Cf f$i*a|si>*«t«s€| Zt 5PL THOLEN EN ST. PHIL!PSLAND Ow zDitserscfie M ijn achterneef, die luistert naar de ronde Zeeuwsche naam van Kees al komt hij tegenwoor dig van Halsteren, kwam me vanmorgen opzoeken. Hij was met zijn auto, een pracht car; olie gebruikt hij niet en benzine nauwelijks, als je hem mag ge loven. REISJE UITSLAG De puzzelaars hebben zich van hun beste kant laten zien en de jury veel hoofdbrekens bezorgd tot diep in de nacht. 157 inzenders zonden lange lijsten in, waarbij de vindingrijkheid zo groot was soms, dat men tot meer dan 400 namen dacht te kunnen komen. De officiële gecontroleerde lijst bevatte tenslotte 302 namen, die als juist en be antwoordende aan de voorschriften konden wor den geaccepteerd. Ook van buiten de kring waren er belangstellende inzenders buiten mededinging, die echter geen hoge score vermochten te behalen. De juiste uitslag is: le Prijs 298 namen: Janny van Westen, Blauwe Blomme, Poortvliet. 2e 296 namen: Mevr. W. A. GelukKloet, St. Maartensdijk. 3e 294 namen: L. Slager, St. Annaland. 4e Prijs 292 namen: W. Meijboer J.Azn, St. Anna land. 5e 291 namen: Mevr. A. van Gorselvan Nieuwenhuijzen, Tholen. 6e 290 namen: W. de Wilde, St. Maartens dijk. 7e 289 namen: Jac. Stoutjesdijk, Zonnehoek, Tholen. 8e 289 namen: M. C. J. Kosten, de Puit, Tholen. 9e 288 namen: Jan de Wilde, Noordpoort, St. Maartensdijk. 10e 288 namen: Corry Mol, Noordpolder, St. Maartensdijk. 11e 286 namen: Mevr. H. A. BoonElenbaas, Ring, St. Annaland. 12e 285 namen: W. L. Blindenbach, Notaris, St. Maartensdijk. 13e ,i 285 namen: Mevr. A. van Nieuwenhuij zen—Stoutjesdijk, Molenvliet, Tholen. 14e Prijs 285 namen-: Fam. Van den Hoven, Noord- weg A 170, Poortvliet. 15e 285 namen: A. L. de Rijke, Onverwacht, Oud-Vossemeer. 16e 284 namen: A. W. Kloet, Groenewoud, St. Maartensdijk. 17e 284 namen: Geertje Geluk, Tholen. 18e 284 namen: Mevr. J. W. van Gorsel— van Westen, Oud-Vossemeer. 19e 282 namen: Adri Hanse, Oud-Vossemeer. 20e 282 namen: Mevr. L. KestelooSlager, Poortvliet. 21e 282 namen: Mevr. HeijboerNeele, St. Maartensdijk. De bewuste namen kan men „vet" in de navol gende herdruk van het verhaal terugvinden. Som mige namen komen dubbel voor en zijn soms aan gegeven; zij telden echter slechts éénmaal. Corres pondentie over deze prijsvraag kan niet gevoerd worden. Hij was vroeg zat; ik zat nog aan 't ontbijt; pap en bruine suiker. Noompje, zei die, want feitellijk is 't nog een echte Tholenaar, zou U niets voelen voor een reisje naar Zwitserland. Ha, ge schertst, manneke, riep ik uit. Ik ben een boon, man, als ik er iets van snap. Wat moet dat niet kosten? Nou ik betaal contant, zei de jongen. Ik scherts niet, want ik heb een twintigje in de honderdduizend getrokken. Verduit-, riep ik uit, ik neem die gunst graag aan, ik ben niet van hout, ik hou wel van een plezierreisje, ik hou van heu vels en van dalen en van de bergen niet in 't minst. Maar ik dacht eerst: de boef, hij wil zijn oude oom een poot uitdraaien. Welnee, zei neef, en tante Kaat kan ook mee hoor. En je nicht Nelly dan, vroeg ik. Zeker, geene uitgezonderd, zei neef plechtig. Het was maar een moment naar de deur ïoopen en de beide vrouwen roepen; Nelly was in de boo- gerd en tante kwam van boven. Ze stonden als een blok. Maar bij Nel was het geen bedenken en direct: accoord, van Putte. Vin je 't niet te ver met die onrust tegenwoordig, opperde mijn vrouw, 't Is wel een tijd met macabre aspecten, maar daar geen Pakistan of Indië, tante, zei neef. 't Zal d'r wel koud zijn, zei mijn vrouw, ik zal mijn bontmantel aandoen. Ben je wijzer Kaatje, zei ik, dat mollevelletje, doe jij gerust de groene zomermantel aan, 't is daar ook soomers weertje. Ja en dan neem ik de bruine mee met mijn geel hoedje, moeder, zei Nelly. Wanneer kunnen v/e weg, Kees, vroeg ze daarop. Volgende week Woensdag pas, dus je ligt eerst nog aan de ketting, zei deze. Maar eerst de papie ren in orde. Je zult vroeg op moeten dan, nichtje. Neef vertrok daarop naar een paar andere ooms, die vroeger bergers bij een scheepstransportbedrijf geweest zijn, maar niet om ze uit te nodigen, want 't zijn maar een paar stoffels. Soms denk ik zelfs: zijn hun koppen hol? Practisch analphabetenze kunnen nauwelijks hun van zetten. Kees is de rijke man nu, zei ik tot Nel. Ja zei deze, gelukkig voor ons gaat hij kwistig met zijn geld om, het is geen potter, ik wilde dat ik zoo'n besten broer had. 't Is een êlenbaas, beaamde ik, om met Huijgens te spre ken. Ik toog er op uit over de korte steendijk naar 't dorp om alvast bij de kapper aan de Oosdijk mijn haar bij te laten knippen. Ik wilde er voor de reis netjes uitzien. Nelly ging zoover mee; ze ging aan de Zuidweg bij de bakker binnen; ik verdacht er haar van snoep in te gaan slaan voor de reis, want zoeter aangelegd wichtje ken ik haast niet. Ik ben niet zoo'n zoeteman. Enfin, dan kan men haar van dienst zijn, want daarin is tegenwoordig keur ge noeg. Zoo stapten we een week later eerst in de bus en toen per trein naar Endhoven, waar we de Basel-express namen. De chef stak zijn schyf om hoog en we reden grenswaarts. Er zaten nog vier medereizigers in de coupé. Een was een Engelsch officier, volgens de label aan zijn koffer, gelegerd in de buurt van Aken; de andere drie waren ge wone burgers. Van Lutfk af raakten we aan 't pra ten; de eerste kwam van Tilburg, van de beide andere één van Gastel en één van de Klundert, Da Engelsman stapte al spoedig uit. De Brabers ble ven zitten. Een van hen was koopman in wol se dert 1941 en die kramer leek me een loze vos. De tweede deed in vis en van de derde kon ik het ampt niet gewaar worden, dat was er eentje van het toort liever burger dan boer. Ze merkten wel dat wij uit Zeeland kwamen, doch meenden eerst, dat we Bevelanders waren. Ik kom van Poortvliet, ver telde ik daarom maar, en mijn neef eigenlijk uit Scherpenisse. Eerst zagen we veel van de zanderige grond van de Brabantsche Kempen, zagen de heiboeren op hun van elzakkertjes omzoomde grond flink eggen en ploegen. Zoo'n land lijkt voor ons, die van de klei komen, dor, maar 't boeren is er een kluist. Maar men kan op 't zand eerder terecht dan op de klei. In België was het verder opvallend op hoeveel bor den reclame voor bieren stond! In de Ardennen en Luxemburg zagen we de witte nieuwe huizen in aanbouw, waarvan er zoveel ver woest waren geweest; ook een nieuw kerkje. De timmermans, smits en leidekkers waren er volop op de daken aan 't werk. In Straatsburg zagen we de verte de Dom; die toren gunter, is net de Lange- jan van Middelburg, merkte Nelly op. Toen wei d het donker en bij nagte gingen we maar wat leunen in de kussens en dommelen en met ligtendag waren we toen wijd en zijd in Bazel. Het regende toen we aankwamen in Bern, maar later werd het drooger. Wat hebben we in die week daaropvolgend een voetstappen in Zwitserland gezet, meijl na meijl werd afgelegd van beek naar bosch en wat hebben we een merkwaardige ontmoetingen gehad. Daar was de boer, die we op de hoek van het groene wegeling naar de Alpenwei hoog in de bergen tegenkwamen. Hij had een vracht groen roggeband om schoven mee te binden onder de arm, in de andere hand hield hij een stevige klippel; op zijn rug hing een bijl en achter hem sjokten twee koeien met een bruin zeeltuig aan. We spraken de koeman die berrevoets was aan en vroegen hem naar zijn werk. Hij antwoordde nota bene in onze eigen taal. Menheere 't is zwaren labeur, zei hij, 't bleek een geëmigreerde Vlaming uit de buurt van Rijssel te zijn. Jaren geleden was hij op zijn klompen de wereld in getogen en na veel rossen was hij de vele bazen moe geworden en had zich hier door een huwelijk kunnen vestigen. De koeien waren zijn trots en van het trekken van de ploeg niet bang, vertelde hij nog. En op mijn vraag of hij nog ooit terugwilde, ant woordde hij direct: beslist niet meer, man. Op een andere dag stuitten we op een groote man met een groen buis aan en een geweer en een groote hond bij zich. Hij kwam typisch van de jagt. Wij verstouten ons niet de jager aan te spreken, doch hij sprak ons aan. Het bleek, dat we op ver boden terrein liepen. We hadden ons van hekken, die we tengekomen waren, inderdaad niets aange trokken. De Heer was de Graaf van Winterthur; hij kwam van de valkenjacht. Toen hij merkte dat we Hollanders waren, werd hij vriendelijker. Op eens onderbrak hij het gesprek, hief zijn geweer in de lucht, mikte, haalde de haan van zijn geweer over, loste een schot en daarop kwari er een uil uit de lucht duikelen. Een lekker boutje zeker, rei Kaat neuswijs, maar de Graaf zei glimlachend, dat het hem om dit gebraad niet te doen was. Vervol gens gebood hij de leeuw van een hond deftig. Ga, keer met Uw buit weerom. De hond er op af, doch die kwam slechts met een bek vol veren terug. De Graaf schaterlachte; 't is een goede vogelaar, riep hij uit, hij kent wel een mees uit een kievit, hij weet dat die geit de kool niet waard is. Van vossen heeft hij ook direct de wind; hij speurt elk voshol op. Jaagt U in Holland ook, vroeg hij daarop. Jawel Graaf, antwoordde ik, maar op onze .jagt is de haas favoriet. Hij nodigde ons vervolgens uit naar den ouden Ridderhof, zoals hij die plechtig noemde en waar wij veel dorst hadden, gingen we graag mee. Voor zijn kasteel lag een prachtig plantsoen, met spui tende fonteinen, waarin een tuinman bezig was. Boven op de grote toren van burcht interthur stond een windwijzer van brons, de wind kwam niet van Oost, van Zuijen of van West en moest dus wel uit de Noordhoek komen. Binnen werden we op hoge rechte stoeien geplaatst, kregen Zwitserse baaij te rooken, de vonken vlogen er weldra af en bood hij ons de roode Zwits'erse wijn te drinken. De vrou wen kregen uit een soort kristallen pot appelsap te proeven. We moesten de familieportretten bekij ken. Nel was direct weg van een oude Hartog met een krijgshaftige snor. Ook vond ze een lamp, ge maakt van een oud wagenwiel, aardig. Maar een kot van een huis om te onderhouden, smoesden de vrouwen onder elkaar. We moesten toen vertellen van Holland en hoewel ik een goede mond heb, liet ik dat maar aan neef over, die een nog beter luik in zijn gezicht heeft. Hij vertelde, ik moet zeggen zeer vlot, van Ne derland, van de duinen, van de zeedijken en de binnendijken, van de havens en van de oude sluijs- en, van de Waal en van de Maas, van de eiken en van de linden, en speciaal van Zeeland, van de hoven, van de velden, van de slikken en van de weelen, van de Schelde en van de Watergeuzen, van 't veer in Tholen, van 't standbeeld van de Ruijter, en natuurlijk van de Koningin. Ja, zei de Graaf peinzend, na 't verhaal van Kees: hier was 't eer land dan water en bij U eer water dan land. Ook had hij ons liever als buur gehad dan Duitsland, want citeerde in ouden stijl: „Een goede gebuure is beter dan een verre vriend." Doch hij minde het Italiaanse klimaat en roemde van de Remijnsche capellen en van de kloosters die daar onder de wonderschoone blauwe hemel staan. „Zou U hier in Zwitserland kunnen aar den?" Nou eerlijk gezegd, Graaf, zei ik, ik ben meer een polderman. De Graaf had een stem met een prachtig timbre, uren hebben we naar hem zit ten luisteren, hij was zeer bereisd bleek wel en hij vertelde van Eskimo's en van de Maleiers, overal was hij geweest. Daarna toonde hij ons een vijver, waar hij naar Fransch voorbeeld puiten fokte voor de kikkerbilletjes. Hij voerde ze zemels en gemalen vleeschafval, van acht maaltijden tot tien maal tijden per maand. Geef mij maar een mossel, man, zei Kaat, ik smul liever zeebanket dan zulke kwak kelaars. Tenslotte zagen we een miniatuur-huisje van Hans en Grietje in een hoek van het park onder de loofboomen verscholen, heelemaal van roode bergsteen, poorten en hekjes en al. Toen we eindelijk afscheid van 't Hoff namen, hoorden we laag in het dal de dorpsklok kleppen; een late hommel zoemde nog over het gazon, 't Was donker toen we in ons logement kwamen, want we werden nog opgehouden door een over weg; de boomsluiter liet ons liefst 10 minuten voor Maartensdijks tol staan; daar laten ze je na wachten eer de trein kwam opdagen. Je kunt beter een dubbeltje betalen tenminste direct door, al heeft de omgeving daar al heel wat schaal ervan gehad. Ja het waren schitterende dagen. We trokken over boeken en langs de wilde rivieren, we zagen de Sint Hamhard in zijn pracht; we klommen tot de gletsühèr van da St. Gotthevd. waar de Ryn ont> springt, en bewonderden liet silhouet van d<?zö

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 8