Productie, afzet en prijsvorming
voor de MELK in Zeeuws-V laanderen
DOOR C. ZWAGERMAN.
Zeeuws-Vlaanderen, bij uitstek een akkerbouw
gebied. Slechts ongeveer 15 van het cultuurland
is weiland. Toch is er een betrekkelijk grote rund
veestapel. In December 1950 werden er op 3037
bedrijven (waaronder 2800 met melkkoeien)
38.750 runderen geteld, of 13 per bedrijf, hier
onder 8120 melkkoeien, of 2,9 per bedrijf. In 1939
waren er hier nog 9150 melkkoeien. Er is dus een
grote achteruitgang, die zich nog voortzet.
Zeeuws-Vlaanderen heeft een zeer grote invoer,
voornamelijk van jongvee van elders. Van al het
Zeeuwse jong-mestvee treffen we bijna 50 in
Zeeuws-Vlaanderen aan. De verhouding melkvee
tot ander rundvee is hier als 1 3,77.
De omzet van vee, vooral van kalfvaarzen, over
treft hier dan ook in belangrijke mate die van
melk. In dit verband is het verblijdend, dat West
Zeeuws-Vlaanderen al lang een hoogstaand fok-
gebied is en dat in geheel Zeeuws-Vlaanderen,
mede door de zich sterk uitbreidende K. I., zeer
goede stieren voor de bevruchting worden ge
bruikt. Dit kan slechts de goede naam van de
kalfvaarzen uit deze streek ten goede komen.
Gemiddeld komen hier dus nog geen 3 koeien
per bedrijf voor. Er zijn 600 bedrijven of 21
met 1 koe, 750 of 27 met 2 koeien, 650 of
23 met 3 koeien en 800 boeren of 29 met ge
middeld 5 koeien. Het zijn vooral de veehouders
met 3 en meer koeien, waar de opbrengst van de
melk een niet te verwaarlozen factor is.
Evenals overal elders in ons land, werden er
ook in Zeeuws-Vlaanderen tussen 1890 en 1902
meerdere zuivelfabriekjes gesticht voor fabriek
matige melkverwerking. Zo kwamen hier de vol
gende fabriekjes tot stand.
1891
Sluis.
1894
Axel-Sassing.
1895
Absdale.
1896
Schoondijke
IJzendijke.
1898
Aardenburg.
1899
Oostburg.
1902
Kloosterzande.
Totaal 8 fabriekjes, die alle vóór 1903 tot stand
kwamen. Ze zijn alle, na een kort bestaan, te
gronde gegaan. De fabriek te Kloosterzande was
de grootste, een coöperatieve stoomzuivelfabriek,
waar ook de beste deskundige leiding was.
In de crisistijd kwam er nog een particuliere
melkinrichting te Axel tot stand. Ook deze moest
na de laatste oorlog worden opgeheven.
Een onderzoek naar de oorzaken voor deze on
gunstige gang van zaken wees uit, dat gebrek aan
vakkennis bij de leiders wel een factor was, maar
dat een te dunne melkveebezetting en duur trans
port de onkosten veel te 'hoog opdreven.
Na de opheffing van al deze fabriekjes ging als
voorheen een deel der melk in consumptie óf direct
van het boer-bedrijf óf wel via een vakslijter. De
rest karnde men tot boter, die in de streek en aan
de grens ook wel naar België verkocht werd.
Na afloop van de eerste wereldoorlog deden zich
in toenemende mate moeilijkheden voor bij de
boterbereiding op de boerderij. De boerinnen kon
den dit werk moeilijk meer baas en de afzet van
de boerenboter werd uiterst moeilijk.
Het was duidelijk, dat óf een vrij sterke vermin
dering van het melkvee óf stichting van zuivel
fabrieken hier de oplossing moest brengen. Na
veel overleg tussen het Zuivelconsulentschap en
landbouwvoormannen uit de streek kwamen tus
sen 1926 en 1929 de drie coöperatieve fabrieken
voor roomverwerking te Kloosterzande, Aarden
burg en IJzendijke tot stand.
Gelet op de ervaringen, opgedaan met het 8-tal
vroeger in deze streek geliquideerde zuivelfabrie
ken, werden de volgende beginselen in acht ge
nomen.
1. Wegens de zeer geringe fabrieksmelkdichtheid
werd in plaats van melk, tot roomlevering
besloten.
De fabrieksmelkdichtheid, dat is de melk
die per jaar en per ha cultuurland geleverd
kan worden, nadat van de productie is afge
trokken de melk, die op de boerderij moet blij
ven, bedraagt in deze streek pl.m. 250 kg (in
Friesland 3298 kg). Trekt men ook nog af
(wat nodig is) de melk die voor de consumptie
verkocht wordt, dan blijft slechts 125 kg over.
Het ophalen van deze melk en het terugvoeren
van de ondermelk zou veel te kostbaar worden.
Daarom werd besloten alleen room op te halen.
2. De roomfabriek paste ook het best bij het type
van de veehouderij in deze streek, n.l. de op
kweek van veel jongvee. Centrifuges waren
overal en de ondermelk kon vers en warm
naar de kalveren. De betekenis hiervan voor
deze streek kan niet licht overschat worden.
3. De consumptiemelk-voorziening van de bevol
king zou, wanneer die over de fabrieken werd
geleid, met veel te hoge onkosten belast wor
den. Het was dus wenselijk deze melk
van de gehele productie in deze streek) direct
van de boer, of van de boer via de slijter in de
buurt bij het publiek te brengen. Dus geen
bemoeienissen met de consumptiemelkvoor
ziening.
Plet is gebleken, dat deze opzet en beginselen
juist waren. Het aantal leden aan de fabrieken
groeide gestadig. De fabrieken waren eenvoudig
en niet kostbaar van opzet. Er was weinig per
soneel en de onkosten waren zeer laag. De uitbe
taling kon vlot concurreren met die van andere
fabrieken in Brabant en Limburg.
De boter en de karnemelk (via eigen venter) kon
grotendeels in de streek en ook in België afgezet
worden. De kwaliteit was redelijk.
De boterproductie der drie fabrieken was in:
1936 250.000 kg is 6% mill, kg melk
1941 345.000 kg is 9.3 mill, kg melk
1946 160.000 kg is 4.3 imill. kg melk
1950 210.000 kg is 5.7 mill, kg melk
Geleidelijk ontwikkelde zich een toenemende
boter-bijkoop.
De drie fabrieken bleken in een behoefte te voor
zien. De vorm en de beginselen bij de oprichting
geformuleerd hadden hun doelmatigheid bewezen.
Er was tussen de drie coöperaties een goede har
monie en samenwerking. De financiële uitkomsten
waren practisch gelijk.
Hoe is de ontwikkeling van melkproductie, afzet
en. prijsvorming in dit gebied de laatste jaren ge
weest?
Over de melkproductie en de bestemming daar
van in 1950 kunnen de volgende gegevens vermeld
worden.
kg melk
Totale productie 30 mill.
Naar de fabrieken:
820.000 kg room en 2.5 mill, kg melk
gelijk aan 7 mill.
De fabrieken leveren hiervan aan slijters
voor consumptie 2 mill.
Boeren-verkopers aan consumenten en
aan slijters 8 mill.
Op de boerderijen voor eigen consumptie
en voor arbeiders 4.5 mill.
Op de boerderijen voor 't vee en voor
boterbereiding 8.5 mill.
Opgemerkt wordt, dat geen rekening is gehou
den met de door de 3 fabrieken bijgekochte melk
van buiten Zeeuws-Vlaanderen. Deze bijgekochte
melk zit wel verdisconteerd in de afgeleverde z.g.
fabrieks-consumptiemelk.
Wat is er nu de laatste 10 12 jaar veranderd
ten ongunste van de melkveehouderij en de econo
misch verantwoorde consumptiemelkvoorziening in
Zeeuws-Vlaanderen
1. De fabrieken zijn zich, ondanks tegengestelde
adviezen van Zeeuwse zuiveldeskundigen, op het
terrein van de consumptiemelkvoorziening gaan
bewegen. Van de 10 mill, liter consumptiemelk,
die in deze streek te plaatsen is, namen de 3 fa
brieken in 1930 reeds voor hun rekening
losse melk flessenmelk
IJzendijke 954.000 1 271.000 1
Kloosterzande 270.000 1 115.000 1
Aardenburg 170.000 1 189.000 1
1402.000 1 575.000 1
Samen bijna 2 mill. 1 of 20 van het totale ver
bruik.
De flessenmelk werd tot 1951 betrokken van Wal
cheren en Brabant. Twee fabrieken, n.l. IJzendijke
voorop en daarna ook Kloosterzande, hebben zich
voor eigen flessemelk-productie geïnstalleerd.
Weer in strijd met adviezen van deskundigen.
Vóór 10 k 12 jaar speelden deze fabrieken op het
gebied der consumptiemelkvoorziening geen rol.
De oorlogsomstandigheden, Duitse druk, rnelk-
tekorten voor de consumptie hebben deze gang
van zaken bevorderd.
a. In de herfst van 1947 heeft het Bedrijfschap
voor Zuivel voor slijters de gelijke winstmarge
voor alle melk ingesteld. Onverschillig of ze
van fabrieken of boeren betrokken werd. Hier
mede werd 'n maatregel van de Zeeuwse Melk-
federaties, die lang voordien ongelijke marges
hadden vastgesteld, om juist het aantrekken
van boerenmelk te bevorderen, te niet gedaan.
De vakgroep van slijters vond in Den Haag
meer dan de Zeeuwse deskundigen.
b. De Directeur en een paar Dagelijkse Bestuurs
leden van één der fabrieken meenden, dat
roomlevering uit de tijd was en dat de con-
sumptiemelktoemoeiïngen gouden bergen be
loofden. Zij stimuleerden melklevering en be.
moeiïngen op dit gebied.
Tijdelijk zijn deze cconsumptiemelk-
.bemoeiïngen weieens voordelig geweest, door
extra steun-maatregelen van het B. Z.
Consumptiemelk-bemoeiïngen in een gebied
met zeer dunne melkveebezetting en een ver
spreide zeer geringe bevolkingsdichtheid bren
gen onvermijdelijk grote kosten met zich. Men
mag er geenszins op rekenen, dat die op de een
of andere wijze blijvend vergoed zullen worden.
c. Een volgende, zeer ongunstige factor voor de
consumptiemalk-bemoöüngen, is het feit, dat
door één der fabrieken de samenwerking tus
sen de drie coöperaties verbroken is. Na veel
overleg was deze samenwerking, speciaal op
dit terrein, in een contract omschreven. Even
zo was de samenwerking tussen boeren-
consumptiemelkers en -slijters ver voorbereid.
Toen de contracten bijna door iedereen gete
kend waren, heeft een fabriek deze gehele
opzet getorpedeerd. Men meende daar de sterk
overschatte vruchten van deze bemoeiingen
alleen te kunnen plukken. Gevolg: onderlinge
concurrentie, duur werken en afhankelijk van
allerlei instanties, die deze onderlinge strijd
uitbuiten.
De gevolgen van een en ander waren allereerst,
dat de onkosten, onverantwoord stegen. En wel
het meest aan de fabrieken met de grootste con-
sumptiemelk-omzet.
Tijdens de eerste jaren van de werking dezer
fabrieken waren er 3 a 4 man personeel en bedroe
gen de onkosten nog geen 20 cent per kg botervet.
In 1950 waren ze:
per kg per kg melk
botervet 3.5 vet
Aardenburg 1.445 5.13
Kloosterzande 1.86 4.51
IJzendijke 1.77 6.193
Waar de onkosten per kg vet in room belangrijk
lager zijn dan die per kg vet in melk, mag worden
aangenomen, dat bij bijv. IJzendijke de onkosten-
verdeling ongeveer neer komt op 8 cent per kg ont
vangen melk.
De fabriek met de grootste consumptiemelk-
omzet heeft thans op pl.m. 3 mill, kg omgerekende
melk 19 man personeel. Personeel en transport
verslinden veel te grote bedragen.
Bij 10 ongeveer evengrote fabrieken in Limburg
(melkfabrieken met ook consumptiemelkbedrijf)
waren de onkosten in 1950 gemiddeld 2.5 cent.
Begrijpelijk, dat de uitbetaling aan de boeren,
door deze extra hoge onkosten, te laag is.
Een goed denkbeeld van de enorme stijging van
de onkosten aan deze fabrieken leveren de vol
gende cijfers.
De onkosten toedroegen in van het netto aan
de boeren uitbetaalde:
1939 1950
Aardenburg
Kloosterzande
IJzendijke
Middelburg
20
24
23.5
10.8
38
48
46
18
Voor melk met 3.5 vet kon in 1950 worden
uitbetaald door:
Aardenburg 17.22 cent
Kloosterzande 16.62 cent
IJzendijke 16.84 cent
10 fabrieken in Limburg 19.11 cent
Coöp. Middelburg 18.82 cent
Een verder gevolg van het gaan van 20 van
alle consumptiemelk in dit gebied over de fabrie
ken is, dat ongeveer 150 boeren door de slijters zijn
opgezegd. Ze zijn dus aangewezen op: koeien
opruimen, kalveren opfokken bij de koeien of
leveren aan de fabrieken.
Bij levering aan slijters bracht de melk gemid
deld per liter minder op dan aan de fabriek:
1950 2.86 cent
1951 tot 1 Sept. 4.4 cent
Vanzelfsprekend ontstaan er zo meer en langer
melktekorten. En dan behelpt men zich met melk,
gemaakt uit room plus water plus Belgische melk
poeder. Ook hygiënisch achteruitgang.
Nog een wijziging, die sedert 1940 geleidelijk de
consumptiemelkvoorziening in Zeeuws-Vlaanderen
nadelig beïnvloedt is de volgende.
Het aantal melkverkopers aan het publiek was
in dit gebied in 1938 en 1951 als volgt:
1938 1951
1. Vakslijters 69 76
2. Boerslijters 249 128
3. Boeren-huisverkoop 217 89
4. Burenplicht 84 40
5. Leveranciers aan slijters 590 454
In akkerbouwstreken zijn het de groepen 2, 3, 4
5, waar de melk een zodanige prijs opbrengt, dat
men de moeilijkheden, die de melkerij in Zeeland
met zich brengt, wil aanvaarden. Het zijn deze
bedrijven, die een geregelde en economisch verant
woorde melkvoorziening helpen garanderen.
Door opvoering der technische eisen aan de be-
drijven en intrekking van vergunningen worden
de groepen 2, 3 en 4 afgeschrikt of uitgeschakeld.
Groep 5 wordt uitgedund, doordat de slijters hun
boeren opzeggen en zich door de fabrieken melk
laten bezorgen.
Dit stelsel wordt via verordeningen, door in
stanties die het gehele vraagstuk der regelmatige
en economisch verantwoorde consumptiemelkvoorr
ziening niet onderkennen of die gilden-belangen
moeten behartigen, nu nog extra voortgezet.
V
Zal de melkveehouderij in Zeeuws-Vlaanderen
rendabel en aantrekkelijk blijven, de consumptie
melkvoorziening zoveel mogelijk uit eigen streek
gedekt kunnen worden en op economische basis
rusten en de 3 fabrieken redelijk aan hun doel be
antwoorden, dan is het volgende nodig.
1, De fabrieken moeten zich hun opzet weer in
dachtig worden. Dat wil zeggen, dat ze de
overmelk in de gebieden moeten opvangen en