Wij. i&<zm
Allcnlae
in de meeste delen van Zeeland de volgende bezwa
ren. Het meeste weiland ligt te ver van huis om te
bemelken. Melkpersoneel is in akkerbouwstreken
uiterst schaars. Hier en daar is melkafzet tegen
rendabele prijzen niet mogelijk (grote transport
kosten). Het drinkwatervraagstuk in de meeste
weilanden is moeilijk. En tenslotte kan de melkerij
in Zeeland in opbrengst meestal niet op tegen de
financiële resultaten van de akkerbouw op redelijke
grond.
En zo is in Zeeland de verhouding melkvee tot
ander rundvee als 1 op 2,64 en in Friesland als 1 op
0,67. Niet in alle delen van Zeeland is die verhou
ding zo ongunstig voor het melkvee. De uitersten
treffen we aan op Walcheren 1 op 1,16 en in
Zeeuws-Vlaanderen 1 op 3,77.
Inplaats van melkkoeien houden veel Zeeuwen
dus maar jong- en mestvee. Bijna alle vaarskalve
ren en een deel der stierkalveren wordt aangehou
den en bovendien is er een jaarlijkse import van 20
tot 25.000 jonge runderen en guste koeien. Daar
tegenover staat een grote afzet van vetvee en kalf-
vaarzen.
Over de productie en bestemming van de Zeeuw
se melk kunnen wij de volgende cijfers geven. Hoe
wel de gemiddelde productie van 2800 gecontro
leerde koeien in Zeeland in 1949/50 4568 kg melk
met 3,79 vet was, nemen wij voor de gehele vee
stapel een gemiddelde van 3900 kg met 3,60
vet aan.
Totale Zeeuwse melkproductie 90 millioen kg.
Consumptiemelk
Mil. kg In Mil. kg In
Naar 9 zuivelfabrieken 40 44,5 17 16,6
Zelfverzorging boeren,
arbeiders en buren 14 15,5 14 15,5
Melk verkocht direct van
de boerderij of via slij
ters door vergunning
houders 23 25,5 23 25,5
Melk aan het vee of voor
boter op de boerderij 13 14,5
Totaal
90
57,6
Het aantal melkveehouders gedraagt in Zeeland
ongeveer 6300. Daaronder zijn er 1000 met 1 koe,
1200 met 2 koeien, 1100 met 3 koeien en 3000 met
4 en meer koeien. Vooral van deze laatste categorie,
met gemiddeld 5,6 melkkoeien en een jaarproduc
tie van 6.6 millioen kg is een uiteindelijke melk
prijs een 'factor van belang. Dit zijn ook de veehou
ders, die bij rendabele melkprijzen het langst de
melkveehouderij volhouden. Op deze veehouders
drijft in de akkerbouwgebieden de consumptiemelk-
voorziening. Meest kleinere en middelgrote bedrij
ven.
Van de Zeeuwse melk wordt dus 63 millioen kg
of 70 verkocht voor de volgende bestemmingen.
a. 23 millioen kg naar fabrieken voor industriële
verwerking. Voor de prijsvorming hiervan heeft de
boer belang bij de Regeringspolitiek voor de indus-
triemelk. Men weet dat de Overheid voor het
komende melk jaar een prijs van gemiddeld 20 cent
per kg met 3,5 vet garandeert. De georganiseerde
landbouw heeft dus bij de Minister haar wensen
vervuld gekregen.
b. 17 millioen kg naar fabrieken, die deze melk
via slijters voor de consumptie afzetten. Deze melk
valt onder de Regerings-garantie en krijgt dus een
toeslag die bij gemiddelde onkosten de prijs optrekt
tot die, verkregen bij rendabele industriële verwer
king, dus minstens gemiddeld 20 cent voor melk
met 3,5 vet.
Het is vanzelfsprekend niet zo, dat nu alle boeren
mogen rekenen op gemiddeld minstens 20 cent voor
1 kg melk met 3,5 vet. Bij bedrijven met hoge
onkosten of lage productenprijzen kan dat belang
rijk minder zijn. De fabrieken betalen vanzelfspre
kend voor de onder a en b bedoelde melk aan de
boeren een gelijke prijs uit. Van deze 40 millioen
kg melk brengt 57,5 een bevredigende prijs op,
via krachtige coöperaties of particuliere fabrieken
waar behoorlijk prijsoverleg is met boerenmelk-
sumptiemelkbemoeiingen zoveel extra onkosten
afzetorganisaties.
Verder gaat 25 naar coöperaties, waar de con-
veroorzaken, dat een beslist onvoldoende prijs voor
de boeren het gevolg is. Een verkeerde consump-
tiemelkpolitiekVoorts gaat nog 17,5 van deze
melk naar particuliere fabrieken waar de boeren-
leveranciers geen enkele invloed hebben op de prijs
vorming.
c. Tenslotte gaat 23 millioen kg van de Zeeuwse
melk, of Vi deel, als consumptiemelk naar het
publiek, zonder een fabriek te passeren. Hier heb
ben wij de kortste weg van producent naar consu
ment. Het gevolg hiervan is, dat in de dunbevolkte
plattelandsgemeenten van Zeeland buiten Walche
ren, met eveneens een zeer dunne melkveebezet
ting, de onkosten op de consumptiemelk zeer laag
blijven. Van deze 23 millioen liter melk valt 21,5
millioen liter buiten Walcheren, dit is 33 van alle
daar geproduceerde melk. Deze melk is het voor
deligst, omdat die de hoogste netto-prijs voor de
boer opbrengt.
Ongeveer de helft wordt direct door 576 boeren-
veehouders met officiële distributie-vergunning aan
het publiek verkocht. De opbrengst is de consumen
tenprijs (gedeeltelijk in Zeeland 20 en gedeeltelijk
21 cent) plus de consumptiemelktoeslag, plus 4,4
cent distributiemarge.
De rest van deze melk wordt uitgevent door 285
vakslijters, die deze melk van de boerderijen afha
len. Ze ontvangen daarvoor van het Bedrijfschap
voor Zuivel Va tot 2 cent (afhankelijk van de af
stand) af haal vergoeding. Voor deze melk krijgt de
boer dezelfde prijs als de vorige groep, natuurlijk
min de 4,4 cent slijtersmarge.
De consumptiemelktoeslag in Zeeland wordt be
rekend op basis van een, in overleg met het Bedrijf
schap, aangenomen vetgehalte per 4-weekse
periode.
De hier bedoelde 23 millioen liter melk brengt
een bevredigende prijs op, die zelfs in de akker
bouwgebieden van Zeeland de melkveehouderij sti
muleert.
De gemiddelde door de boeren ontvangen prijzen
over 1950 waren de volgende. Om de prijzen verge
lijkbaar te maken zijn de gemiddelde prijzen per
4-weekse periode voor melk met 3,5 vet opgeteld
en gedeeld door het aantal perioden. Natuurlijk is
de werkelijke, gemiddelde jaarprijs lager, in ver
band met het feit dat in de maanden met de hoog
ste productie de prijzen het laagst zijn.
Voor melk via de fabrieken per 100 kg
a. De fabriek met de hoogste uitbetaling 20,76
b. De fabriek met de laagste uitbetaling 18,43
c. Veehouder-slijter marge 25,69
d. Veehouder levert aan slijter 21,29
Tot 1 September 1951 betaalden
a. De fabrieken met de laagste prijs 16,80
b. Ontving de boer-slijter met marge 25,60
c. De leverancier aan slijters 21,40
Het moet duidelijk zijn, dat er ter bevordering
van de melkveehouderij buiten Walcheren en om
een voldoende consumptiemelkproductie te berei
ken, gewenst is:
1. van de boeren-melkverkopers niet hun vergun
ning in te trekken. Dit aantal is sedert 1938
al verminderd van 1350 tot 576. Thans is men
bezig dit proces, via de machtsmiddelen van
speciale verordeningen en onder druk van vak
slijters, voort te zetten.
2. buiten Walcheren niet te bevorderen dat de
boeren-melk in toenemende mate via fabrieken
naar de slijters wordt gedirigeerd.
Ook dit gebeurt sedert de herfst van 1947. Van
toen af kregen de slijters voor melk van boe
ren en voor die van fabrieken betrokken, de
zelfde winstmarge via een besluit van centrale
instanties. Voordien was, op advies van Zeeuw-
Denkt U erom dat het vandaag de laat
ste dag is om Alpha's a 7,exclusief be
waar loon via Uw landkoopman aan te bie
den aan de S.I.V.A.?
(Voor verdere bijzonderheden zie onder Korte Be
richten in ons blad van 27 October 1951.)
se deskundigen, de winstmarge op fabrieks-
melk van betekenis lager.
Deze maatregel van Den Haag leidde er toe dat
de slijters meer en meer hun oude bóeren-leveran
ciers opzegden.
Van 1940 tot 1950 steeg zo de hoeveelheid con
sumptiemelk die buiten Walcheren over de fabrie
ken liep van bijna niets tot 6 mill, liter. Gevolg
veel lagere prijzen voor de boeren. Die reageren
daarop door koeien op te ruimen of kalveren bij
koeien op te fokken.
In Zeeland is voor een harmonische, economisch
verantwoorde consumptiemelkvoorziening nood
zakelijk:
1. dat geen vergunningen voor melkverkoop door
boeren meer worden ingetrokken;
2. dat men aan opvolgers op deze bedrijven geen
niet na te komen eisen stelt voor examens en
technische inrichting;
3. dat men maatregelen neemt om in onze akker
bouwgebieden voor consumptiemelk de kortste
weg, producentconsument, te handhaven en
te bevorderen.
Als de agrarische organisaties er niet in slagen
de in Zeeland gevoerde „melkpolitiek" in gunstige
zin te wijzigen, zal ongetwijfeld de consumptiemelk
voorziening in onze akkerbouwgebieden gedesorga
niseerd worden. De gemeenschap zal dan door
kostbare melkaanvulling van buiten Zeeland hierin
moeten voorzien.
II
een artikel dat de aantrekkelijke titel draagt:
,,Het laboratorium rijdt bij U voor" en dat wij
vonden in het Februari-nummer van het Maand
blad „Kali".
Het is maar een doodgewone bestelauto die in
de Staat Georgia in de V. S. van Noord-Amerika
het erf op komt rijden. Als er grond is die onder
zocht moet worden kan direct met het onderzoek
in het rijdende laboratorium begonnen worden, en
de boer na enige uren reeds ingelicht worden over
de pH van zijn land en het stikstof-, fosforzuur-,
kalium-, kalk- en magnesiumgehalte. Het advies
kan direct met de boer worden besproken en de
kosten kunnen terstond worden voldaan. Het rij
dende laboratorium is bemand met een analyst en
een landbouwkundige die samen per dag 75100
monsters kunnen behandelen.
De vraag naar deze vorm van onderzoek in de
Staat Georgia is inmiddels zo groot geworden,
dat men er over denkt om het aantal rijdende een
heden dat nu 2 bedraagt uit te breiden tot 6.
In het artikel wordt nog gewezen op het opvoed
kundige effect van deze methode, omdat de boer
zelf de reacties kan gadeslaan, en het advies direct
kan bespreken met de bemanning van de auto.
Ook gewasonderzoek.
Naast een snelle methode van grondonderzoek
kent men ook een reactie op het kaligehalte van
het gewas, die in enkele minuten uit te voeren is.
Een strookje filtreerpapier wordt bevochtigd met
drie druppels reagens van verschillende concentra
ties. Dit papiertje wordt in aanraking gebracht
met het sap van de te onderzoeken plant, en daar
na gedompeld in een zoutzuuroplossing.
Men krijgt nu drie cirkeltjes te zien op het fil-
treerpapiertje, die al dan niet een rood, oranje tot
bruinachtige verkleuring te zien geven. Indien het
plantensap nu ruim voldoende kalium bevat, zul
len alle drie de cirkeltjes de verkleuring vertonen;
is er waarschijnlijk voldoende kalium aanwezig,
dan verkleuren twee cirkeltjes, terwijl bij de ver
kleuring van slechts één cirkeltje een kalibemes
ting een gunstig effect zal hebben. Geven alle cir
keltjes een negatieve reactie dan zijn kali gebreks
tekenen reeds in het gewas aanwezig, of te ver
wachten.
Indien deze methode wordt uitgevoerd in een
jong gewas, dan kan door snel ingrijpen in vele
gevallen nog een misoogst worden voorkomen.
De proef laat echter alleen een beoordeling van
de uitersten toe en daarom oordeelt de schrijver
dan ook een meer nauwgezet grondonderzoek
nodig voor een goed bemestingsadvies.
Aantrekkelijk zien bovenstaande methoden er in
ieder geval wel uit. Als we denken aan de normale
onderzoeksduur van het grondonderzoek in Neder
land (1 2 maanden) dan zouden we licht geneigd
zijn te verlangen naar het moment dat ook in Ne
derland een aantal van deze rijdende laboratoria
op de weg zouden verschijnen. De belangrijkste
vraag blijft echter: Wat wordt er in de grond on
derzocht, en volgens welke methode vindt dit
plaats? En zolang op deze vraag geen afdoend ant
woord is gegeven moeten we tegenover deze nieu
wigheden erg huiverig staan.
Op sommige markten kan men wel eens z.g. won
derdokters aantreffen met een vrachtwagen met
geneesmiddelen. Ook zij weten vaak het chemisch
ongeschoolde publiek in bewondering te doen kijken
naar hun opvallende kleurreacties. Bij het navor
sen zou in vele gevallen blijken dat het vertoonde
in de grond van de zaak de belangstelling in het
geheel niet waard is.
Waar in het aangehaalde artikel dan ook gespro
ken wordt van de opvoedkundige waarde wanneer
de boer zelf de reacties kan gadeslaan, willen we
een groot vraagteken plaatsen. Het gaat er niet
om hem een aantal aardige kleurreacties te laten
zien. Het gaat bij het grond- en gewasonderzoek
in de eerste plaats over de betrouwbaarheid.
Zijn de met het onderzoek bereikte resultaten
voldoende getoetst op de proefvelden en worden
die elementen van de grond onderzocht die voor de
praktijk ook van waarde zijn? Dit is de allesbe
heersende vraag die ons bezig moet houden en ons
voorlopig ook afzijdig moet doen staan tegenover
het onderzoek op de particuliere laboratoria, hoe
modern en practisch de daar gebruikte methoden
ook zijn.
Over het aangehaalde gewasonderzoek willen we
heel kort zijn. In ons nummer van 13 October j.l.
hebben we over dit onderwerp een waarschuwend
- geluid van de hand van Ir. K. H. S. Haasjes opge
nomen. De volgende zinsnede uit zijn artikel ach
ten we voldoende typerend voor zijn visie: „Het
zich blindstaren op het gemak en de snelheid,
waarmee de bepalingen verricht kunnen worden
zonder voldoende begrip te hebben voor het ver
band, dat bestaat met de voedingstoestand en de
eventueel hieruit af te leiden voedselbehoefte van
de plant, zou aanleiding kunnen geven tot een ver
keerd kunstmest gebruik."
We delen deze mening volkomen omdat wij
menen dat een aanduiding: ruim voldoende, vol
doende of onvoldoende slechts een vaag begrip is,
waar niet een ook maar enigszins betrouwbaar be
mestingsadvies op kan worden opgebouwd.
Over het algemeen menen we tenslotte nog over
dit rondreizend onderzoek te mogen opmerken, dat
de juiste omstandigheden die men op het labora
torium goed kan regelen, toch nooit in voldoende
mate bij dit soort onderzoek verwezenlijkt zullen
kunnen worden. Zodat wij nog zonder jaloezie dit
Amerikaanse voorbeeld aan ons oog voorbij heb
ben laten trekken.
B.