Iets over de bemestingstoestand van het grasland
OtiJ
80/99
•9
cmaiags
CURSUS OPLEIDING STAL- EN
VOEDERADVISEUR.
TRACTORCURSUS
TE WOLFAARTSDIJK.
Grondonderzoek is een economisch ver
antwoorde uitgave.
In tegenstelling tot het bouwland laat de behan
deling van het grasland door de Zeeuwse boer nog
wel eens veel te wensen over. Nu op velerlei ma
nieren wordt getracht om tot een intensiever ge
bruik van het grasland te komen, is het wel ge
wenst om ook eens de nadruk te leggen op het
belangrijke onderdeel, de bemesting. Dat ook op
dit punt nog wel het een en ander verbeterd kan
worden, blijkt het best uit de analyserapporten
van de in 1950 onderzochte percelen.
Hoewel dit aantal te beperkt is voor een goede
conclusie (318 percelen), blijkt toch voldoende uit
de hiernavolgende cijfers, dat de bemestingstoe
stand vaak te wensen overlaat en in sommige
gevallen zelfs zeer slecht is. Het spreekt vanzelf,
dat hierin eerst verbetering moet worden gébracht,
voordat men een hogere opbrengst van zijn gras
land mag verwachten. Dat het grondonderzoek
ook voor grasland geen overbodige luxe maar een
noodzakelijkheid is, dringt gelukkig meer en meer
in de practijk door, gezien het toenemende aantal
monsters van grasland afkomstig.
Voor de verwerking van deze gegevens zijn
alleen de monsters genomen van de jonge en oude
zeeklei, waartussen vaak nog wel enig verschil be
staat vooral wat betreft de pH, het koolzure kalk-
gehalte en de fosfaattoestand. Een nadere onder
verdeling van de gegevens was echter, gezien het
geringe aantal monsters, niet .mogelijk.
De pH van de onderzochte percelen was als volgt:
Gebied
<6
6 - 6.5
6.6 - 6.9
in
N.'
1
o
t-»'
7.6 - 7.9
I
OC
A
Walcheren
Zuid-Beveland
Tholen en Sint-Philipsland
Oost-Schouwen en Duiveland
3
21
13
24
20
28
31
J0
19
55
28
21
26
5
4
8
2
Totaal
37
72
60 104
35
10
11,6 <-
3,4
Hierin zijn inbegrepen enkele monsters van
Noord-Beveland.
De kalktoestand CaCC>3.
Gebied
0
0.1 - 0.3
0.5 - 0.9
1 1.9
2.0 - 3.9
4.0 - 6.9
7.0
Walcheren
Zuid-Beveland
Tholen en Sint-Philipsland
Oost-Schouwen'en Duiveland
8
13
I 1
56
24
22
31
5
17
21
5
13
19
12
13
4
18
4
3
8
1
Totaal
9
102
53
39
44
26
12
3.2 <-
-> 96,8
Aangenomen mag worden, dat de meeste pro
ductieve graslanden liggen op gronden met pH 6 en
hoger, terwijl ook een geringe kalkreserve van
grote invloed kan zijn. Hoewel bekalkingsadviezen
op grasland voorzichtig gehanteerd dienen te wor
den kunnen wij toch concluderen, dat een lichte
bekalking bij sommige graslanden een verbetering
tot gevolg zal hébben. In de meeste gevallen zal
dit zeer goed vervangen kunnen worden door een
schuimaarde gift, mede door de gunstige neven
werking van het hierin aanwezige fosfaat en de
organische stof.
Eveneens dient aan het gebruik van basisch
reagerende meststoffen (slakkenmeel) alle aan
dacht te worden besteed. Natuurlijk moet ieder
geval apart beoordeeld worden, voor men tot bekal-
king overgaat.
De fosfaattoestand p. citr. cijfer.
Gebied
15/29
30/39
40/49
50/59
1 60/69
1
70/7 9
ii o
TT
o~~
O
H0/l99
200
Walcheren
Zuid-Beveland
Tholen en Sint-Philipsland
Oost-Schouwen en Duiveland
35
4
5
31
12
2
19
8
13
19
7
9
9
8
10
8
5
7
13
16
11
6
3
13
1
1
Totaal
44
45
40
35
27
20
40
22
4
1
59 0/o
16.9 o/o
1
Zoals uit het bovenstaande blijkt laat de fosfaat
toestand van het grasland veel te wensen over.
(59 onvoldoende). Uit onderzoekingen is geble
ken, dat de fosfaattoestand goed genoemd kan wor
den wanneer het P.citr.cijfer 60 bedraagt (16.9
Van een rijke voorziening kan eerst dan worden
gesproken wanneer het P.citr.cijfer 80 en hoger is
(24.1 Eerst dan kan op de bemesting bezuinigd
worden, of kan zij één of meerdere jaren geheel
achterwege blijven.
Ligt de fosfaattoestand van het perceel tussen de
P.citr.cijfers 60 en 80 dan kan met een normale
fosfaatbemesting worden volstaan. Hieronder
moet dan worden verstaan de hoeveelheid die door
het gewas aan de grond wordt onttrokken. Het
spreekt vanzelf dat dit voor een groot deel afhan
kelijk is van de meer of minder intensieve exploi
tatie. Bij weiden of afwisselend gebruik kan een
fosfaatbemesting toegepast worden van pl.m. 200
kg superfosfaat of slakkenmeel per ha.
Bij intensief gebruik moet deze gift nog iets
verhoogd worden.
Ligt het P.citr.cijfer beneden 60, dan moet met
hogere fosfaatgiften worden getracht de fosfaat
toestand te brengen op het hiervoren genoemde
niveau. Voor de kwaliteit van het grasland is een
goede fosfaattoestand van buitengewoon groot be
lang. De grassoorten met een hoge landbouwkun
dige waarde vragen over het algemeen een goede
fosfaatvoorziening, zodat ook op deze wijze een
selectie kan worden toegepast die de kwaliteit van
het grasland ten goede komt.
De kalitoestand.
Gebied
10 - 19
20 - 29
30 - 39
40 - 49
50 - 59
S9
60 - iO
Walcheren
Zuid-Beveland')
Tholen en Sint-Philipsland
Oost-Schouwen en Duiveland
3
2
1
16
31
11
37
20
16
39
12
31
24
9
14
18
7
7
Totaal
6
58
73
82
47
32
48,1 <-
-> 51,9
De kalitoestand bij kleigrasland kan goed worden
genoemd wanneer het kaligehalte hoger is dan
0.040 r/Eerst dan is het mogelijk op de kalibe
mesting te bezuinigen, of één of meerdere jaren
geheel achterwege te laten. Ligt het gevonden
cijfer lager dan 0.030 r/c, dan moet van een onvol
doende kalitoestand gesproken worden. Beneden
dit cijfer dient dan ook extra aandacht aan de kali
voorziening te worden besteed.
Ligt het gevonden kaligehalte tussen 0.030 en
0.040 'Z< dan dient evenveel kali toegediend te wor
den als door het gewas aan de grond wordt ont
trokken, waarbij de bemesting dus geheel afhanke
lijk is van een meer of minder intensief gebruik.
Daarnaast speelt ook het humusgehalte een rol
bij de waardering van het gevonden cijfer. Bij
nieuw aangelegd grasland (laag humus) is de
grenswaarde lager dan bij grasland met een hoog
percentage humus (veengrond).
Bovengenoemde cijfers gelden voor normaal
grasland met een humuspercentage van 1420
Als normen voor bemesting kunnen aangenomen
worden
20 kg zuivere kali, bij enkel weiden.
30 kg zuivere kali, bij intensief weiden.
120 kg zuivere kali, 1 x maaien en weiden.
200 kg zuivere kali, 2 x maaien en weiden.
300360 kg zuivere kali, bij uitsluitend maaien,
3 x en meer (inkuilen) en drogen evenals sport
velden e.d.
Conclusie:
le. Ook voor het grasland is het nodig (een) grond
monster (s) te laten nemen, om op deze wijze
inzicht te krijgen in de bemestingstoestand.
2e. Zo nodig, naast het opvoeren van de N-gift,
meer aandacht te besteden aan de kali en fos
faatvoorziening, omdat, gezien bovenstaande
gegevens, de bemestingstoestand voor ons
grasland opbrengstibepalend is.
3e. In overleg met de assistent van de R.L.V.D. een
juiste keuze van de door U te gebruiken mest
stoffen.
4e. Grotere giften dienen in meerdere keren ge
strooid te worden. Ook bij intensief gebruik
is dit van belang.
De Assistent voor Bodem en Bemesting,
KL. BUWALDA.
Kruiningen, Nov. 1951.
Zij, die een cursus wensen te volgen voor de
opleiding tot
Stal- en Voederadviseur,
kunnen zich hiertoe vóór 1 December a.s. opgeven
bij de Kijksveeteeltconsulent, tevens belast met
Zuivelzaken, Londense Kaai 27, te Middelburg.
Voor het verkrijgen van het diploma stal- en
voederadviseur moet men o.a. in het bezit zijn
van een diploma Landbouwwinterschool.
Nadere inlichtingen betreffende opleiding en
diplomering worden gaarne verstrekt.
De Rijksveeteeltconsulent, tevens belast
met Zuivelzaken in Zeeland,
Ir. W. L. HARMSEN.
De Afdeling Wolfaartsdijk der Z. L. M. is voor
nemens om bij voldoende deelname deze winter een
tractorcursus te organiseren, welke gegeven zal
worden door een deskundige leerkracht.
Gedurende 6 a 8 weken zal één avond per week
les worden gegeven, terwijl een practische les daar
aan zal worden toegevoegd.
Belangstellenden, die aan deze cursus wensen
deel te nemen worden verzocht zich vóór Woens
dag 14 November a.s. aan te melden bij de Secreta
ris der Afdeling, de heer C. Remijnse te Wolfaarts
dijk, die tevens allo gewenste inlichtingen ver
strekt.