Noord-Brabantsche Mij van Landbouw ARBEIDSVOORZIENING. PLOEGEN MET ONDERGRONDERS. Nu de Minister van Landbouw, Visserij en Voed selvoorziening in de Memorie van Toelichting op de begroting 1952 van dit Ministerie welke in ons vorig nummer werd gepubliceerd zo duide lijk verband heeft gelegd tussen de teelt van sui kerbieten en aardappelen en de arbeidsvoorzie ning, is het zeker van belang U wat nader in ken nis te brengen met een gebied in onze Provincie waar de juistheid van deze stelling door de practijk duidelijk wordt bevestigd. Wie enigszins met de Brabantse Riesbosch be kend is, zal weten, dat dit gebied op het terrein van de arbeidsvoorziening in de landbouw een zeer moeilijk gelbied is. 'De Biesbosch heeft in dit opzicht zijn eigen problemen. Ligging van polders en bedrijven is in vele gevallen erg moeilijk; het aantal landarbeiders dat in de Biesbosch woont, is in verhouding tot de behoefte erg klein; vele polders kunnen alleen met behulp van bootvervoer bereikt worden. Dit zijn slechts enkele van de vele moei lijkheden, welke zich hier geregeld voordoen. Het gehele complex van moeilijkheden, waarmee men hier dagelijks te kampen heeft, maakt het de boeren niet gemakkelijk en het gebied als zodanig tot één der moeilijkste in Nederland. Al deze moei lijkheden werden nog vergroot door grote tekorten aan arbeiders en zwarte lonen. Gelukkig is hierin sedert de laatste jaren veran dering gekomen. Door het effectief optreden van het Bureau Oostvoorziening, het Arbeidsbureau Almkerk en de plaatselijke commissie van de Stichting voor de Landbouw, zijn weliswaar niet de natuurlijke moeilijkheden uit de weg geruimd, ech ter wel werd voor de boeren de mogelijkheid ge schapen hun bedrijven op een hoger plan te bren gen en te houden. Zonder deze hulp zouden de hoe ren zich genoodzaakt zien tot een meer extensieve bedrijfsvoering. Hoe groot de moeilijkheden op dit terrein in de Biesbosch ook mogen zijn, toch is het mogelijk ge bleken hier een regeling tot stand te brengen waar door nu reeds een vrij grote mate van intensi vering werd bereikt. In dit opzicht zijn we echter nog niet aan het hoogtepunt, er kan nog meer worden bereikt. Het stemt tot grote voldoening te weten dat dit alles mogelijk was door samen werking van iboer en arbeider. De vertegenwoor digers uit de verschillende organisaties, samen werkend in de plaatselijke commissie, hebben zich beijverd de wederzijdse belangen naar best ver mogen te dienen. Dat zij hierin volkomen zijn geslaagd, blijkt uit het onverdeeld vertrouwen, dat in de plaatselijke commissie wordt gesteld. Het belangrijke gevolg hiervan is, dat de commissie in staat is vruchtbaar werk te doen, hetgeen uiter aard alleen dan kan wanneer alle bedrijfsgenoten hieraan meewerken. Het stemt ons eveneens tot grote voldoening te weten dat ook onze organisatie in dit werk een belangrijk aandeel heeft gehad. Öok het Provinciaal Contactorgaan voor Arbeids voorziening ^in Noord-Brabant heeft steeds een open oog gehad voor de moeilijkheden in dit ge bied en de belangen naar best vermogen behartigd. Het was zeker goed gezien de zeer ijverige com missie in de Biesbosch een zeer grote mate van vrijheid te laten bij de oplossing der problemen, omdat naast de grote activiteit, welke van deze commissie uitgaat, zij beter dan wie ook bekend is met de veelheid' en de omvang dier problemen. Het heeft ons verheugd van onze vertegenwoor digers steeds weer te horen, dat er in de commissie Biesbosch een zeer hartelijke samenwerking be staat en dat arbeider en boer in de beste harmonie zich beijveren de Biesbosch te maken tot een ge bied, waar zowel voor boér als arbeider een goede boterham kan worden verdiend. Men is hier van doordrongen, dat zulks alleen mogelijk is, wanneer er blijvende orde heerst en wanneer het bedrijfs leven ter plaatse betrokken is bij de maatregelen, welke een goede arbeidsvoorziening moeten ver zekeren. Zonder een behoorlijke mate van zeker heid zouden onze boeren in de Biesbosch er zeker niet toe overgaan een zo grote oppervlakte hak- vruchten te telen, hetgeen volkomen begrijpelijk en verklaarbaar is. Wij hebben trouwens altijd op dit standpunt gestaan: Geeft de boeren ook op het gebied der arbeids voorziening zekerheid, dan is er rust in de bedrij ven en dan wordt de productie opgevoerd. Het doet ons daarom zo goed, dat de Minister in de Memorie van Toelichting het standpunt van de boeren nu feitelijk onderschrijft. Het wil ons voorkomen, dat we hiermee op de goede weg komen en dat hiermede aan een noodzakelijke voorwaarde, om tot productieverhoging te kunnen komen, voldaan wordt. Nu de tijd voor het ploegen op wintervoor is aangebroken, neemt ook de belangstelling voor het ondergronden of woelen weer toe. Op vele gronden moet het woelen noodzakelijk worden geacht, de landbouwers zijn hiervan ten volle overtuigd. Op de zandgronden moeten vaak ondoorlatende ban ken, die zich dicht onder de oppervlakte bevinden worden gebroken, terwijl op de zavel en de klei- gronden de ploegzool regelmatig moet worden los gemaakt. In beide gevallen wil het watér slecht wegzakken, terwijl de wortels van de gewassen niet of slecht door deze laag heendringen. De moei lijkheden die zich echter bij de uitvoering voor doen zijn de oorzaak, dat het ondergronden min der toepassing vindt dan wenselijk moet worden geacht. Als voornaamste bezwaren tegen het ondergron den gelden de behoefte aan extra trekkracht en het feit, dat de gang van de ploeg vaak in sterke mate door de ondergronder wordt beïnvloed. Uiteraard hangen deze bezwaren samen met het type onder gronder dat wordt gebruikt. Het is duidelijk, dat een grote ondergronder, die dus veel grond los maakt veel meer trekkracht vraagt dan een kleine. De eerste, levert echter foeter werk dan de laatste, genoemde. Verder zal een grote ondergronder de gang van de ploeg sterker beïnvloeden dan een woeler met een klein lichaam, vooral wanneer hij uit het midden van de ploeg is bevestigd. Teneinde deze bezwaren gedeeltelijk te ondervangen wordt vast van een tussenvorm gebruik gemaakt. Typen ondergronders. Afgezien van de verschillen in grootte van de ondergronders kent men ook wat de vorm betreft verschillende typen. Sommige bestaan uit een soort tand, waarvan het ondereinde naar voren is gebo gen. De werking van een dergelijke woeler is- uiteraard betrekkelijk gering, daar de «bodem van de voor slechts over een geringe breedte wordt losgemaakt. Er staat tegenover, dat dit type be trekkelijk weinig trekkracht vraagt. Een ander type heeft de vorm van een ganze- voet. Hierdoor wordt de bodem van de voor over een grotere breedte opgebroken, waartoe evenwel een belangrijke hoeveelheid trekkracht nodig is. Ook wordt wel gebruik gemaakt van ondergron ders bestaande uit een verticale stang, waaraan zijdelings een mes is bevestigd, dat enige gelijke nis vertoont met een ploegschaar en dat onder de voorgaande voor werkt. Tenslotte kent men nog het Klausing ploeg- lichaam met ondergronder. Hierbij wordt de on dergronder gevormd door de schaar, die zich op enige afstand onder het rister bevindt. Het onder ste gedeelte van de door de schaar losgesneden grondbalk passeert door de ruimte tussen schaar en rister en blijft in de voor liggen, terwijl de rest van de grond op het rister terecht komt en op dezelfde wijze wordt behandeld als bij een normaal ploeg- lichaam het geval is. Plaats van bevestiging. Behalve het type en de grootte van de woeler is ook de plaats van bevestiging aan de ploeg van groot belang. Bij de paardenploegen is het meestal niet mogelijk om in één trek te ploegen ^en te woe len. Gewoonlijk worden bij gebruik van een één- scharige rondgaande ploeg deze bewerking afzon derlijk uitgevoerd. Men werkt dan met een aparte ondergrondsploeg die veelal door een zelfde aantal paarden wordt getrokken als de gewone ploeg en die achter deze ploeg aankomt. Bij éénscharige kip- en wentelploegen kan één rister worden ver vangen door de woeler. Er wordt dan in de ene richting geploegd en in de andere richting gewoeld. Afgezien van de moeilijkheden met de aanspan ning tijdens het woelen is het een bezwaar, dat het paard dat 'bij het ploegen in de voor loopt en de pas losgemaakte ondergrond weer gedeeltelijk vasttrapt. Bij gebruik van trekkerploegen is het meestal wel mogelijk om in één gang te ploegen en te ondergronden, doordat men gewoonlijk de beschik king heeft over wat meer trekkracht. Vanzelf sprekend moet men ook hierbij weer rekening hou den met de vorm en de grootte van de ondergron der en het vermogen van de trekker. De demonstratie van trekkerploegen met onder gronders, onlangs gehouden te Klundert, gaf een aardig overzicht van verschillende systemen van bevestiging. Ondergronders aan aanbouwploegen. De Fa. Van Gemeren uit Greup (Z.-H.) demon streerde met twee 1-schaar tweewegploegen, de ene getrokken door een 15 pk Deutz en de andere! door een 30 pk Deutz trekker. In beide gevallen! waren de ondergronders voor aan de ploeg beves tigd, zodat ze achter het trekkerwiel werkten. De ondergronders hadden de vorm van een tand en maakten niet erg veel grond los. De trekkers wa ren goed bestuurbaar. Men moet er bij deze con structie op letten, dat er voldoende ruimte over blijft tussen de woeler en het rister, opdat de ploeg niet volloopt. De heer Van Beek uit Oudenbosch was aanwezig met 2 éénschaar tweewegploegen, waarvan de ene bevestigd was aan een 32 pk Moline U.T.T.-trekker en de andere aan een Fordson Mayor. Bij beide trekkers was er op de trekfoalk een andere balk gemonteerd, die met een bocht doorliep tot achter de achterwielen.. Aan deze balk waren parallelo- grammen aangebracht, waarin de ganzevoet woe- lers waren opgehangen. Deze werkten achter de trekkerwielen en konden met het oog op het scheefhangen van de trekker vlak gesteld worden. Doordat de parallelogrammen met een ketting aan een verticale stand op de ploeg waren verbonden werden de ondergronders tegelijk met de ploeg uit de grond gehaald. 123 btituurb&arheid vin du Meliti#<tfekk«r liet nogal te wensen over. De voorkant slingerde heen en weer, ondanks het feit, dat aan deze trekker toch betrekkelijk kleine woelers waren bevestigd. De Fordson Mayor was beter bestuurbaar, doch moest eveneens bijgestuurd worden. Aan laatst genoemde trekker waren grotere ondergronders gemonteerd. De heer A. Magnus uit Zevenbergen was aan wezig met een éénscharige Moline tweewegploeg, bevestigd aan een Ferguson-trekker en met een éénscharige I.H.C. tweewegploeg gemonteerd aan een Farmall M. Ook bij deze beide trekkers be vonden de woelers zich achter de achterwielen. Ze waren eveneens vastgemaakt aan een balk,-die aan de trekbeugel was geschroefd. De woelers beston den uit tamelijk grote ganzevoeten en werden tege lijk met de ploeg uit de grond gelicht. De trekkers, de Ferguson in het bijzonder, waren slecht be stuurbaar. De Ferguson leek voor dit werk niet zwaar genoeg. Door Brinkman en Niemeijer N.V. uit Dord recht werd gedemonstreerd met een Rumptstad éénschaar tweewegploeg, gemonteerd aan een Nuf- field-trekker. De woelers, vrij grote ganzevoeten, waren achter de risters bevestigd. Ze werkten ongeveer op de grens tussen het geploegde land en de open voor. De voorkant van de trekker zwaaide wat heen en weer. Met de achterbanden werd de in de open voor losgewoelde grond weer een wei nig vastgereden. De Fa. Magnus en Van der Heijden te Steenber gen demonstreerde met een Printz éénscharige tweewegploeg achter een Hanomag R 28-trekker. De ondergronders, die vrij groot en plat waren, bevonden zich achter de risters en werkten op de grens van de open voor en het geploegde land. Door de brede achterbanden van de trekker werd de grond, die in de open voor was opengebroken, voor een deel weer enigszins vastgereden. De trek ker was behoorlijk stuurbaar, aan de voorwielen waren wielgewichten aangebracht. Aan een tweede Printzploeg, (eveneens een één schaar tweewegploeg, getrokken door een M.A.N.- trekker met 4-wiel-aandrijving, waren achter de risters Printz woelers bevestigd. Deze woelers werkten onder de voorgaande voor bestonden uit een soort schaar die aan één kant door middel van oen verticale stang aan de ploeg was vastgemaakt. Ze maakte wat het werk betreft een zeer goede indruk. De trekker was goed bestuurbaar en liep goed recht. Door Marings Ploegenfaibriek te Delfzijl werd gedemonstreerd met een éénscharige kantelploeg, gemonteerd aan een Fordson Major-trekker. Ook bij deze ploeg waren achter de risters woelers be vestigd die grotendeels onder de voorgaande voor werkten. De woelers werden gevormd door het ondereinde van een vrij brede steel, dat zijwaarts was omgebogen en uitgeslagen in de vorm van een mes. Zij werkten voor een klein gedeelte onder de open voor. De grond die in de voor was losge maakt, werd bij de volgende gang door de trekker- band weer enigszins vastgereden. De trekker was behoorlijk bestuurbaar. Ondergronders aan getrokken rondgaande ploegen. De fa Van Gemeren uit Geup, demonstreerde, behalve met de beide eerder genoemde ploegen nog met een 2-scharige rondgaande John Deereploeg, die getrokken werd door een Deutztrekker van 40 pk. De woelers bestonden uit een soort tandem en waren achter de risters bevestigd; ze werkten in de pas getrokken voor. De trekker reed over het ongeploegde land en moest iets worden bijge stuurd naar de open voor. De ploeg liep een wei nig scheef. Door de Forddealer uit Bergen op Zoom werd gedemonstreerd met een tweescharige rondgaande Ransomesploeg getrokken door een Fordson Per kins uitgerust met een dubbel stel achterwielen voorzien van luchtbanden. Bij deze ploeg waren achter de risters Ransomes-ganzevoet woelers be vestigd, die in de pas getrokken voor werkten. Door een bijzondere constructie werden de ondergronders bij het uit het werk halen van de ploeg over een grotere afstand omhooggehaald dan de scharen, waardoor de ruimte onder de ploeg op de wendak kers ongeveer even groot was als normaal. De trekker reed in dit geval weer over het ongeploeg de land en had in sterke mate last van slip. Hierbij zij vermeld, dat de trekdriehoek te hoog aan de ploeg was vastgemaakt. Opmerkingen. Naar aanleiding van de genoemde demonstratie kan worden opgemerkt, dat ook hier de grootste woelers het beste werk leverden. Wat de plaats van hevestiging betreft ziet het er naar uit, dat de woelers het beste achter de risters kunnen worden aangebracht, omdat in dat geval het weerstands- punt van de ploeg niet zo erg wordt verplaatst. Daardoor bestaat er een redelijke kans, dat de ploeg goed loopt en de trekker behoorlijk bestuur baar is. Uiteraard is hierbij ook het type en de grootte van de ondergronder van belang. Bij bevestiging achter de risters heeft men de keuze tussen de woelers die in de pas gemaakte voor werken en woelers die onder de voorgaande voor werken. Bij het laatstgenoemde type wordt naar alle waarschijnlijkheid het weerstandspunt van de ploeg wat verder verplaatst dan bij- het eerstgenoemde doch er staat tegenover, dat het trekkerwiel door de voor kan lopen zonder dat alle losgemaakte grond weer wordt vastgereden. Dit is vooral bij gebruik van éénscharige ploegen van belang omdat de trekker dan altijd met twee wjèlen door de voer moet rijden. Wanneer men met een meerschciriga wc kt. kan men, indien men dit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 8