvervulde verlangens? Wat hebben we al niet gezien en gehoord in het afgelopen jaar, in deze onrustige, angstige wereld van vandaag, dat we niet verwerken kunnen en waar we zo moe van worden? En hoe is het met ons persoonlijk? Hoe is onze geestelijke balans op 31 Dec.? Is er niet ontzaglijk veel, dat anders had künnen zijn, als wé maar niet zoveel aan ons zelf hadden gedacht? Zijn wij er ook niet mede schuldig aan, dat er geen begrijpen van elkaar is, omdat we zo grenze loos egoïstisch zijn? Het is de vermoeide onte vredene, steeds naar hoger idealen grijpende mensheid, die nog wel Kerstfeest wil vieren maar dan alleen met een goed gevulde beurs en een rijke tafel. Is dit niet de grootste tegenstelling van het kind in de kribbe in al zijn armoede en nederigheid? Als we meer vertoefd hadden in het afgelopen jaar in Bethlehems stal, zouden we niet zo vermoeid zijn, zoals we nu zijn. We zouden méér onze zegeningen geteld hebben en rustiger de toekomst tegemoet treden. Want hebben we niet veel zegeningen gehad dit jaar? Wie durft het ontkennen? Daarom op Kerstdag 1951 naar de stal van moet er dus op een wijze bij betrokken worden, dat zijn wensen en behoeften ten volle vervuld worden, aldus Ir. Tjallema. Het verlangen van de boeren naar een meer uit gebreide voorlichting leidde tot oprichting van de bedrijfsverenigingen, waarbij op dit moment, via 100 verenigingen, ongeveer 16.000 leden betrokken zijn. Zodoende zijn 10 van de boeren boven de 3 ha bij dit werk betrokken. Hoewel de opzet van deze verenigingen uitge sproken technisch is, begeven zij zich ook wel op bedrijfseconomisch terrein. Voor controle, inspec tie en voorlichting wordt een assistent aangesteld, al dan niet door de Overheid gesubsidieerd. De Commissie kan in principe het toejuichen dat er een groepering van boeren rondom deze pro blemen plaats heeft, doch kan zich niet geheel ver enigen met de wijze waarop dit geschiedt, daar er geen waarborgen bestaan, dat de activiteit zich niet uit zou breiden tot het terrein van de stands organisaties. Als oplossing ziet zij het afhankelijk stellen van de Overheidssubsidie van de volgende voorwaarden. 1°. De statuten der vereniging moeten de goed keuring hebben van de gewestelijke stands organisaties. 2°. De besturen moeten gekozen worden uit een voordracht opgemaakt door deze organisaties. 3". Het werkplan en het verslag der vereniging dient ter goedkeuring te worden gezonden aan de Raden van landbouwvoorlichting, en ter kennisname aan de standsorganisaties. Wel wordt van de zijde der voorlichtingsdienst 't ontstaan van de bedrijfsverenigingen toegejuicht, doordat het bestuur van de vereniging zelf naar voren brengt wat aangesneden moet worden, doch de commissie meent, dat de bedrijfsverenigingen een te smalle basis vormen om hierop de mede zeggenschap van de georganiseerde landbouw te funderen. Als de georganiseerde landbouw in de planning en bij de uitvoering van het werk medeeeggen- schap zou krijgen, zou hierdoor de interesse zeker toenemen. Tenslotte wijst de commissie er op, dat er voor gewaakt dient "te worden, dat de consulent de vertrouwensman van de boeren blijft, en dat 't onjuist is hem te belasten met taken gelegen op het terrein van uitvoering cn controle, die dit ver trouwen zouden kunnen verminderen. Zeer hoge prijzen voor veevoeder en wederom zeer beperkte krach tv oertoewijzingen maken het probleem van een goede veevoeding extra moeilijk. De Landbouwvoorlichtingsdienst wil gaarne hel pen dit probleem op de meest voordelige wijze tot oplossing te brengen. Vraag de rayon-assistent er naar of schrijf naar het Rijksveeteeltconsulentschap voor Zeeland, Lon- dense Kaai 27, Middelburg. Bethlehem en we zullen met al onze zegeningen verlegen zijn als we zien de armoede van het ge boren Christuskind. Wij mpeten eerst arm worden willen we de rijkdom van 't Kerstfeest kunnen begrijpen. We wandelen in het donker; het onrus tige, het onvaste van deze tijd beangst ons, we we ten niet waar we heen gaan. En telken male in de donkerste tijd van het jaar en mogelijk in de donkerste tijd van ons leven, straalt daar weer het Licht van Bethlehem. Het Licht, dat alleen ons in rechte sporen leidt. In dat Licht kunnen we weer een nieuw jaar tegemoet gaan, niet angstig en onrustig, omdat we niet weten wat het ons berngen zal. Maar gelovig, vertrouwend, werkend en biddend. Geïnspireerd door de kracht van de Blijde Bood schap gaan we welgemoed en vrolijk voorwaarts in het geloof en vertrouwen, dat ook onze arbeid in 1952 gezegend zal worden. Na deze donkere dagen zal de zon doorbreken, na het sterven komt weer het geboren worden van nieuw leven, en we werken weer met nieuwe kracht voor ons gezin in ons mooie bedrijf. We hebben in het afgelopen jaar weer in ons orgaan met deze artikeltjes met elkaar meege leefd. Misschien dat er iets goeds in was, mis schien-ook niet, maar als we er mee bereikt heb ben dat er iets méér saamhorigheid, iets méér mes» levends is bereikt onder elkaar, dan zou ik zeer tevreden -zijn. Al onze Z. L. M.-ers wens ik een gezegend Kerst feest, een gelukkig einde van 1951 en een voor spoedig begin van 1952. JAAP UIT 't BOGERDJE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 8