Prijsvraag voor de Z.A.R.-avond op 23 Nov. a.s. te Tholen
Het Zwitsersche reisje.
In het volgende verhaal „Het Zwitsersche Reisje"
zijn zeer veel familienamen van Tholen en St. Phi-
lipsland verborgen. Soms vormt een enkel apart
woord de gezochte naam, soms moet die naam uit
samentrekkingen van twee woorden of zelfs ge
deeltes van twee en drie woorden gevonden wor
den. Het gaat hier dus om achternamen van fa
milies, die momenteel op Tholen en St. Philipsland
wonen of daar vroeger gewoond hebben en be
kendheid genoten (b.v. Waghto).
De bedoeling van de prijsvraag is, dat zoveel
mogelijk namen worden teruggevonden. De lijst
met namen (genummerd) moet uiterlijk Woens
dagavond 21 November ingezonden zijn bij A. J.
Groenewege, Ravensoord te St. Maartensdijk. Er
zijn 16 prijzen beschikbaar. De winnaars van de
prijsvraag zullen bekend gemaakt worden op de
Z.A.R.-avond 23 November te Tholen, waar ook de
prijsuitreiking plaats zal vinden.
Tenslotte nog enige voorbeelden aan de hand
van namen die niet in het verhaal voorkomen. De
spelling van de namen is in 't algemeen juist. Af
wijkingen van één letter op 'n ondergeschikt punt
zijn mogelijk, zonder dat dit dan de uitspraak ge
weld aandoet. Zo is b.v. toegestaan, dat er staat
„de Hamer", terwijl de naam in feite „den Hamer"
is. Als de spelling van een naam „Tijssen" is, is
„Tijsen" in 't verhaal goed. Uit éénzelfde passage
mogen geen meerdere namen getrokken worden.
Begint een zin b.v. met: de schoenmakers zaten...,
dan mogen niet de namen „Schoenmaker" en
„Schoenmakers" beide opgegeven worden, doch
slechts één van beide. Komt deze uitdrukking ver
der in het verhaal nog eens voor, dan mag men
natuurlijk de tweede mogelijkheid wel vermelden.
Wij wensen onze lezers in de betreffende kring
succes.
Mijn achterneef, die luistert naar de ronde
Zeeuwsche naam van Kees al komt hij tegenwoor
dig van Halsteren, kwam me vanmorgen opzoeken.
Hij was met zijn auto, een pracht car; olie gebruikt
hij niet en benzine nauwelijks, als je hem mag ge
loven.
Hij was vroeg zat; ik zat nog aan 't ontbijt; pap
en bruine suiker. Noompje, zei die, want feitelijk
is 't nog een echte Tholenaar, zou U niets voelen
voor een reisje naar Zwitserland. Ha, ge schertst,
manneke, riep ik uit. Ik ben een boon, man, als ik
er iets van snap. Wat moet dat niet kosten? Nou
ik betaal contant, zei de jongen. Ik scherts niet,
want ik heb een twintigje in de honderdduizend
getrokken. Verduit, riep ik uit, ik neem die gunst
graag aan, ik ben niet van hout, ik hou wel van
een pleizierreisje, ik hou van heuvels en van dalen
en van de bergen niet in 't minst. Maar ik dacht
eerst: de boef, hij wil zijn oude oom een poot uit
draaien.
Welnee, zei neef, en tante Kaat kan ook mee
hoor. En je nicht Nelly dan, vroeg ik. Zeker,
geene uitgezonderd, zei neef plechtig.
Het was maar een moment naar de deur loopen
en de beide vrouwen roepen; Nelly was in de boo-
gerd en tante kwam van boven. Ze stonden als
een blok. Maar bij Nel was het geen bedenken
en direct: accoord, van Putte. Vin je 't niet te ver
met die onrust tegenwoordig, opperde mijn vrouw,
't Is wel een tijd met macabre aspecten, maar daar
geen Pakistan of Indië, tante, zei neef.
't Zal d'r wel koud zijn, zei mijn vrouw, ik zal
mijn bontmantel aandoen. Ben je wijzer Kaatje,
zei ik, dat ■mollevelletje, doe jij gerust de groene
zomermantel aan, 't is daar ook soomers weertje.
Ja en dan neem ik de bruine mee met mijn geel
hoedje, moeder, zei Nelly. Wanneer kunnen we
weg, Kees, vroeg ze daarop.
Volgende week Woensdag pas, dus je ligt eerst
hog aan de ketting, zei deze. Maar eerst de papie
ren in orde. Je zult vroeg op moeten dan, nichtje.
Neef vertrok daarop naar een paar andere ooms,
die vroeger bergers bij een scheepstransportbedrijf
geweest zijn, maar niet om ze uit te nodigen, want
't zijn maar een paar stoffels. Soms denk ik zelfs:
zijn hun koppen hol? Practisch analphabetenze
kunnen nauwelijks hun van zetten. Kees is de
rijke man nu, zei ik tot Nel. Ja zei deze, gelukkig
voor ons gaat hij kwistig met zijn geld om, het is
geen potter, ik wilde dat ik zoo'n besten broer had.
't Is een êlenbaas, beaamde ik, om met Huijgens
te spreken. Ik toog er op uit over de korte steen-
dijk naar 't dorp om alvast bij de kapper aan de
Oosdijk mijn haar bij te laten knippen. Ik wilde
er voor de reis netjes uitzien.
Nelly ging zoover mee; ze ging aan de Zuidweg
bij de bakker binnen; ik verdacht er haar van
snoep in te gaan slaan voor de reis, want zoeter
aangelegd wichtje ken ik haast niet. Ik 'ben niet
zoo'n zoeteman. Enfin, dan kan men haar van
dienst zijn, want daarin is tegenwoordig keur ge
noeg.
Zoo stapten we een week later eerst in de bus
en toen per trein naar Endhoven, waar we de
Basel-express namen. De chef stak zijn schijf om
hoog en we reden grenswaarts. Er zaten nog vier
medereizigers in de coupé. Eén was een Engelsch
officier, volgens de label aan zijn koffer, gelegerd
in de buurt van Aken; de andere drie waren ge
wone burgers. Van Luijk af raakten we aan 't pra
ten; de eerste kwam van Tilburg, van de beide
andere één van Gastel, één van de Klundert. De
Engelsman stapte al spoedig uit. De Brabers ble
ven zitten. Eén van hen was koopman in wol
sedert 1941 en die kramer leek me een loze vos.
De tweede deed in vis en van de derde kon ik het
ampt niet gewaar worden, dat was er eentje van
het soort: liever burger dan boer. Ze merkten wel
dat wij uit Zeeland kwamen, doch meenden eerst,
dat we Bevelanders waren. Ik kom van Poortvliet,
vertelde ik daarom maar, en mijn neef eigenlijk uit
Scherpenisse.
Eerst zagen we veel van de zanderige grond van
de Brabantsche Kempen, zagen de heiboeren op
hun van elzakkertjes omzoomde grond flink eggen
en ploegen. Zoo'n land lijkt voor ons, die van de
klei komen, dor, maar 't boeren is er een kunst.
Maar men kan op 't zand eerder terecht dan op de
klei. In België was het verder opvallend op hoe
veel borden reclame voor bieren stond!
In de Ardennen en Luxemburg zagen we de witte
nieuwe huizen in aanbouw, waarvan er zooveel
verwoest waren geweest; ook een nieuw kerkje.
De timmermans, smits en leidekkers waren er vol
op op de daken aan 't werk. In Straatsburg zagen
we in de verte de Dom; die toren gunter, is net
de Langejan van Middelburg, merkte Nelly op.
Toen werd het donker en bij nagte gingen we
maar wat leunen in de kussens en dommelen en
met ligtendag waren we toen wijd en zijd in Bazel.
Het regende toen we aankwamen in Bern, maar
later werd het drooger.
Wat hebben we in die week daaropvolgend een
voetstappen in Zwitserland gezet, meijl na meijl
werd afgelegd van beek naar bosch en wat hebben
we een merkwaardige ontmoetingen gehad. Daar
was de boer, die we op de hoek van het groene
wegeling naar de Alpenwei hoog in de bergen
tegenkwamen. Hij had een vracht groen rogge
band om schoven mee te binden, onder de arm, in
de andere hand hield hij een stevige klippel; op
zijn rug hing een bijl en achter hem sjokten twee
koeien met een bruin zeeltuig aan. We spraken
de koeman die berrevoets was aan en vroegen hem
naar zijn werk. Hij antwoordde nota bene in onze
eigen taal. Menheere, 'tis zwaren labeur, zei hij.
't Bleek een geëmigreerde Vlaming uit de buurt
van Rijssel te zijn. Jaren geleden was hij op zijn
klompen de wereld in getogen en na veel rossen
was hij de vele bazen moe geworden en had zich
hier door een huwelijk kunnen vestigen. De koeien
waren zijn trots en van het trekken van de ploeg
niet bang, vertelde hij nog.
En op mijn vraag of hij nog ooit terugwilde, ant
woordde hij direct: beslist niet meer, man.
Op een andere dag stuitten we op een groote
man met een groen buis aan en een geweer en een
groote hond bij zich. Hij kwam typisch van de
jagt. Wij verstouten ons niet de jager aan te spre
ken, doch hij sprak ons aan. Het ibleek, dat we
op verboden terrein liepen. We hadden ons van
hekken, die we tegengekomen waren, inderdaad
niets aangetrokken. De heer was Graaf van
Winterthur; hij kwam van de valkenjacht. Toen
hij merkte dat we Hollanders waren, werd hij
vriendelijker. Opeens onderbrak hij het gesprek,
hief zijn geweer in de lucht, mikte, haalde de haan
van zijn geweer over, loste een schot en daarop
kwam er een uil uit de lucht duikelen. Een lekker
boutje zeker, zei Kaat neuswijs, maar de Graaf
zei glimlachend, dat het hem om dit gelbraad niet
te doen was. Vervolgens gebood hij de leeuw van
een hond deftig. Ga, keer met Uw buit weerom.
De hond er op af, doch die kwam slechts met een
bek vol veren terug. De Graaf schaterlachte; 't is
een goede vogelaar, riep hij uit, hij kent wel een
mees uit een kievit, hij weet dat die geit de kool
niet waard is. Van vossen heeft hij ook direct de
wind; hij speurt elk voshol op. Jaagt U in Hol
land ook, vroeg hij daarop. Jawel Graaf, antwoord
de ik, maar op onze jagt is de haas favoriet.
Hij nodigde ons vervolgens uit naar den ouden
Ridderhof, zoals hij die plechtig noemde en waar
wij veel dorst hadden, gingen we graag mee. Voor
zijn kasteel lag een prachtig plandsoen, met spui
tende fonteinen, waarin een tuinman bezig was.
Boven op de grote toren van burcht Winterthur
stond een windwijzer van brons; de wind kwam
niet van Oost, van Zuijen of van West en moest
dus wel uit de Noordhoek komen. Binnen werden
we op hoge rechte stoelen geplaatst, kregen Zwit'
sersche baaij te rooken, de vonken vlogen er weldra
af en bood hij ons de roode Zwitsersche wijn te drin
ken. De vrouwen kregen uit een soort kristallen
pot appelsap te proeven. We moesten de familie
portretten bekijken. Nel was direct weg van een
oude Hartog met een krijgshaftige snor. Ook vond
ze een lamp, gemaakt van een oud wagenwiel, aar
dig. Maar een kot van een huis om te onderhou
den, smoesden de vrouwen onder elkaar. We
moesten toen vertellen van Holland en hoewel ik
een goede mond heb, liet ik dat maar aan neef
over, die een nog beter luik in zijn gezicht heeft.
Hij vertelde, ik moet zeggen zeer vlot, van Ne
derland, van de duinen, van de zeedijken en de bin
nendijken, van de havens en van de oude sluijsen,
van de Waal en van de Maas, van de eiken en van
de linden, en speciaal van Zeeland, van de hoven,
van de velden, van de slikken en van de weelen, van
de Schelde en van de Watergeuzen, van 't veer in
Tholen, van 't standbeeld van De Ruijter, en na
tuurlijk van de Koningin.
Ja, zei de Graaf peinzend, na 't verhaal van
Kees: Hier was 'teer land dan water en bij U eer
water dan land. Ook had hij ons liever als buur ge
had dan Duitsland, want, citeerde hij in ouden stijl:
„Een goede gebuure is beter dan een verre vriend."
Doch hij minde het Italiaanse klimaat en roemde
van de Remijnsche capellen en van de kloosters
die daar onder de wonderschoone blauwe hemel
staan. „Zou U hier in Zwitserland kunnen aar
den? „Nou eerlijk gezegd, Graaf, zei ik, ik ben
meer een polderman. De Graaf had een stem met
een prachtig timbre, uren hebben we naar hem
zitten luisteren, hij was zeer bereisd, bleek wel,
en hij vertelde van Eskimo's en van de Maleiers;
overal was hij geweest. Daarna toonde hij
ons een vijver, waar hij naar Fransch voorbeeld
puiten fokte voor de kikkerbilletjes. Hij voerde
ze zemels en gemalen vleeschafval, van acht maal
tijden tot tien maaltijden per maand. Geef mij maar
een mossel, man, zei Kaat, ik smul liever zeebanket
dan zulke kwakkelaars. Tenslotte zagen we een
miniatuur-huisje van Hans en Grietje in een hoek
van het park onder de loofboomen verscholen, hee-
lemaal van roode bergsteen, poorten en hekjes
en al. Toen we eindelijk afscheid van 't Hoff na
men, hoorden we 'laag in het dal de dorpsklok klep
pen; een late hommel zoemde nog over het gazon,
't Was donker toen we in ons logement kwamen,
want we werden nog opgehouden door een over
weg; de boomsluiter liet ons liefst 10 minuten
wachten eer de trein kwam opdagen. Je kunt
beter voor Maartensdijks tol staan; daar laten ze
je na een dubbeltje betalen tenminste direct door.
al heeft de omgeving daar al heel wat schaai ervan
gehad.
Ja het waren schitterende dagen. We trokken
over beeken en langs de wilde rivieren, we zagen
de Sint Bernhard in zijn pracht; we klommen tot de
'gletscher van de St. Gotthard, waar de Rijn ont
springt, en bewonderden het silhouet van deze
Rijnberg. We dronken het heldere water zo uit de
ibeek en het was niet zoals bij ons brak, man. De
appelbomen langs de wegen hingen zwaar van
dragt, maar ik houd het toch nog bij een Zeeuw
sche Cox Oranje Pipping. We bezochten musea,
zagen de Zwitsersche klokken en uurwerken van
goud, zwaarden en wapens uit oude tijden en
schitterende plafondschilderingen van engelen en
cherubijntjes, een complete engelvaart. Men ge
raakte in geestdrift over alles wat men zag én
toonde geen seintje van vermoeidheid. We lieten
de jongelui veel vrijheid en trokken ons soms
terug. Ze roeiden op het Vierwoudstedenmeer vrij
van zorgen in een bootje als ware schippers; ze
speelden een balspel voor het hotel, deden zelfs
krijgertje als echte robbedoezen. Een gewisse
kans, meende mijn vrouw en priemde met haar
breipen in 't haar, die onze dochter moet benutten.
Nel, isse niet lief genoeg soms? Heeft ze geen
verstand genoeg van 't wasen van de vaat en kan
ze niet goed met spons en zeem omgaan? Isse
geen bekoorlijke partij voor hem, enkel aardigheid
en niemands verdriet met een rozemondje. Ik
gromde dan maar eens of ging mijn neus snuiten,
wij vaders zij niet zo koppelachtig, hoewel ik de
franke jongen ook graag mocht. Mijn vrouw was
van der stelling niet af te brengen. Ik plaagde nog
wat na, maar 't gesprek liep af; ze gaf een plot
selinge gil. Jammer genoeg had ze op haar jurk
gemorst met een gelbakje; ik moest om heet wa
ter in de keuken bij de kok.
Toch hadden we ook nog een ongelukje. Bij pen
der beeken, sprong ik van dammetje op dammetje,
en dan weer op steenblok, en rolde om en ver
stuikte daarbij mijn voet een beetje. Mijn vrouw
boodt haar arm, daar kon ik op leunen, maar
Kees sneed van doornenhout een fiksche stok;
mannelijk kloste ik daarmee verder, doch de
volgende dag moest ik een dag rust houden. Wijl er
aan meegaan met de anderen niet te denken viel,
bleef ik bij de radio en de latere ochtendblad-
edities.
Op de terugreis was ons gezelschap in de coupé
maar matig. Eerst een dikke Belg van de kant van
Oudenaarde of van Assenede of zoiets. De knul
stak dadelijk van wal; als men hem mocht ge
loven oefende hij vier beroepen tegelijk uit, t.w.
slager, snijder, slootmaker en wagemaker, een
echte blaaskaak. Op Belgische wijze at hij kaas,
heps, eieren en worst uit de hand. Hij dronk er
sinaasappelsap bij nota bene. Dan een oude kwaad
aardige uitziende dame, met een haardos als een
boender, een echte knookige tange, die gelukkig
alleen Frans" kende en dat is mij te moeilik. Er viel
op de terugweg weinig nieuws meer te zien. Zwit
serland was daarvoor te indrukwekkend geweest.
Een wilde zwaan begeleidde in de Ardennen langs
de Maas een eindje onze trein. Neef Kees bleef
goed met Nelly overweg kunnen; hij sprong gere
geld voor haar op de bres. Als ik er grapjes op
maakte of hem plaagde met Neele van de bakker,
waar hij slecht tegen kon, gaf mijn vrouw me soms
een douw en keek ze me aan of ze wilde zeggen:
dat is geen praat, stouw hem nu niet terug in zijn
kooi, man. Van twist met mijn vrouw moet ik niks
hebben, ik ben geen strijder. We zullen zien wat
er van komt. Ik treur niet als hij niet van de
werf komt, er zijn nog meer vrijers, maar ik ver
wijs haar ook voor eerst nog maar niet in een
andere richting. Waarom zou men te vroeg de
bakens verzetten; verkerken deugt niet zonder
reden.
We zijn gelokkig weer thuis in 't land van popu
lier en esch en ik was vannacht blij, dat de kikkers
weer zoo Hollands kwaakten. Dat is dan net ge
noeg om een punt aan dit verhaal te draaien.