r
v..
op de Algemene Vergadering der Z. L. M.
op 17 December 1951 te Goes
Openingsrede van de Algemeen Voorzitter Ir NI. 1. Geuze
Herdenking oud-Commissaris der Koningin,
Het is ons een droeve plicht deze bijeenkomst
aan te vangen met het herdenken van het over
lijden vorige week van onze oud-Commissaris der
Koningin in onze provincie, Jhr. Quarles van Uf-
ford. Jhr. Quarles heeft niet lang van zijn rust
mogen genieten. Na zijn aftreden in 1948 volgde
geen vier jaar later reeds zijn verscheiden. Een
lange bestuursperiode, 25 jaar, heeft hij in Zeeland
gediend. Door zijn integere houding, zijn conse
quent beheer en zijn grote ervaring wist hij de
grote achting van onze Zeeuwse bevolking weg te
dragen, zeker ook op ons platteland. De latere
jaren van zijn ambtsperiode moeten uitermate
zwaar voor hem geweest zijn. Het oorlogsgeweld
en de ontelbare moeilijkheden nadien, juist in de
provincie als de onze, hebben zeer van zijn beleids-
kracht en standvastigheid gevergd. De manier,
waarop onze Commissaris van toen, Zeeland geleid
heeft, zullen ons zijn nagedachtenis in grote ere
doen houden.
Het dure leven niet aan de boer te wijten.
Mijne heren, we horen geregeld spreken en spre
ken zelve over het dure leven. Er zijn kranten,
waarin we hetzij openlijk, hetzij bedektelijk te lezen
krijgen, dat de boeren daaraan schuldig of mede
schuldig zouden zijn. Enerzijds mag de boerenstand
constateren, dat er reden tot voldoening is, vooral
gezien de goede opbrengsten van de oogstjaren
1949 en 1950, terwijl er voor de oogst 1951, die
quantitatief nogal wat lager ligt, merendeels goede
prijzen zijn te maken. Anderzijds willen wij er voor
waarschuwen in verband met de gespannen wereld
situatie, voorraadvorming en speculatie, deze con
junctuur ook als maar enigszins normaal te be
schouwen, doch dient men te beseffen dat moge
lijk de toestand onder het hoofd schijnwelvaart
beter beschreven zou zijn. Wat nu het dure leven
betreft, willen we eens enkele cijfers aanvoeren
om dit fabeltje van de boerenkant te weerspreken.
Wanneer we n.l. de index-cijfers van de laatste
jaren eens onder de loupe nemen, dan blijkt de
landbouwindex, totaal naar een basistagfer 100 voor
1946'48, thans Augustus 1951 te zijn 118, name
lijk 121 voor de akkerbouwproducten en 117 voor
de veeteeltproducten. De prijsindex van het totaal
verbruik naar een basiscijfer voor 1947 van 100,
ligt echter in Juli 1951 veel hoger, n.l. op 135, ter
wijl de volume-index daarbij nauwelijks een rol
speelt, omdat deze slechts op 102 staat. Als na
delige factor voor de landbouw kan hierbij nog aan
gevoerd worden, dat de officiële loon-index t.o.v. '47
voor de landbouw per Augustus 1951, 131 bedroeg
en in nijverheid en transport resp. 4 en 5 punten
lager lag. Bij de interim-prijsindex van het gezins-
verbruik, welke totaal per Augustus 1951 op 121
lag (gerekend naar een basis 100 in 1949), vinden
we voor de onderdelen voeding en kleding cijfers
van 124 en 129. Gezien het gunstige cijfer van de
landbouwindex van zo-éven, ligt voor de voeding
de conclusie voor de hand, dat andere oorzaken,
o.a. de tussenschakels en import van genotsmidde
len, de duurte aanbrengen.
De h Vrim-indexcijfers der groothandelsprij-
i, kend naar basis 1948 100, ver-
n ander beeld. Deze index per September
1951 is voor de voedingsmiddelen 121, voor textiel-
waren 152, voor chemische producten 142, voor
papier en papierwaren 190, voor metaalwaren 150,
met tenslotte een algemeen indexcijfer van 142.
Als we dan nog eens beschouwen enkele cijfers van
belangrijke kostenelementen in onze landbouw en
we zien dan indexcijfers, gerekend naar 100 voor
de basisperiode 1947, van 138 voor de meststoffen,
234 voor de bindertwine en 197 voor persdraad, dan
hopen wij, dat sommige demagogen in den ver
volge wat bedachtzamer de pen zullen hanteren,
aleer zij de duurte toeschrijven aan een categorie
van de bevolking die in de na-oorlogse jaren, mede
van de belangrijkste productieprestaties voor het
vaderland heeft weten te bereiken op een blijkbaar
volkomen verantwoorde basis. En men heeft mij
daarbij niet te verwijzen naar voor-oorlogse basis
indexcijfers, want een vergelijking met een tijd
perk van volmaakte „onder"-beloning is niet alleen
niet acceptabel, maar valt alleen maar ten ongun
ste van de opsteller uit.
Eigendomsrecht aangetast.
Een ander onderwerp, waarvoor ik Uw aandacht
heden vraag, betreft het eigendomsrecht. In de
waterschapswereld heeft zich te dien aanzien een
probleem voorgedaan. Een waterschap in onze
provincie had besloten van de vronen een gelijk
geschot te heffen als waartegen de dijkenlanden
in de betrokken polders waren aangeslagen. Ge
deputeerde Staten hebben dit besluit vernietigd,
o.a. overwegende dat het in strijd was met het
bepaalde in art. 82 van het Algemeen Reglement
voor de polders of waterschappen in Zeeland en
algehele opheffing van de bestaande vrijdom van
de vronen niet toegestaan was. Ik memoreer dit
geval, omdat het mij heeft bevreemd, dat men in
de boerenstand, welke zo hoge prijs stelt op het
eigendomsrecht en zijn handhaving, blijkens het
besluit van voornoemde ingelandenvergadering,
niet het principiële gevaar van een dergelijke be
slissing heeft onderkend. Ik wil echter, om mis
verstand te vermijden, beginnen met te verklaren,
dat ik wel van mening ben, dat de eigenaren van
vronen, indien zich buitengewone omstandigheden
voordoen, in een verhoging van het geschot moe
ten toestemmen. Men mag echter niet vergeten,
dat bij de invoering van het Reglement de vrijdom
der vronen als een bestaand recht verder is ge
registreerd en ik kan niet begrijpen, dat een der
gelijke eigendom zomaar door een of andere meer
derheid terzijde gesteld zou kunnen worden. Is
men van mening, dat dit soort rechten verouderd
is en in deze tijd niet meer past, dan zal men kun
nen. onteigenen. Maar dan zal men schadevergoe
ding moeten betalen, zoals indertijd andere rechten,
als b.v. de jacht zijn afgekocht. Men voert wel aan,
dat deze vrijdom der vronen niet meer in de koop
prijs van de grond tot uiting zou komen. Wie dit
beweert, wende zich liever tot een erkend deskun
dig taxateur, die zal hem uit zijn droom helpen.
Hoogstens kan men stellen dat t.g.v. het min of
meer onnatuurlijke prijsplafond bij grondverkoop,
de geringere vroonlast niet tot uiting kan komen.
Waar het mij om gaat is niet in de eerste plaats
deze zaak zelf, maar, begrijpt U mij allen vooral
goed, het beginsel achter deze zaak.
Ik onderschat in dit verband niet de geweldige
financiële moeilijkheden, waarvoor vele polderbe
sturen zich gesteld zien, en ik ken ook hun strijd
en de oprechte bedoeling om zo tot een betere huis
houding te komen. Maar deze weg kan niet juist
zijn. Ik ben ook geen feodaal vertegenwoordiger
van verleden tijd, ik erken het rentmeesterschap
in de eigendom en de onteigening ten algemenen
nutte uit de grond van mijn hart, maar ik Wil zeer
in het bijzonder wijzen op het grote gevaar van het
zelf niet voldoende meer onderkennen van mijn en
dijn, rechten en verworvenheden.
Juist in deze tijd, waar de primaire rechten van
de mens zo gemakkelijk worden aangetast met
mooie leuzen, waar de grenzen van bezit en eigen
dom vaak zozeer beginnen te vervagen, daar moet
de boerenstand d^ rechten van de grond, waar zijn
bestaan ligt en zal liggen, hoog houden. Ik hoop,
dat zij die in onze kring er tot nog toe wellicht
anders over dachten, met de beste bedoelingen
daar ben ik van overtuigd, nog eens dit probleem
van deze zijde willen beschouwen en dat zij zich
zullen willen laten overtuigen.
Beloning kwekerseigendommen onvoldoende?
Er komt momenteel in onze landbouwwereld een
vraagstuk aan de orde, wat enigszins vergelijkbare
aspecten heeft, n.l. dat van de kwekerseigendom
men. We gaan daarbij uit van het standpunt, dat
Nederland het grootste belang heeft bij zoveel mo
gelijk goede, meer nog nieuwe en betere Neder
landse rassen. Voor de beloning van de dus voor
onze Nederlandse landbouw zo belangrijke kwe-
kersarbeid kennen we sedert een jaar of 10 de wet
telijke regeling, neergelegd in het Kwekersbesluit.
Enerzijds verkrijgt de kweker zijn beloning uit de
verkoop van origineel zaad, waarvoor hij een mo
nopolie verkreeg, anderzijds vloeien hem kwekers
vergoedingen toe uit heffingen op de geplombeerde
nabouw, via daartoe ingëstelde fondsen, die door
de N.A.K. worden beheerd. Voor sommige gewas
sen b.v. bieten wordt alleen origineel zaad in het
verkeer toegelaten, bij granen, vlas en peulvruch
ten staat men op het standpunt, dat deze ook zon
der toedoen van de kweker op landbouwkundig
verantwoorde wijze kunnen worden vermeerderd.
Bij aardappelen is het origineel practisch van wei
nig betekenis en in de tuinbouwsector kennen we
slechts een geheel gebonden teelt. Het gesprek
ontwikkelt zich nu om het gevaar, dat door het
huidige stelsel de kwekersarbeid onvoldoende wordt
beloond. Daarbij komt, dat onze overigens zeer
mooie regeling, in het buitenland onvoldoende
medestanders heeft weten te krijgen, zodat het
wederkerigheidsbeginsel helaas te weinig toepasse
lijk bleek. Vooral in de sector granen en peulvruch
ten is de situatie moeilijk geworden. De resultaten
der bonafide kweekbedrijven, meerderen onder U
zullen dit weten, gezien de uitkomsten der coöpe
ratieve kweekbedrijven, zijn bij tijd en wijle onder
de maat.
Hogere heffingen op het geplombeerd geven geen
oplossing, want dit zwaard keert zich tegen ons-
zelve, gezien de dan duurdere en dientengevolge
teruglopende export. Aangezien de gehele teelt
van een goed ras en goed zaad profiteert, is te ver
dedigen dat niet alleen het goedgekeurde deel,
maar de gehele oppervlakte van een ras mee zou
betalen.
Momenteel is een areaalheffing echter niet mo
gelijk, misschien straks bij een landbouwschap wel.
Bij de aardappelen ligt het o.i. weer anders. Daar
is het niet in de eerste plaats de kweker, die het
ras groot heeft gemaakt, maar zijn het de telers
die teelt en export hebben opgebouwd. Bovendien
is de export hier merendeels veel belangrijker en
zullen de inkomsten uit dien hoofde op te voeren
zijn. In de kringen van kwekershandelaren is nu
de vraag gesteld of niet een verbetering te berei
ken ware door uitbreiding van het monopolie voor
diverse gewassen als b.v. de granen en de peul
vruchten. Aan deze vraag ligt het beginsel van
het eigendomsrecht van de kweker op zijn vinding
ten grondslag. Octrooiëring is in de plantenwereld
niet recht mogelijk. Thans heeft een zekere ont
eigening ten algemenen nutte van een ras plaats
tegen een bepaalde vorm van schadevergoeding.
Deze schadevergoeding acht men echter in meer
dere gevallen onvoldoende geworden.
Ziedaar dit belangrijke probleem naar vermogen
in een notedop samengeperst. De eerstvolgende
maanden zullen hierover besprekingen worden ge
voerd, die eventueel zouden kunnen leiden tot
enige wijzigingen in ons zaaizaadsysteem. Daarbij
zal gezocht moeten worden naar een behoorlijk
evenwicht tussen zelfbeschikkingsrecht van de
kweker en vrije beschikking door de gemeenschap,
met vergoeding aan rechthebbende, zonder dat ik
mij thans zou willen of durven uitspreken in welke
bepaalde richting de oplossing gevonden moet wor
den.
De Minister sprak over „geboden en verboden".
Wat de behandeling van de landbouwbegroting
betreft, die juist aan de orde is geweest in de
Tweede Kamer, daarover zijn ons nog geen resul
taten bekend. Een punt willen we echter nog in
't bijzonder signaleren. In de Memorie van Ant
woord lezen we:
„De prijsstelling voor dierlijke producten, de
veevoederdistributie, de hoge prijzen, die voor de
vrije voedermiddelen tengevolge van de relatieve
schaarste aan voeder moeten worden betaald, zijn
alle factoren die indien de boeren hun eigen
belang voldoende inzien een aansporing vormen
tot de gewenste verhoging van de eigen veevoeder
productie. Wanneer zou blijken, dat onvoldoende
medewerking van de boeren zelf kan worden ver
kregen, dan zal het stellen van geboden en ver
boden niet altijd kunnen worden vermeden. De
ondergetekende zou daartoe echter zeer ongaarne
overgaan. Veeleer zal hij streven naar regelingen,
die de gewenste gevolgen hebben, zonder dat te
zeer in de individuele bedrijfsvoering wordt inge
grepen. Als voorbeelden van zodanige regelingen
kunnen worden genoemd de veevoederdistributie
en het kortelings vastgesteld systeem voor de kui
kenverdeling, waarbij een verband wordt gelegd
tussen het aantal toe te wijzen kuikens en de ver
bouw van aardappelen en korrelmaïs."
Van dit verhaal van de Minister zijn we geschrok
ken. De Minister is om te beginnen van mening,
dat bij het nieuwe systeem van kuikenverdeling,
waarbij men slechts maximale aantallen kuikens
krijgt toegewezen bij een bepaalde verbouw van
aardappelen en korrelmaïs, niet te zeer wordt inge
grepen in de individuële bedrijfsuitoefening. Verder
zal hij, hoewel ongaarne, indien de gewenste ver
hoging van de eigen veevoederproductie niet be
reikt wordt, overgaan tot het. stellen van geboden
en verboden. Onze opvatting is, dat zodra de Minis
ter zich met de arealen op onze bedrijven gaat bezig
houden, de grens van de indirecte bemoeiingen, die
een goede en niet hinderlijke landbouwpolitiek ken
merken, in onaangename mate wordt overschre
den, en eigenlijk plaats maakt voor directe dwang.
Wij zouden niet willen ontkennen, dat de drang der
omstandigheden daartoe nooit kan leiden, daarvoor
hoeven we niet eens ver in de historie terug te
gaan, maar wij vermogen niet in te zien, dat deze
dwang, zoals dit de laatste voorafgaande jaren het
geval was, niet vermeden zou kunnen worden. Wat
is toch het geval. De Minister heeft vijf jaar lang
de veehouders voorgehouden, dat Nederland meer
eigen veevoer moest produceren, omdat we te arm
waren om zelf onbeperkt te importeren en dat
steeds meer op deze deviezensector bespaard zou
moeten worden. Tot enige vermindering van be
tekenis van de veevoederdistributie is het echter
nooit gekomen. Hoogstens heeft men hier en daar
wat meer gegeven. Is het een wonder, dat de boeren
de Minister niet meer geloven op dit punt en rustig
volharden in hun bedrijfsmethode, waar de stok
achter de deur immers toch naar ervaring niet ge
hanteerd wordt.
Mijn conclusie kan dan ook luiden, dat het in
directe beleid der veevoederdistributie door de