van de rapporten betreffende de vraagpunten der Z. L.M. voorgelegd aan de afdelingen der Z. L. M. in de winter 1951 - 1952 cTSort ova Is verdere mechanisatie in de landbouw technisch, economisch en sociaal verantwoord Dit vraagpunt werd beantwoord door 50 afdelin gen. Over de mate van mechanisatie en de toe name speciaal in de laatste jaren kan globaal ge zegd worden, dat deze steeds door blijft ga^n. Zo werden de laatste jaren nogal wat lichte trekkers en combines aangeschaft. Op bedrijven kleinerclan ha vindt men slechts sporadisch een trekker; 7 wat meer trekkers op bedrijven van 15-^0 ha, en boven de 30 ha kan men in de meeste streken reeds spreken van een beduidend gebruik van mecha nische trekkracht. Dit is dan nog meestal een wieltrekker, terwijl de rups trekker eerst boven de 50^ ha zijn intrede doet. Coöperaties en combinaties op het gebied van trekkers en landbouwwerktuigen geven in Zeeland weinig blijk van levensvatbaarheid; het aantal neemt dan ook eerder af dan toe. Naast deze eigen werktuigen staat het goed toegeruste loonbedrijf, dat zich langzamerhand verdrongen ziet van de grondbewerkingswerkzaamheden, en zich nu steeds meer gaat toeleggen op het maai- dorsen. Een nog verder gaande verschuiving leidt vaak tot de uitvoering van cultuurtechnische wer ken. Uiteraard blijft er altijd een zekere grootte- klasse die in sterkere mate op het loonbedrijf aan gewezen is. Globaal gezien kan men wel zeggen, dat de aan passing van ós inspan aan de trekker in de regel beter is bij de geheel gemechaniseerde bedrijven, dan dat deze is op de gedeeltelijk gemechaniseerde bedrijven. Op deze laatste categorie bedrijven zal meer van de oude paardeninspan, die ook nog gedeeltelijk ge bruikt moet worden achter de paarden, tevens ach ter de trekker gebruikt worden met alle moeilijk heden van dien. In vele gevallen wordt het maximum nut echter nog niet behaald, speciaal niet bij de gedeeltelijk gemechaniseerde bedrijven. De hoge kosten vormen echter wel een belem mering om de inspan aan te passen. Degenen, die het eerst hiermede begonnen zijn hebben een zekere voorsprong in een niet te dure tijd behaald, die slechts met grote financiële offers door de andere bedrijven ingehaald kan worden. De invloed op de bodems^pctuur, speciaal in natte tijden, wordt mede beïnvloed door de erg natte herfst van het jaar 1950, doorgaans slecht ge noemd, vooral bij zwaar belaste trekkers en zware machines. Daartegenover kan men stellen, dat met een trekker in korte tijd extra veel werk verricht kan worden, en dat het dus wel eens mogelijk is, het werk bij nat weer enige tijd uit te stellen. Om het aantal uren van de eigen wieltrekker zo hoog mogelijk op te voeren, wordt wel eens afgezien van het inschakelen van een loonwerker, die doorgaans over een rupstrekker beschikt. Om de structuur te sparen, kan men in sommige gevallen ook ge bruik maken van kooiwielen of v/oelers achter de banden. Over het algemeen acht men de kwaliteit van het geoogste product bij maaidorsen goed. Loon werkers nemen nog al eens een te grote opper vlakte aan, waardoor er erg veel gedroogd moet worden. Ook bij het dorsen op het land komen echter wel hoge vochtgehaltes voor. Het verlies of de kwaliteitsvermindering van het stro wordt in vele gevallen op de koop toe genomen. Over de kwali teit van andere mechanisch geoogste producten wordt weinig medegedeeld. De meningen zijn sterk verdeeld bij de vraag of toenemende mechanisatie leidt tot extensivering. Wel meent men dat er meer machines voor de in tensieve teelten zullen moeten komen, en dat door de uitbreiding van extensieve gewassen er ook meer tijd beschikbaar zal komen voor andere in tensieve teelten. Velen vinden het kapitaalverlies bij afschrijving of verkoop van de oude inspan een groot bezwaar bij de aanschaf van een op mechanisatie gerichtte inventaris. Wel kan men deze in vele gevallen, al dan niet omgebouwd, nog wel gedeeltelijk gebruiken of als reserve houden voor moeilijke tijden, daar bij ver koop deze weinig opbrengt, en dit in het niet valt bij de bedragen, die men uit moet geven voor een nieuwe inventaris. Vandaar dat men wel voorstelt deze oude inspan centraal te verkopen. De verlaging van de inkom- stenbelasting tengevolge van de afschrijving schijnt ook wel een rol bij de beslissing te spelen. In tijden met goede prijzen acht men de grote kapitaalsinvestering gee n bezwaar, zulks in tegen stelling met crisistijden. In deze slechte tijden kan men echter profiteren van de eerder verrichte aan kopen. Er zou dan echter wel een grote kapitaals- last op het bedrijf drukken. Door de lage lonen zou een intensief bedrijf mogelijk zijn, hoewel de werkeloosheid hier waarschijnlijk niet afdoende door bestreden zou kunnen worden. De meerdere afhankelijkheid van vreemd kapi taal (werktuigen, brandstof, olie, onderdelen) wordt door velen een groot bezwaar gevonden bij mechanisatie. Men kent dit probleem niet als men paarden gebruikt. De mechanische tractie kan in oorlogstijd vele moeilijkheden opleveren. Men kan het risico ver kleinen door het aanhouden van de oude inspan, het kopen van werktuigen die ook achter paarden gebruikt kunnen worden, of het aanhouden van meer paarden dan strikt noodzakelijk is. Het laat ste gebeurt reeds op verschillende bedrijven, zij 't dan ook vaak met andere motieven. De beheersing der arbeidsstoppen wordt alge meen een belangrijk voordeel gevonden. Boven dien zullen de boer en zijn zoon(s) zelf lichter ge neigd zijn mee te gaan werken. Wel is men bijna unaniem van mening dat er gesproken kan worden van een besparing op het aantal uren, doch of dit tevens een verlaging van de productiekosten met zich meebrengt is nog voor velen een open vraag. De variaties binnen de diverse grootte-klassen zijn erg groot. 15—30 ha 30—50 ha boven 50 ha 500—3500 uur 1000—4000 uur 20006000 uur. Deze besparingen zouden echter in vele gevallen te niet worden gedaan door de hogere afschrijving, rente en andere kosten van de mechanisatie. Het aantal paarden, dat door een wieltrekker wordt uitgeschakeld, kan sterk variëren (lk 24); evenals dat bij een rupstrekker 1 k 310) Het zwaartepunt ligt bij een wieltrekker op 2 k 3 paarden en bij een rupstrekker op 4 5 paar den. De grootte van de trekker speelt hier een be langrijke rol, evenals de wens om voor verschillen de werkzaamheden een span paarden aan te hou den. Slechts in een enkel geval is 1 paard hiervoor geschikt. Over het algemeen ziet men weinig problemen bij de bestemming van het zelfgewonnen voeder, indien de paarden worden opgeruimd. Dit kan in de meerderheid der gevallen verkocht worden of aan het rundvee worden opgevoerd. De invloed van de mechanisatie op de seizoen werkeloosheid wordt wel groot geacht; die op de permanente werkeloosheid echter niet. Verschil lende middelen industrie, fruitteelt, emigratie, cul tuurtechnische werken worden opgenoemd om deze op te vangen. De jonge arbeiders voelen doorgaans veel voor mechanisatie, zodat bij de beslissing om te mecha niseren hier in vele gevallen rekening mee gehou den wordt. Anderzijds hebben ook veel oudere ar beiders er bezwaren tegen. Ook de vakkennis en de capaciteiten van de ar beiders spelen een belangrijke rol bij voornoemde beslissing. Een goed paardenknecht hoeft geen goed trekkerchauffeur te zijn, en omgekeerd. Het cursusbezoek wordt op dit gebied van groot belang geacht. Ook bij de boer zullen deze eigenschappen een grote rol spelen, daar hij paardenliefhebber of tech nicus kan zijn en dit bij een eventuële beslissing een grote rol speelt. Algemene samenvatting. De betere beheersing van het werk en de grotere onafhankelijkheid van de arbeiders worden belangrijker voordelen gevon den van de mechanisatie, dan de verlaging van de productiekosten. Over het algemeen is men hier niet erg van overtuigd. De verlaging van de pro ductiekosten kan geremd worden door de hoge aan schaf, het dure onderhoud wat mede ontstaat door de ondeskundige behandeling, 't voldoende aan tal trekkaruren, de versnippering van de bedrijven en de achteruitgang van de structuur. De ondernemer laadt dan ook sociaal en indivi dueel een grote verantwoordelijkheid op zich door het bedrijf te mechaniseren. Hoe is het mogelijk in onze landbouw zonder kostenstijging extensivering te voorkomen Dit vraagpunt werd door 47 afdelingen beant woord, waarbij speciaal de rapporten uit de afde lingen Zonnemaire, St. Annaland en Oostkapelle opvielen door hun origineel en documentair karak ter. Om het terrein te beperken werd alleen dié extensivering in aanmerking genomen, die naar voren komt in het bouwplan, en die hoofdzakelijk gelegen is in een verschuiving van hakvruchten naar granen. Over het algemeen kan men spreken over een uitbreiding van de gerstteelt en een in krimping van het aardappelareaal. Daarnaast kent men op Schouwen plaatselijk een uitbreiding van de teelt van bruine en witte bonen, terwijl ook de suikerbietenteelt werd ingekrompen. Op Tholen is ook de lucerneteelt plaatselijk van meer belang geworden, terwijl op Noord-Beveland naast de gerst ook blauwmaanzaad en haver ge noemd worden. Op Zuid-Beveland werd naast de aardappelteelt ook die van bieten en uien ingekrompen. Op Wal cheren zijn naast de gerst ook het blauwmaanzaad en het koolzaad schuldig aan de extensivering. In West Zeeuws-Vlaanderen werd een gedeelte van het ingekrompen aardappelareaal ingenomen door een uitbreiding van de bietenteelt. Daarnaast heeft men een uitbreiding van de teelt van bruine bonen en vlas. In Oost Zeeuws-Vlaandenen heeft de verschui ving zich voltrokken van aardappelen en voeder bieten naar gerst. De vraag: welke kosten speciaal voor deze exten sivering verantwoordelijk zijn, bracht aan het licht, dat de lonen hier verreweg de belangrijkste rol spelen. Daarnaast spelen de kosten van kunstmest, benzine en werktuigen een geringe rol. Wat de lonen betreft, dit heeft speciaal betrek king op de accoordlonen van de losse arbeiders, doch daarnaast ook wel degelijk op de hoogte van de lonen in het algemeen. Een veel voorkomende klacht is, dat steeds het maximum van de C.A.O. of een nog hoger loon betaald wordt. Enerzijds wordt dit geweten aan de niet eensgezinde landbou wers, die niet voldoende inzien dat er door het be talen van hogere lonen geen arbeider méér komt. Anderzijds wordt het sterk betreurd, dat de rege ring wel dwingend 'n C.A.O. oplegt, doch de straf fen voor de nakoming slechts oplegt aan de werk gevers. De werknemers zijn verder al te licht ge neigd om de lonen die ze verdienen tijdens de drukke campagne als maatstaf voor het gehele jaar te nemen. Zodoende worden ook de lonen op de bedrijven met een vaste kern vaak te hoog opge dreven. De eerbied voor het contract kan alleen dan worden ingeprent, indien strenge straffen zowel tegen werkgever als werknemer genomen zouden worden. Ook de loonadministratie blijkt een grote handi cap te zijn, zodat kwalificaties als nachtmerrie", „chaos" en „belachelijk" worden gebruikt. Deze administratie brengt een ongewenste verzwaring voor de werkgever met zich mee, zodat aangedron gen wordt op coördinatie op dit gebied. Het aantal beschikbare landarbeiders is in de regel wel voldoende, behalve op Walcheren, Schou wen en West Zeeuws-Vlaanderen. Op Schouwen spelen de D.U.W., de Heide Mij. en de zilveruienteelt een belangrijke rol, terwijl op Walcheren slecht losse arbeiders te verkrijgen zijn door"TTe herverkavelingswerkzaamheden. In West Zeeuws-Vlaanderen wordt de toestand beter door de toenemende mechanisatie bij vlastrekken en aardappelrooien. Voor de aanschaf van nieuwe werktuigen is in de regel voldoende kapitaal aanwezig, hoewel hier bij wel eens minder gewenste argumenten gebruikt worden, als fiscale, waardoor het gevaar van on voldoende reservering ontstaat. De eisen van de vruchtwisseling spelen alleen bij het. bietenaaltje een rol, bij de overweging om tot extensivering over te gaan. Maatschappelijk gezien wordt extensivering over het algemeen ongewenst geacht. De meningen lopen nogal wat uiteen als het gaat om de vraag of deze ook ongewenst geacht moet worden voor de boer. Degenen die extensivering minder gewenst ach ten, wijzen op de lage tarweprijs, het beter onder drukken van het onkruid, de vruchtwisselins-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 6