BELANGRIJK RAPPORT
lanóBcuóDvoorlicRiingsóiensi
Algemene Vergadering
der Z. L. M.
AGENDA
Z. L. M.-AFDELINGEN
over de
2 De Landbouwvoorlichting
in het Buitenland
Dinsdag 18 December, 14,30 uur: Afd. St. Anna
land, in Café Scherpenisse. Lezing: Land
bouwbeleid en film over nevelspuiten.
Woensdag 19 December, 19,30 uur: Afd. West
kapelle, in Hof van Batavia. Lezing: Grond
onderzoek en film.
Donderdag 20 December, 19,— uur: Afd. Bigge
kerke, in Café Simpelaar.
De bestemming is als volgt:
Naar de fabriek de V. Z.
Consumptiemelk gedistribueerd
door boeren zelf of door slijters
die deze melk van boeren be
trekken
Op de boerderijen blijft voor boe
ren en arbeiders
Op de boerderijen voor vee en
boterbereiding
6 mill, kg
2,8 mill, kg
1,6 mill, kg
0,6 mill, kg -f
11 mill, kg
Door de fabriek „De Duif" wordt per jaar onge
veer 1,2 mill, kg consumptiemelk afgeleverd op
het eiland en gedeeltelijk ook op Sint-Philipsland,
dat zijn melktekorten uit Schouwen aanvult. Glo
baal kunnen we zeggen dat van de melk die op
Schouwen en Duiveland aan burgers verkocht
wordt (totaal 3.8 mill, liter), 1 millioen liter of
26 via de fabriek loopt. De fabrieksmelk wordt
belast met 4,5 a 5,5 cent onkosten. De consump
tiemelk die niet via de fabriek gaat met gemiddeld
ongeveer 0.6 cent, die door het B. Z. vergoed wordt.
Ook hieruit valt weer te concluderen, dat het met
het oog op de prijsvorming voor de boer en de
veiligstelling van de slijtersmarge, onverantwoord
is, te bevorderen dat de consumptiemelk over de
fabriek geleid wordt. Dat de fabriek hier naar
streeft is begrijpelijk, maar dat instanties met offi
ciële machtsbevoegdheden dat doen is onverant
woord.
Ook hier drong het tot de veehouders door, dat
hun positie op het belangrijke melkvlak al heel
zwak was. In 1949 kwam e^n krachtige melkafzet-
organisatie tot stand, met bijna algemene aan
sluiting. Thans zijn aangesloten: 361 veehouders,
67 veehouders-melkverkopers en 12 vakslijters.
Onder de afzetorganisaties vielen
Melk door melkvee
houders aan de fa
briek geleverd
Melk via de fab"iek
in consumptie ge
bracht
In consumptie ge
brachte melk die
niet via de fabriek
ging
1949
4.216.447 kg
1.061.861 1
1950
5.688.788 kg
1.160.943 1
2.798.000 1 d: 2.345.000 1
Ook hier was de verbintenis een getekend, ge
zegeld contract, met mogelijkheid elk jaar uit te
treden. Een krachtig bestuur behartigt de belan
gen der leden uitstekend. Het had veel voeten in
de aarde om met de particuliere fabriek de V. Z.
tot een behoorlijke overeenkomst te komen. Van
zelfsprekend vond de V. Z. deze boerenorganisatie
geheel overbodig. Tenslotte is er echter een zeer
behoorlijke samenwerking tot stand gekomen. Alle
partijen ziin er mee gebaat, ook de slijters.
De betaalde melkprijs per kg melk met 3,5 vet,
berekend door optelling van de prijzen van 13
perioden en deling door 13 (dus niet de jaarmid-
denprijs) was als volgt:
'50 '51 tot 1 Sept.
Van de boer direct aan de con
sument (met marge) 25,54 ct. 25,8 ct.
De boer die aan de slijter
levert ontving 21,29 ct. 21,4 ct.
Voo" de overmelk aan de
fabriek 19,55 ct. 17,59 ct.
Ook in deze streek gaat het aantal veehouders,
dat melk verkoopt aan consumenten en aan slijters
levert, en die op deze wijze een bevredigende prijs
ontvangen, achteruit. Ook hier grijpen meerdere
instanties op ongewenste wijze in.
Vakslijters
Boe "slijters
Boeren huisverkopers
Burenplichtvergunninghouders
Leveranciers aan slijters
Ook op Schouwen en Duiveland heeft de organi
satie van de veehouders in de melkafzetorganisatie
geleid tot zeer belangrijke initiatieven voor de
rationalisatie van de melkveehouderij. Bij een ver
eniging voor kunstmatige inseminatie waren in
1950 reeds 231 veehouders aangesloten. Men be
schikt over een stier van uitmuntende exterieu".
en productie-afstamming". Ongetwijfeld een krach
tige stimulans voor de; veeverbetering, die oen
krachtige opleving hier zeer zeker van node had.
Voorts is er kwaliteitscontrole en uitbetaling der
melk naar hygiënische kwaliteit ingevoerd, geba-
seerd op onderzoek van melkmonsters en bedrijfs-
contróle. Binnenkort worden de eerste diploma's
uitgereikt aan de bedrijven, die het predicaat
„Hygiënisch melkwinningsbedrijf" hebben kunnen
verwerven,
1938
1950
19
15
93
37
113
36
77
23
130
107
De gegevens hierover werden grotendeels ont
leend aan de rapporten uitgebracht ter gelegenheid
van het F.A.O. landbouwvoorlichtingscongres in
1949.
Daar in het rapport zelve betrekkelijk weinig
over dit onderwerp wordt medegedeeld, hebben
wij tevens enige gegevens uit de meer uitvoerige
bijlagen overgenomen.
Uit de grote verscheidenheid van vormen zijn
enige van de meest sprekende door de commissie
uitgelicht, die hierbij vooral als belangrijkste pun
ten van onderscheid de opzet, van de Staat of van
het bedrijfsleven uitgaande, en het al dan niet ge
centraliseerde karakter, gekozen heeft.
Voor de in de volgende hoofdstukken te behan
delen bezwaren en veranderingen zijn deze ge
gevens ook zeker van belang.
De voorlichting is in handen van het bedrijfsleven
en wordt voor het grootste gedeelte door de geor
ganiseerde landbouw bekostigd. De opzet en uit
voering zijn sterk gedecentraliseerd opgezet. Als
voorbeeld hiervan kan Denemarken dienen.
In dit land werd in 1860 de eerste consulent aan
gesteld door de Koninklijke Deense Landbouw
Maatschappij. Het aantal consulenten door de
Staat aangesteld is nooit erg groot geworden, en
op het ogenblik is deze categorie dan ook in hoofd
zaak in het buitenland werkzaam. Het consulenten
corps dat in 1949 bestond uit 573 consulenten kent
vrij veel specialisten voor een bepaald bedrijfs
onderdeel.
Enkele van de grotere boerenorganisaties heb
ben 6—8 consulenten in dienst, terwijl de kleinere
organisaties zich vaak moeten verenigen om ge
zamenlijk een consulent aan te stellen.
Dit is ook wel nodig als men weet dat in 1949
naast 138 boerenorganisaties ook nog 1283 kleine
Doerenorganisaties bestonden. Via 5 provinciale
groepen zijn deze organisaties verenigd in de fede
raties van Deense landbouworganisaties en Deense
kleine Boerenorganisaties.
Naast deze landbouworganisaties staan nog de
325 bedrijfseconomische verenigingen, die veelal
een economisch adviseur in dienst hebben.
De consulenten, die sterk gespecialiseerd zijn,
worden in de regel door de Nationale Organisatie
of één van de federaties aangesteld. De subsidie
op salaris en onkosten van de consulent bedraagt
y2, waardoor ongeveer 20 van de totale uit
gaven der organisatie gedekt worden.
De consulenten bezitten allen het einddiploma
van de Landbouwhogeschool, waarop ze eerst toe
gelaten werden na een 510 jaarlijkse praktijk
periode.
Het aantal assistenten dat wetenschappelijk is
opgeleid bedraagt ongeveer 300, waaruit dus wel
blijkt dat het zwaartepunt van de voorlichting bij
de consulent zelf gelegen is.
De opleiding van werkers in de landbouw komt
voor het grootste deel neer op de landbouwconsu-
lenten. Zo geven deze veel cursussen ook aan
landarbeiders.
Dank zij de Volkshogeschool, die o.a. voor man
nen cursussen van 5 maanden geeft, kan de voor
lichting op een hoog intelligentie peil staan.
De contacten met de Landbouwhogeschool en de
onderzoekinstituten zijn uitstekend, en de resul
taten in de praktijk bereikt tonen de noodzakelijk
heid van voorlichting dan ook ten volle aan.
Een gecentraliseerde voorlichting berustend
bij de Overheid, zoals we deze kennen in zijn
sterkste vorm in Tsjecho-Slowakije (in min
dere mate ook in Nederland, Frankrijk en
België).
Niet alleen de technische en de economische zijde
van het bedrijf worden door de voorlichtingsdienst
in Tsjecho-Slowakije behartigd, doch ook de sociale
en culturele zijde van het leven op het platteland
worden er bij betrokken. Eerst in het jaar 1930
werd het werk op grote schaal opgezet toen het
Ministerie van Landbouw een netwerk van voor
lichtingscentra in het leven riep.
In 1938 waren reeds 239 van deze centra in land
bouwscholen opgericht, terwijl daarbuiten nog een
800-tal voorlichtingsgroepen verbonden aan proef
stations, vakorganisaties en volkslandbouwscholen,
te onderscheiden waren.
Het culturele werk werd voor een groot gedeelte
verricht door landbouworganisaties en instituten,
waarvan de vertegenwoordigers in vele gevallen
bestuurszetels der voorlichtingscentra innamen.
In 1948 werd het werk geheel overgenomen door
de Staat en werden consulenten aangesteld af
komstig uit de wereld van het onderwijs of het
onderzoek. Zodoende werd hier een vaste band tus
sen deze onderdelen geschapen, tot uiting komend
in het gezamenlijk aanstellen van personeel, het
gebruiken van materiaal en aanleg van proefvel
den. De kosten van dit alles worden door de
Staat gedragen.
Cursussen worden in grote getale gegeven, ook
aan boerinnen, waarbij die van korte duur als het
meest doeltreffend beschouwd worden. De niet
speciaal voor dit doel opgeleide consulent zendt
maandelijks een verslag op aan het Ministerie, dat
het algemeen beleid van de dienst uitstippelt.
De boeren zijn alle lid van een boerenorganisatie,
doch geven langs deze weg geen directe bijdrage
aan het voorlichtingswerk; ze beperken zich tot
het doen van suggesties.
De landbouwconsulenten worden terzijde gestaan
door een aantal volkslandbouw. en volksveeteelt-
consulenten. Dit zijn in de regel goede boeren die
in aparte cursussen voor dit doel zijn opgeleid.
Reizende tentoonstellingen, bioscopen en toneel
groepen en ook bibliotheken worden door de voor
lichtingsdienst over het platteland gezonden om
het culturele peil van het platteland omhoog te
brengen.
Een sterk gedecentraliseerde opzet waarbij
in de gewestelijke onderdelen de bedrijfs-
genoten een grote mate van medezeggen
schap hebben. Engeland en Wales vormen
liet beste voorbeeld.
(De andere mogelijkheid waarbij de opzet tevens
gedecentraliseerd is, doch de voorlichting onderge
bracht is bij semi-overheidsorganen (Oostenrijk)
wordt in het rapport niet nader uiteengezet.)
Doordat de Overheid subsidies verstrekte aan
graafschapsbesturen, universiteiten en onderzoe
kingsinstituten werd het voorlichtingswerk in En
geland mogelijk gemaakt. Tijdens de laatste
wereldoorlog werd deze dienst van bescheiden op
zet ingeschakeld bij het streven de productie te
cerhogen. In 1946 kwam de nationale voorlich
tingsdienst tot stand opgebouwd op 8 provincies,
ieder een aantal graafschappen omvattend.
In Londen is een klein hoofdbureau gevestigd,
terwijl de provinciale bureaux een staf hebben van
enkele wetenschappelijke medewerkers, welke be
schikken over een proefbedrijf, laboratoria en een
bibliotheek.
Ieder graafschap heeft een eigen landbouwcon-
sulent die voorzitter is van het lichaam belast met
de uitvoeringswerkzaamheden der dienst. Onder
hem werken een aantal specialisten en een aantal,
assistenten; deze laatsten met een werkterrein van
ongeveer 1000 bedrijven. Er is een raad gevormd
bestaande uit mensen van wetenschap en praktijk,,
waardoor dus een zekere brug tussen deze twee
wordt geslagen.
Er bestaat zodoende dan ook een nauwe samen
werking tussen de Overheid enerzijds en de ge
organiseerde landbouw, en landarbeidersorganisa
ties anderzijds, daar de vertegenwoordigers van
deze verenigingen zitting hebben in de bovenge
noemde raad (Agricultural Improvement Council).
te houden op Maandag 17 December 1951 a.s.t des
namiddags te V/2 uur, in de zaal van de heer J. C.
Krijger, Beestenmarkt 12 te Goes.
Agenda:
1. Opening en openingsrede door de Voorzitter.
2. Notulen van de Algemene Vergadering van 20
Juni 1951.
3. Mededelingen en ingekomen stukken.
4. Begroting 1952 en contributievaststelling 1952.
De begroting werd aan de Afdelingen toege-
zonden.
5. Rede door de Weledelgestrenge heer, Ir.
P. R. Bouman, Rijkslandbouwconsulent voor
Zeeuws-Vlaanderen.
Onderwerp: Landbouwbedrijfsorganisatie en
Onderzoek.
6. Gedachtenwisseling
7. Rondvraag.
8. Sluiting.
M. A. GEUZE, Voorzitter.
J- F, G, SCHLIN GEM ANN, Secretaris,