Jaarverslag 1950 yqosd UIT HET VAN DE PROV. MELKCONTROLEDIENST ZEELAND. EMIGRATIE de Allereerst een overzicht van het aantal contróleverenigingen, leden en gecontroleerde koeien over laatste drie jaren per gebied en voor geheel Zeeland. GEBIED Verenigingen Gecontroleerde koeien Percentage in 1950 per SchouwenTholen Noord- en Z.-Beveland Walcheren O. Zeeuws-Vlaanderen W. Zeeuws-Vlaanderen Zeeland Gemiddeld per lid gecontroleerd 3.83 4.3 4.4 koe. Er is dus nog een stijging van het aantal koeien, dat op productie gecontroleerd wordt. Walcheren staat nog steeds boven aan wat het aantal koeien betreft. We h-ebben daarom het per centage gecontroleerde koeien per gebied even be rekend, maar ook dan komt Walcheren met 40 aan de kop. Wanneer we weten, dat over ons gehele land 52 van alle melkkoeien gecontroleerd wordt, dan kunnen we in Zeeland, waar het 22 is, nog vooruit. De gemiddelde productiecijfers over de jaren na de oorlog zijn als volgt: 1948 1949 1950 1948 1949 1950 gebied gecontroleerd 4 4 5 322 371 507 11.5 9 9 9 714 780 757 15.0 14 15 15 1512 1970 2022 40.5 5 5 5 580 629 589 12.5 10 10 10 944 1022 1061 33.0 42 43 44 4072 4772 4936 22.0 Aantal gecontr. leef kg kg Jaar koeien tijd melk vet vet dagen 1946/47 1249 5.8 4548 3.47 157.8 308 1947/48 1663 5.7 4316 3.66 158.0 308 1948/49 2170 5.5 4616 3.66 168.9 312 1949/50 2807 5.2 4568 3.79 173.1 312 Omdat voor deze cijfers alleen de melkstaten worden genomen met een melkperiode tussen 260 en 360 dagen in een bepaalde periode gecontroleerd, is het aantal veel kleiner dan het aantal gecontro leerde koeien, hiervoor aangegeven. De botervet-productie is nogal gestegen, evenals het gemiddelde vet-procent. Dit is mede een ge volg van het feit, dat van de 2807 melkstaten er 1053 van Walcheren zijn en hier het vetgehalte be langrijk hoger ligt dan elders. Bij de verwerking van de vetgehaltes in groepen vond de hoofdcontroleur, dat ruim 21 van de ge controleerde koeien nog een vetgehalte had be neden 3.50 58 leverden melk met een vet gehalte tussen 3.50 en 4.en de rest of ruim 20 boven de 4. Om de grote verschillen, die voorkomen tussen koeien van dezelfde leeftijd op ongeveer gelijke be drijven duidelijk te demonstreren, nam de hoofd controleur uit elke leeftijdsgroep een 3-tal van de beste en van de slechtste productie-koeien. Ze volgen hieronder: Rubriek t/m V/i-jarige koeien: Slechtste Beste kg kg kg kg melk vet vet dagen melk vet vet dagen 2177 3.91 85.1 278 5777 4.16 240.3 351 2522 3.50 88.3 266 5824 4.— 233.0 333 2689 3.42 92.0 311 6658 3.55 236.3 356 Rubriek t/m 3/z-jarige koeien: 2251 3.75 84.4 340 7151 3.85 275.3 341 2077 4.10 85.2 320 6255 4.20 262.7 342 2459 3.68 90.6 272 5682 4.61 261.9 356 Rubriek t/m 5-jarige koeien: 2520 3.78 95.3 291 6072 4.40 267.2 332 2981 3.99 118.9 335 7416 3.57 264.8 333 3225 3.74 120.6 285 5498 4.76 261.5 281 Rubriek oudere koeien: 2069 4.16 86.1 307 8078 4.10 331.4 335 3494 2.89 101.0 308 6844 4.62 316.0 296 3230 3.48 112.4 295 7045 4.36 307.2 309 Deze cijfers laten wel zeer duidelijk zien welke grote productieverschillen bij koeien van dezelfde leeftijd kunnen voorkomen. Hieruit blijkt weer eens de onmisbaarheid van de melkcontröle op het veehoudersbedrijf. Zonder melkcontröle denkt men dikwijls reeds het productievermogen van zijn koeien te kennen, doch deze gedachte gaat nooit op. Ten opzichte van de plas mag men er enige kijk op hebben, maar wat het vetgehalte betreft tast men absoluut in het duister. Daarom is de melkcontröle op een veehoudersbedrijf broodnodig. Het volgende geval moge dit nog verduidelijken. Bij een veehouder werden zes koeien gecontroleerd. Bij deze zes koeien waren er twee van dezelfde leeftijd, dezelfde kalfdatum en ook nagenoeg de zelfde voeding, want beide koeien stonden naast elkaar. Koe A produceerde 6563 kg melk met 4.04 vet, 265.1 kg vet in 289 dagen; koe B pro duceerde 3736 kg melk met 3.80 vet, 142.kg vet in 330 dagen. Dit is dus een verschil van ruim 2800 kg melk, terwijl ook het vetgehalte nog ruim 0.2 hoger ligt. Omgerekend in melkgeld be tekent dit, dat koe A ongeveer 500,per jaar meer aan melkgeld opbrengt dan koe B. Dit is toch ook in deze tijd wel een bedrag, waar aandacht aan geschonken mag worden. Bovendien kan van de kalveren uit de koe A geboren een veel grotere fokwaarde worden verwacht. Door in bovengenoemd geval koe B op te ruimen en daarvoor in de plaats een koe te kopen, waar van de productie zeker niet beneden het stalgemid- delde mag liggen, heeft men in 1 jaar de slechte koe door de meerdere melkgeldopbrengst financieel weggewerkt. Dit is één van de vele voorbeelden, welke nog met tientallen aangevuld kunnen wor den. Daarom ook de veehouders aangespoord, welke tot op heden hun koeien nog niet lieten con troleren, omdat in de eerste plaats zijzelf er voor deel mee kunnen behalen en in de tweede plaats opi de Zaeuwse rundveestapel in het algemeen te verbeteren. De lijst van de beste productiekoeien is te lang om hier over te nemen. We volstaan met mede te delen, dat: in de groep 2^-jarige koeien boven 200 kg boter- vet 24 dieren staan; in de groep 3%-jarige koeien boven 22Q kg botervet 20 dieren staan; in de groep 4%-jarige koeien boven 230 kg botervet 13 dieren staan; in de groep 514-jarige koeien boven 250 kg botervet 15 dieren staan; in de groep oudere koeien boven 275 kg botervet 19 dieren staan. Tenslotte bevat de erelijst, waarin koeien werden geplaatst, die in haar leven meer dan 40.000 kg melk met een behoorlijk vetgehalte produceerden, negen koeien. Canada. Gegadigden voor dit land dienen zich vóór 1 November op te geven om tijdig het volgend jaar te kunnen vertrekken. Belangstellenden kun nen een circulaire aanvragen op het secretariaat A.L.E.C., Landbouwhuis, Goes. Nieuw Zeeland. Het aantal aanbiedingen voor gehuwden met huisvesting is vrij groot de laatste maanden. Speciaal vakbekwame landbouwers die zich interesseren voor de veehouderij, kunnen hier uitstekend geplaatst worden. Op het secretariaat A.L.E.C. kunnen we U een lijst van vacatures laten zien. Frankrijk. Ook in dit land liggen nog vele mo gelijkheden, speciaal voor vakbekwame landarbei ders, zodat we ook hierover U gedétailleerde inlich tingen kunnen verstrekken. HET is een gewoonte zo nu en dan de balans en de begroting op te maken. Ten aanzien van de onttrekking van cultuurgrond voor burgerlijke doeleinden doen we dit naar aanleiding van de enquête ingesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek over de periode 1 Mei 1945 1 Januari 1950, en een rapport van de Provinciale Planologische Dienst omtrent het te verwachten verlies aan cultuurgrond in de periode van 1 Januari 195031 December 1960. Deze balans en begroting doen ons in de eerste plaats wel zien, dat Zeeland wat betreft de onttrok ken en nog te onttrekken oppervlakte cultuur grond zich gelukkig mag prijzen in vergelijking met andere provincies. Op een totaal verlies aan cultuurgrond in ons gehele land van 11.225 ha is dit verlies in Zeeland in de genoemde omstreeks 5 jaarlijkse periode, (beperkt gebleven tot 390 ha of 3% van het landelijke verlies. Waar echter slechts pl.m. 2,7 van de bevolking van Nederland in Zeeland woon achtig is, en dit percentage in de bedoelde periode een geringe achteruitgang vertoont, zien we dat dus per inwoner gerekend deze oppervlakte groter is dan het landelijke gemiddelde. De oorzaak hiervan moet worden gezocht in de bebouwingsdichtheid der steden in vergelijking met kleinere plaatsen. We kunnen wel de grote steden zien als een voortdurende dreiging voor het omringende platteland, doch niet vergeten dat per woning veel minder bouwterrein nodig is. Zo heeft een gemeente met een woningvoorraad boven de 20.000 woningen voldoende aan 2,8 are per wo ning, terwijl een gemeente van 10003000 wonin gen gemiddeld 5,1 are per woning nodig heeft. Het overwegend agrarisch karakter met kleine platte landsgemeenten moet dus als de oorzaak van het iets hogere gemiddelde per inwoner worden gezien. Dit overwegend agrarisch karakter heeft ander zijds weer het voordeel, dat per inwoner over een groter areaal cultuurgrond beschikt kan worden, wat nog versterkt wordt door de vrij gunstige gemiddelde bedrijfsgrootte in de provincie. Zodat de oppervlakte onttrokken cultuurgrond per bedrijf weer een gunstig beeld vertoont. Een nadere specificatie leert ons dat in de periode 19451950 de onttrokken cultuurgrond aldus werd gebruikt: 159 ha voor woningen, scholen en kerken; 33 ha voor industrie en handel; 149 ha voor ontspan ningsdoeleinden; 49 ha voor straten en wegen; totaal 390 ha. En in de periode 19501960 zal volgens de schat tingen dit verlies er ongeveer als volgt uitzien: 182 ha voor woningbouw; 515 ha voor industrie (reeds gedeeltelijk in gebruik; 170 ha niet bouw rijp); 75 ha voor sport en recreatie; 430 ha voor openbare werken; totaal pl.m. 1200 ha. Deze laatste cijfers werden door Ir. W. H. Ubbink reeds uitvoerig besproken in zijn artikel „Gemeen telijke uitbreidingsplannen" in ons nummer van 21 April j.l. Wij willen echter gaarne nog even de verhouding tussen balans en begroting onder Uw aandacht brengen. Hierbij moet in het oog gehouden wor den, dat de periode der balans ongeveer de helft is van die der begroting. Opvallend is het dan wel, dat de geprojecteerde oppervlakte voor woningbouw een vrij klein ge deelte van het geheel uitmaakt en dat ook sport en andere ontspanningsdoeleinden over hun hoogte, punt als cultuurgrondverslinder heen zijn. Aan de hand van de vergelijking van de cijfers voor de industriedoeleinden zetten we echter een groot vraagteken achter de schatting van de Plano logische Dienst die zelf ook deze cijfers met de nodige voorzichtigheid naar voren brengt. Het pleidooi van de heer Ubbink om de plannen toch vooral niet te groot op te zetten vindt een voedingsbodem in deze vergelijking. We beseffen wel dat het voor vele gemeenten aantrekkelijk is om de industrie-vestiging uit te breiden en dat het bouwrijp maken van de daar voor bestemde terreinen de aantrekkingskracht voor de belanghebbenden verhoogt, doch laat men ook beseffen dat verwilderde cultuurgronden, die bouwrijp gemaakt, op hun definitieve bestemming liggen te wachten, geen reclame zijn voor de be treffende gemeente en een doorn in het oog van de landbouwende bevolking. Tenslotte nog iets over de geprojecteerde open bare werken, daar ook dit cijfer gezien de hoge raming een nadere specificatie waard is. In het rapport vonden we hierover de volgende cijfers: verbetering Rijksweg ZijpeZierikzee 4,5 ha aanleg rijwielpaden RillandKruiningen 2 ha aanleg Rijksweg NieuwlandVlissingen 18,5 ha aanleg rijwielpad BreskensSluis 6 ha wegomlegging Hulst 5 ha verbreding kanaal Terneuzen en aanleg sluis 200 ha vliegveld in Van Wuijckhuijsepolder 51 ha vliegveld bij Ritthem 66 ha Totaal 363 ha De rest wordt ingenomen door niet nader aan gegeven werken van de Provinciale Waterstaat. Volgens deze plannen zouden we dus over 10 jaar over een tweetal vliegvelden kunnen beschikken. Of dit allerwegen toegejuicht zal worden betwij felen we echter. We hopen U door middel van deze dorre cijfers een beeld gegeven te hebben van de stand van zaken en de toekomstverwachting op dit gebied: En U tevens aangetoond te hebben dat het geen oveilbodige luxe is, dat de georganiseerde landbouw zich meer en meer op dit gebied gaat 'bewegen. Kenden we reeds de Commissie Grondgebruik van de Stichting voor de Landbouw, onlangs heeft de Z. L. M. gemeend een commissie in het leven te moeten roepen die zich bezig houdt met het bemiddelen bij verkoop van cultuurgrond voor niet- agrarische doeleinden. De reeds nu aanhangig gemaakte gevallen bewijzen wel dat hiermede in een behoefte werd voorzien. B.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 4