Notulen
vJ
r
JOpening.
Nadat de Voorzitter, Ir. M. A. Geuze, de aanwezi
gen van harte welkom heeft geheten, feliciteert hij
de heer Van 't Westeinde met zijn spoedig herstel.
2. Notulen Hoofdbestuursvergadering 19 Juni
1951.
Daar er geen op- of aanmerkingen over deze
notulen gemaakt worden, worden deze ongewijzigd
goedgekeurd en getekend.
De Voorzitter stelt voor de punten 3 en 4 te com
bineren.
3. en 4. Mededelingen en bespreking van het
voorgestelde prijsbeleid.
De bijzonderheden omtrent dit prijsbeleid kan
men vinden in de Memorie van Toelichting op de
begroting van het Ministerie van Landbouw, welke
gedeeltelijk reeds in het Landbouwblad werd afge
drukt, terwijl de bijzonderheden omtrent het prijs
beleid in de bijlage aan de Hoofdbestuursleden
werd toegezonden.
De Voorzitter geeft hierop een korte uiteenzet
ting van de historie van het landbouwbeleid na de
oorlog. Na de oorlog werd het prijsbeleid in hoofd
zaak gebaseerd op de door het L. E. I. gecalculeerde
prijs, bestaande uit de kale kostprijs 20 on
der nemersloon. Direct na 1946 kende men nog de
inleveringsplicht, die men later heeft zien verdwij
nen, zodat het sterk gebonden systeem langzamer
hand plaats heeft gemaakt voor een systeem met
grotere vrijheid. Daardoor zijn de prijsmogelijk-
heden groter geworden, doch anderzijds ook de
risico's, waarbij de Voorzitter de aardappelprijzen
in het jaar 1948 in herinnering brengt. De laatste
jaren hebben bevredigende resultaten te zien ge
geven, mede door de goede opbrengsten. Voor zo
ver de volledige vrijheid van de boer nog beknot
wordt, gaat dit terwille van de consument. In totaal
wordt nog altijd door de Regering 45 millioen gul
van de toch al slinkende vaste kernen. Hierdoor
ontstaan meer losse arbeiders en dit zal weer aan
leiding geven tot premieverhoging.
De loonsuitgaven zullen worden beperkt door de
teelt van extensieve gewassen. Dit geeft nationaal
een lager rendement, zodat verwacht mag worden,
dat dit weer aanleiding zal geven tot allerlei dwang
maatregelen.
Bij de verplichte voederbouw voor kippenhou
ders komt deze dwang reeds om de hoek kijken.
Ik meen hiertegen ten sterkste te moeten waar
schuwen. De hoogste productie van de Nederland
se bodem wordt bereikt wanneer men kans ziet de
boer het best te belonen voor die producten, welke
nationaal het meest gewenst zijn. Hij zal zich dan
voor deze producten het meest inspannen en trach
ten om van alle omstandigheden, die zijn bedrijf
hem biedt en die in Den Haag niet bekend zijn,
profijt te trekken.
Hier past echter de restrictie, dat aan alle men
selijk kunnen een begrenzing is en dat de land
bouw in hoge mate afhankelijk is van factoren
buiten de menselijke invloed zoals weersomstandig
heden, ziekten en plagen enz.
Dat ook zonder deze onzekere factoren de voor
Nederland meest gunstige producten nog niet altijd
van te voren zijn aan te wijzen, is een gevolg van
de handelspolitiek van de ons omringende landen
en natuurlijk ook die van ons eigen land. Contin-
genteringen, tariefsverhogingen en totale grens-
sluiting wegens betalingsmoeilijkheden, komen
weer regelmatig voor. De houding van onze eigen
Regering is voor de landbouw van groot belang,
en dan niet alleen voor die producten welke tot
haar sector behoren.
In deze zaken lokt de ene daad de andere uit.
Als bijv. West-Duitsland betalingsmoeilijkheden
heeft, kan de uitvoer van Ned. agrarische produc
ten worden belemmerd doordat de Nederlandse
Regering beperkingen oplegt aan de industriële in
voer uit dit land.
Nu in Nederland een liberalisatiepolitiek o.a.
zeer sterk ten opzichte van België en Luxemburg
wordt doorkruist door zgn. opvoedende bescher
mingen van jonge Nederlandse industrieën, is het
van groot belang, dat dit beleid sterk en goed ge
coördineerd is.
Het komt mij voor dat hieraan wel het een en
ander ontbreekt; zeker is dat de invloed van het
landbouwbedrijfsleven op de handelspolitiek gering
is. Ik zeg dit niet, omdat ik meen dat hier voor de
landbouw voordeel zou zijn te behalen, maar omdat
hier, naar mijn mening, zeer belangrijke beslis
singen worden genomen voor de gehele toekom
stige economie yan ons land.
van tie
Vergadering
van het
Hoofdbestuur
der Z. L. M.
gehouden op
Maandag 15 Oct.
1951 om 2 uur
in
Hotel „Centraal"
te Goes
den in het landbouwegalisatiefonds gestort om de
prijzen van verschillende producten voor de consu
ment te drukken.
De Voorzitter is van mening, dat een algehele
vrijheid in slechte tijden wel eens te grote risico's
met zich mee zou kunnen brengen. Men zou dan
wel eens grote liquiditeitsmoeilijkheden kunnen
krijgen, daar de bedragen nodig voor verschillende
aankopen veel groter zijn geworden dan vroeger.
Er moet een basis voor een behoorlijk bestaan
blijven en in dit opzicht acht de Voorzitter de for
mulering van het beleid ongelukkig, waar gespro
ken wordt over de bestaansmogelijkheid voor het
goed geleide en sociaal economisch verantwoorde
bedrijf.
Het vorig jaar kende men gebonden prijsregelin
gen voor olievlas, koolzaad, suikerbieten en tarwe,
melk en bacon.
Geen regeling bestond voor blauwmaanzaad, vlas
en karwij, terwijl een minimum garantie voor de
voergranen bestond. Daarnaast kende men rege
lingen in overleg met de Overheid, zoals die van
toepassing was op de consumptie-aardappelen. De
formulering en de doeleinden van de Regering zijn
hetzelfde gebleven, doch we hebben nu een nieuw
prijsbeleid gekregen, waarbij de producten in 3
categorieën worden onderverdeeld.
De Voorzitter leest hierop de betreffende passage
uit de Memorie van Toelichting voor. Hij is van
mening, dat voor de akkerbouwstreken er niet veel
veranderd is, daar immers tarwe, koolzaad en sui
kerbieten in categorie 1 zijn ondergebracht en dus
geen verandering ondergaan, indien althans de
ondernemersbeloning op 20 vastgesteld blijft.
Ook ten aanzien van de voergranen valt geen
verandering op te merken. Alhoewel de consump
tie-aardappelen in groep 2 ondergebracht zijn, heeft
de Minister te kennen gegeven, dat het bestaande
systeem van minimum- en maximumprijzen ge
handhaafd dient te worden. Voor het vlees komt
er een minimumgarantie bij, terwijl de situatie ten
aanzien van de peulvruchten, vlas, karwij en blauw
maanzaad blijft zoals deze was.
De grootste verandering wordt ingevoerd t.a.v.
de industriemelk.
Resumerende stelt de Voorzitter vast, dat er
t.a.v. de groepen 1 en 3 weinig verandert en dat
in de groep 2 speciaal het onderbrengen van de
industriemelk een grote verandering teweeg
brengt. Alhoewel op de meeste Zeeuwse bedrijven
het hier uitgestippelde prijsbeleid dus weinig in
vloed zal hebben, wijst de Voorzitter erop, dat men
de landbouw in Nederland als één geheel zal moe
ten zien. Productie van veevoeder op het eigen be
drijf is van veel belang en het is daarom zeker be
langrijk voor de akkerbouw, dat de productie in de
veehouderijsector op gang wordt gehouden. Het
voorstel van de Minister t.a.v. de melk, is van vér
strekkende betekenis, daar de kale kostprijs van de
melk sterk verschillend is en speciaal in de zand
streken vaak vrij hoog ligt.
De moeilijkheden in de zandstreken worden nog
vergroot doordat vele fabrieken in deze streken
alleen boter kunnen maken en deze boterafzet
tegen lonende prijzen niet altijd gegarandeerd is.
De bezwaren van de zuivelsector richtten zich dan
ook sterk tegen dit onderbrengen van de industrie
melk in deze groep, omdat men in de naaste toe
komst de kans op een vrije uitloop naar boven niet
groot acht. Er bestaat wellicht een kans, dat de
Minister bij de berekening van de minimumprijs
voor de industriemelk uit zou gaan van het margi
nale bedrijf, zodat de bedrijven met de hoogste
kostprijzen althans geen verlies zullen lijden. Het
grote bezwaar is echter gelegen in het sterk wisse
lend karakter van het landbouwbeleid.
Op de extra Hoofdbestuursvergadering van de
Stichting voor de Landbouw werd t.a.v. deze kwes
tie door de heer Lageveen opgemerkt, dat dit be
leid onaanvaardbaar was, omdat niemand kon ga
randeren, dat over een paar jaar niet alle produc
ten in groep 3 zouden zijn ondergebracht. Het
tijdelijk karakter en de onzekerheid in de toekomst
acht de Voorzitter ongewenst met het oog op het
doen van grote investeringen in de landbouw.
Daar practisch alle tuinbouwproducten in groep
3 zijn ondergebracht, vraagt de Voorzitter zich af
of dit voor de tuinbouw acceptabel is, omdat zij
immers op deze manier nooit hulp van deRegering
zal ontvangen. De tuinbouw kan wel aanvaarden,
dat de Regering geen steun zal verlenen, indien de
Nederlandse tuinbouw niet meer met het buiten
land zou kunnen concurreren, doch niet indien het
buitenland maatregelen zou treffen, die de export
zouden belemmeren.
Daar de heer Wagenaar spoedig moet vertrek
ken, wordt bij door de Voorzitter in de gelegenheid
gesteld een mededeling te doe».
De heer Wagenaar deelt mede, dat men naar aan
leiding van de bespreking op de Hoofdbestuursver
gadering van 19 Juni 1951 over de kwestie van het
inkuilen een werkplan werd opgesteld door Ir. Van
Beekom, Ir. Harmsen en hemzelf, om te komen tot
een betere beoordeling van het kuilvoer. In de
eerste plaats meende men, dat er meer bekend
dient te worden omtrent de minerale samenstelling,
zodat analyses van verschillende gewassen uitge
voerd zullen worden op oude klei, jonge klei en
lichte gronden. De bevruchtingsresultaten van het
vee zullen dan bekeken worden op een aantal
K.I.-bedrijven. Volgens afspraak zou de Z. L. M.
ook graag in deze zaak gemoeid worden, zodat
spreker meent, dat het goed is om de Z. L. M. hier
van op de hoogte te brengen. Als voorlopige in
druk meende heer Wagenaar naar voren te kunnen
brengen, dat het voeren van veel bietenblad moei
lijkheden had gegeven bij de bevruchting.
De Voorzitter dankt de heer Wagenaar voor deze
mededeling en merkt op, dat hier dus nog niet van
een uitspraak gesproken kan worden.
De heer Dorst kan nog mededelen, dat hij de heer
Huizinga over deze kwestie heeft gesproken. Deze
heeft hem medegedeeld, dat men rustig verder gaat
met het voeren en dat dit geen kwaad kan, indien
de hoeveelheid niet wordt overdreven.
De Voorzitter kan nog mededelen, dat hij aan
wezig geweest is op een bespreking te Eist, waar
verschillende deskundigen hun mening over dit
vraagstuk ten beste hebben gegeven. Naderhand
blijkt, dat de kreupelheid van de koeien van de
C. S. M. toegeschreven moet worden aan infectie.
Er zullen verschillende proeven genomen worden,
daar men omtrent vele onderdelen van dit vraag
stuk nog maar heel weinig weet. We zullen daar
om moeten oppassen om een niet te snel tempo
te volgen. De Voorzitter hoopt dat het vraagstuk
hiermee tot de juiste proporties is teruggebracht.
De heer De Bruijne kan nog een aantal ervarin
gen naar voren brengen die hem bekend zijn, om
trent het uitsluitend voeren van kuilvoer aan 2-
jarige dieren. Deze vallen in het voorjaar erg
tegen en zijn practisch niet meer geschikt voor de
mesterij.
De heer J. W. Scheele merkt op, dat het land
bouwbeleid hem veel duidelijker is geworden door
de uiteenzetting van de Voorzitter.
Hij vraagt zich echter nog steeds af, waarom de
tarwe zo goedkoop is. Tevens meent hij dat over
deze kwestie te weinig wordt geschreven in het
Landbouwblad.
De Voorzitter is het niet eens met deze laatste
uitlating van de heer Sch'eele en meent, dat hier
wel terdege steeds op is gewezen in het Landbouw
blad.
T. a. v. de prijs van de tarwe merkt hij op, dat
we in Nederland van de tarwe zelf produceren
en gedeelte van de voergranen. Het maakt wei
nig uit of de Regering tarwe of voergraan impor
teert. De importprijs van de tarwe, die we krach
tens de tarwe-overeenkomst importeren, bedraagt
31 cent, terwijl voor de voergranen over het alge
meen een hogere prijs betaald moet worden.
Indien de tarwe-opbrengst tegen zou vallen, zou
men buiten de overeenkomst tarwe aan moeten
kopen op de vrije markt, tegen een prijs van on
geveer 43 cent. Uit dien hoofde moet een zekere
minimum hoeveelheid in eigen land, mede in ver
band met de broodprijs, van belang geacht worden.
De heer Dorst meent, dat ondanks de laagste
tarweprijs van geheel Europa toch nog gesproken
kan worden van een stimulans van 85 cent per 100
kg boven de kale kostprijs ondernemersloon. Hij
meent dan ook dat er niet te veel geageerd moet
worden tegen deze prijs, omdat men gerst kan ver
bouwen, waarvoor men de brouwgerstpremie kan
krijgen.
De. Voorzitter deelt verder nog mede, dat de
Stichting voor de Landbouw er op gewezen heeft
dat de ondernemerswinst 20 moet blijven. De
moeilijkheden op het gebied van de melkprijs doen
zich niet gevoelen in Zeeland, daar dit het enige
volle melk gebied in Nederland is. Hij meent ech
ter, dat in andere gebieden grote moeilijkheden
zouden kunnen ontstaan, doordat bepaalde veehou
ders van de ene categorie melk op de andere over
zouden willen schakelen. Dit kan niet, omdat veel
al de boeren aan bepaalde bestemmingsmogelijk
heden gebonden moeten zijn. Er zou een egalisatie
fonds vereist zijn om deze verschuivingen zoveel
mogelijk tegen te houden, doch men is wel tot de
conclusie gekomen, dat dit uiterst moeilijk uit te
voeren zal zijn.
De Voorzitter vraagt hierna een uitspraak van
da vergadering of het voorgestelde landbouwbeleid
een basis kan vormen mits dit voor langere tijd
wordt vastgesteld. Hij kan verder nog mededelen,
dat de Secretaris van de landelijke Stichting voor
de Landbouw veel voelt voor een wet, waarin dit
beleid zou worden vastgelegd. In verschillende
andere landen van Europa kent men reeds een der
gelijke wet. De volksvertegenwoordiging zou ech
ter terecht kunnen vragen, wie er in Nederland
de garantie heeft dat hij nooit met verlies zal wer
ken. Er zijn echter wel een aantal jonge indu
strieën, die gedurende een korte tijd beschermd
worden, zodat de Voorzitter zich afvraagt of de
Landbouw gedurende een crisis ook niet van een
dergelijke regeling zou kunnen profiteren.
Wat dit betreft staat de middenstand er slechter
voor, zulks in tegenstelling met de werknemers.
Men zal een dergelijke wet echter wel in gedach
ten kunnen houden, alhoewel de gevaren van een
grotere Overheidsinmenging niet denkbeeldig ge
acht moeten worden. De Voorzitter zegt toe activi
teit in deze richting te zullen ontplooien.