Het K. N. L. C. en de Maatschappijen van
Landbouw behouden hun grootse taak.
Het K. N. L. C. heeft zich steeds tot doel gesteld
de belangen van d£ Landbouw en die van zijn leden
te behartigen. Het heeft dit zeker niet gedaan door
al deze belangen tot zich te trekken; integendeel,
zodra op een bepaald terrein de belangenbeharti
ging veel werk, en dus een grote apparatuur nodig
maakte, is het er steeds op uit geweest deze belan
gen toe te vertrouwen aan speciaal voor dit doel
opgerichte organisaties.
Dit hield niet in, dat het zich dan ook van dit
terrein terugtrok. Nog steeds beschouwt het bijv.
aan- en verkoop, van producten voor de Landbouw
tot haar belangensfeer te behoren. Hetzelfde ge
beurt nu met de belangen, die worden toevertrouwd
aan het publiekrechtelijk orgaan. Alleen de band
blijft veel sterker dan in het verleden vaak het ge
val was, omdat hier het aanwijzen van bestuurs
leden als voelbare band overblijft.
Om deze bestuursleden, die inderdaad zeer grote
belangen van de Nederlandse boerenstand te be
hartigen krijgen, voldoende voor te lichten over de
wensen, welke bij de boeren leven, kan het zich
onmogelijk van het technische en economische ter
rein terugtrekken.
Dat er daarnaast overigens geen Landbouwbe
langen meer te verdedigen zouden zijn, is natuur
lijk ook allerminst waar. Ik noem U slechts de be
langen van de boer als zelfstandige ondernemer en
zijn belangen als werkgever, welke onmogelijk aan
een P.tB. O. kunnen worden toevertrouwd, alsmede
het gehele maatschappelijke terrein, dat niet tech
nisch, economisch of sociaal is, zoals onderwijs etc.
Productschap en Landbouwschap.
De heer Van Wijnen stelt voorts, dat het beter
is, dat de Productschappen het eerst als publiek
rechtelijke organen tot stand komen. Zij zijn eigen
lijk een voortzetting van de huidige Bedrijfschap
pen van de Voedselvoorziening.
De ervaringen met deze Productschappen zijn,
volgens de heer Van Wijnen, dan ook niet ongun
stig. Dit laatste vooral kan door de georganiseerde
Landbouw niet direct worden onderschreven. Hij
heeft het gevoel, dat hij vaak door de ambtenaren
van de Productschappen voor voldongen feiten ge
plaatst wordt, en dat hij de apparatuur mist om
voldoende invloed op de gang van zaken in de
Productschappen uit te oefenen.
Hij meent dan ook dat het voor hem van essen
tieel belang is, dat het Bedrijfschap voor de Land
bouw eerder tot stand komt dan de Productschap
pen.
Dat met dit Bedrijfschap voor de Landbouw nog
in het geheel geen ervaring zou zijn opgedaan, is
niet geheel juist: wij kennen n.l. sinds de bevrijding
de Stichting voor de Landbouw; alleen ontbreekt
deze Stichting de publiekrechtelijke bevoegdheid.
Het hebben van een eigen beambten-corps, dat is
opgewassen tegen de ambtenaren van de Overheid
en Productschappen, is m.i. onontbeerlijk. De boer
is van nature geneigd het werk van ambtenaren te
wantrouwen, omdat deze man van de materie altijd
meer weet dan hijzelf. De ambtenaar kan n.l. zijn
gehele werktijd aan een bepaald onderwerp beste
den, terwijl het voor de boer altijd een probleem
blijft naast zijn bedrijf. Hij krijgt dan gemakkelijk
het gevoel dat tegen de ambtenaar niet te praten
valt en geeft er dan de brui aan.
Ik verklaar hierdoor vooral ook de moeilijkheid,
welke de vrije organisaties momenteel hebben om
geschikte functionarissen te vinden. Wanneer een
maal iemand zich bereid heeft verklaard een func
tie te aanvaarden, wordt hij onder een berg papier
geduwd en dient dan als afschrikwekkend voorbeeld
voor degenen, die ook wel in staat zouden zijn Iets
voor de organisatie te doen.
Het vinden van een goede werkverdeling tussen
bestuurders en ambtenaren is een eerste vereiste
om weer de medewerking te verkrijgen van de vele
deskundige bedrijfsgenoten, die in Nederland ge
lukkig voldoende aanwezig zijn.
Dat wij daartoe zullen moeten overgaan tot het
in dienst nemen van meerdere beambten, is een
noodzakelijk kwaad. Wij worden hiertoe gedwongen
omdat het aantal ambtenaren, dat de Overheid in
dienst kan nemen, blijkbaar ongelimiteerd, is
Dat dit geheel gaat lijken op een soort werk
verschaffing van administratief personeel, is dui
delijk.
Prijsbeleid.
Ten aanzien van het nieuwe Prijsbeleid van Mi
nister Mansholt bracht de heer Knottnerus dezelfde
bezwaren naar voren, die reeds door de georgani
seerde Landbouw kenbaar zijn gemaakt en ook in
het ,,Kort Verslag" van de vergadering van het
Dagelijks Bestuur der Z. L. M. en in de notulen van
de vergadering van het Hoofdbestuur zijn te vin
den. (Zie elders in dit nummer.)
Kort samengevat zijn deze bezwaren het telken-
jare aankondigen van een nieuw beleid, waardoor
weinig vertrouwen wordt gewekt, het zonder over
leg met de georganiseerde Landbouw indienen van
dit beleid bij de begroting, waardoor slechts in
grote haast aan de Kamerleden het standpunt kan
worden medegedeeld, en het gegoochel met de 20
ondernemerswinst.
De melkprijs is voor het komende jaar wel het
grootste probleem.
De heer Knottnerus besloot dit gedeelte van zijn
rede als volgt:
Nu geloof ik ook, dat het nodig is, dat de Neder
landse Landbouw zich aan de omstandigheden blijft
aanpassen. Met een straf prijsbeleid zal dit zeer
zeker niet gebeuren. Er dient dus wat meer be
weging in de prijzen te komen en dit is weer on
mogelijk wanneer de Regering zich van jaar tot
jaar garant stelt voor kostprijs 20 onder
nemersbeloning.
Dat er dus een verandering nodig is, kan ik wel
met de Regering eens zijn, maar dan dient onder
deze veranderde politiek een stevig fundament te
worden gelegd, n.l. dat deze politiek niet geldt
voor één jaar, maar voor veel langere termijn.
Misschien is dit ook wel de bedoeling van de
Minister van Landbouw, doch Ministers komen en
gaan en aan een enkele bedoeling kan de landbouw
zich niet ophangen.
Het lijkt mij noodzakelijk, dat over dit punt zo
spoedig mogelijk nader overleg met de Regering
plaats vindt. Het zou dan dienstig zijn meteen een
ander belangrijk aspect van het Landbouw-prijs-
beleid grondig te bespreken, n.l. dat van
de positie van de eigen-geërfde Boeren
stand.
Door het beheersen van de grond- en pachtprij
zen is het bezit van grond, vroeger de spaarpot van
de boerenstand, geworden tot een blok aan het
■been. Zelfs met de opbrengst van een boerderij van
50 ha (met gebouwen) kan de eigenaar momenteel
niet meer rondkomen. Het gevolg hiervan is, dat
velen niet meer tijdig ophouden met boeren, waar
door onze boerenstand veroudert en de vernieuwin
gen en noodzakelijke investeringen niet voldoende
plaats vinden. De jongeren kunnen zodoende niet
aan de slag.
Hoewel er wel eens het motief wordt gebruikt,
dat door deze grond- en pachtprijsbeheersing de
boerenstand veel belastingpenningen zijn bespaard,
geloof ik dat deze politiek op den duur leidt tot
verwaarlozing van onze landbouwgrond. Wij doen
alle mogelijke moeite om een pachter meer zeker
heid te geven dat hij niet van zijn bedrijf af moet,
om hem zodoende zijn grond beter te doen bewer
ken en om voor het land een hoger rendement te
verkrijgen, terwijl wij aan de andere kant de band,
die de eigenaar met zijn grond heeft, doen ver
dwijnen.
Naar mijn mening is dit tegenstrijdig en onjuist.
De boerderijen gaan dan over in handen van
levensverzekeringsmaatschappijen en sociale ver
zekeringsfondsen en ik geloof niet dat de productie
van deze boerderijen hierdoor stijgt, integendeel.
Zeker is, dat deze beleggers een aantal ambte
naren voor administratie en toezicht nodig hebben.
De eigenaar deed dit alles zelf en ontving daarvoor
zo goed als geen beloning. In totaal gaan we er
dus op achteruit.
Ziehier meteen het bezwaar dat ik heb tegen de
Oudedagsvoorziening door fondsvorming.
We zullen het toch wel eens zijn, dat voor een
volk de consumptie, het verbruik dus, de eerste
vereiste is. Ik bedoel met consumptie de behoefte
bevrediging van de bevolking als geheel. Ik wil
hier even de nadruk leggen op dit geheel.
Onlangs mocht ik een hooggeplaatst ambtenaar
van het Ministerie van Sociale Zaken horen zeggen
dat Nederland voor 80 uit consumenten bestond
en daarna heb ik meerdere malen het woord con
sument horen gebruiken al^ bedoeld werd de werk
nemer. Dit misverstand schijnt al zeer ingeburgerd
te zijn.
Het wordt tijd, dat wij, boeren, laten weten dat
we óók consumenten zijn en dat we produceren om
te kunnen consumeren. Voor U allen is dit mis
schien duidelijk, voor de gemiddelde stedeling blijk
baar niet.
We «zullen het óók eens zijn, dat, om te kunnen
consumeren, er geproduceerd moet worden. Om
een zelfde peil van consumptie (levensstandaard) te
kunnen handhaven, zal zelfs de productie opge
voerd moeten worden met het percentage van de
bevolkingsaanwas.
Gaan we tot verdeling der productie over, dan
dient eerst een gedeelte te worden gereserveerd
om de productieverhoging, die nodig is, mogelijk
te maken. We noemen dit investering.
De rest wordt verdeeld, al naar de prestatie, of,
zoals men thans graag wil, naar sociaal rechtvaar
dige normen.
Wat is sociale rechtvaardigheid?
Velen menen nu dat sociaal rechtvaardige nor
men wil zeggen: gelijke delen voor ieder. Maar ik
vraag U in gemoede: welke Nederlander die hard
werkt, vindt het juist dat zijn buurman, die de
kantjes eraf loopt, hetzelfde ontvangt als hijzelf?
Laten we elkaar toch niets wijsmaken. Zulke idea
listen zijn er practisch niet, óók niet in de kring
van de Vakbonden van werknemers. Ook deze ach
ten loonsverschillen bijv. tussen bouwvakarbeiders
en kantoorbedienden, vanzelfsprekend.
Sociale rechtvaardigheid wil dus niet zeggen
gelijkheid zonder meer. Wat dan wél? M.i. niets
anders dan een wegwerken van te grote verschillen
Nu vinden' mensen aan de goede kant van de ver
schillen deze niet zo gauw te groot, terwijl die
genen, die aan de verkeerde kant zitten," er juist
anders over denken. Hierover kunnen dus de me
ningen verschillen en dat is gezond.
Vast staat dat, wil men de productie opvoeren, er
een behoorlijke beloning moet zijn voor hogere
prestaties en dit is de rem op de gelijkheid. Dit
geldt zowel voor werknemers als voor onder
nemers.
Wil men dit niet zien, dan gaat de totale produc
tie achteruit en dus ook de consumptie, dus de
levensstandaard.
Alle gepraat over bestaanszekerheid heeft geen
zin, als de productie niet wordt opgevoerd. Zo gaat
het ook met onze sociale voorzieningen. Deze be
wegen zich op het gebied van de verdeling van het
geproduceerde.
Zij stellen een categorie mensen in staat om zon
der te produceren tó'ch te consumeren, een nieuw
soort arbeidsloos inkomen dus. Wanneer wij het er
over eens zijn dat dit moet gebeuren voor zieken,
ouden van dagen, weduwen en wezen, dan is dit
goed, maar dan rust op ons de plicht te zorgen, dat
de productie hieronder niet lijdt, anders maken we
deze mensen blij met een dode mus. Wij doen dit nu
reeds bij de oudedagsvoorziening.
Wel garanderen wij deze mensen een uitkering
in guldens, maar doordat we in guldens meer ver
delen dan er geproduceerd wordt, zullen deze gul
dens minder waard worden en nadat iemand dan
goede guldens in een fonds heeft gestopt, krijgt hij
er later slechte voor terug.
Wanneer wij dergelijke sociale voorzieningen
treffen, dan kunnen we deze alleen effectvol
maken, door óf er voor te zorgen dat de productie
even groot blijft, wat betekent dat de arbeidspro
ductiviteit per arbeider wordt opgevoerd, óf door
gezamenlijke consumptiebeperking.
De opvoering van de productie per arbeider kan
weer op twee manieren geschieden, n.l. door lan
gere arbeidstijd voor hetzelfde loon, of door betere
machines (hetgeen betekent investering).
Dit laatste is weer niet goed mogelijk zonder con
sumptiebeperking omdat deze machines uit de pro
ductie moeten worden betaald.
Wanneer wij dus geen waardeloze guldens willen
uitkeren aan de rechthebbenden, dan zullen we óf
genoegen moeten nemen met lagere beloning óf we
zullen langere werktijden moeten maken: er is
geen andere oplossing.
Berekeningen, gebaseerd op een omslagstelsel,
tonen dit overduidelijk aan, vandaar dan ook, dat
dit systeem verre de voorkeur verdient. Mede om
de reeds eerder genoemde extra onkosten, welke
het beheer van fondsen met zich mee brengt.
In verband met het voorgaande nog enige opmer
kingen over de
Wachtgeld- en Werkloosheidsverzekering.
De invoering van de Wachtgeld- en Werkloos
heidsverzekering blijft voor de landbouw nog steeds
moeilijkheden opleveren. Eigenlijk is bij de nadere
uitwerking van de wet wel gebleken dat men hier
te doen heeft met een foutieve opzet.
Nu is met name voor de landbouw en de visserij
de moeilijkheid groot, omdat deze bedrijfstakken
niet in staat zijn de kosten van deze verzekering op
enig betekenende wijze door te berekenen in hun
prijzen.
Ik ben van mening, dat een uitkering van wacht
geld en ook een uitkering gedurende de werkloos
heid, onontbeerlijk is, aan iemand die buiten zijn
schuld zonder werk komt. Het gaat hier alleen om
het feit welke instantie deze uitkeringen zal moeten
betalen en te wiens laste zij zullen worden ge
bracht.
Het gaat m.i. niet aan, om bedrijven die altijd
seizoenbedrijven geweest zijn, nu plotseling zwaar
der te belasten dan bedrijven welke deze moeilijk
heid niet kennen en waarvan sommige zelfs profi
teren van de uit de seizoenbedrijven voorkomende
arbeidskrachten.
In de landbouw veel seizoenarbeid.
Gaat men na waarom in de landbouw thans veel
meer seizoenwerkloosheid voorkomt dan vroeger,
dan zijn hiervoor verschillende oorzaken aan te
wijzen. Een der belangrijkste is echter dat het ver
zorgen en ontginnen van cultuurgrond niet meer
een rendabele bezigheid is. Werd vroeger na het
gereedkomen der werkzaamheden nog veel graaf
werk verricht, thans is dit practisch niet meer het
geval. Voor draineren, sloten graven en dicht
gooien is een subsidie nodig, hetzij van de Cultuur
technische Dienst, hetzij van de D.U.W. en het komt
herhaalde malen voor, dat zelfs met deze subsidie
de werken onrendabel zijn.
Als men dit dan evenwel doet, dan bepaalt niet
meer de boer of het Waterschap op welk tijdstip
deze werken zullen worden uitgevoerd, maar de
subsidieverlenende instantie. De coördinatie ont
breekt vaak en meerdere malen ook het geld om de
subsidies te verlenen.
Naast deze werken komen nog de werken van de
Rijkswaterstaat, Telefoondiensten en Waterleiding,
welke men vroeger niet in die mate kende, maar
die zich in de periode tussen 1930 en 1940 nogal
uitbreidden. Er was toen een dermate grote werk
loosheid, dat coördinatie van deze werken met de
landbouwwerkzaamheden in het geheel niet nodig
was. Thans echter hebben deze werken de neiging
om in de zomer te worden uitgevoerd, doordat de
gelden, welke hiervoor nodig zijn, bij begrotingen
plegen te worden toegestaan. Deze lopen van
Januari tot Januari en worden meestal in het begin
van het jaar goedgekeurd; de uitvoering volgt dan
midden in de zomer.
Wanneer men in staat zou zijn om alle genoem
de werken weer in overeenstemming te brengen
met de seizoenwerkzaamheden in de landbouw, dan
zou blijken, dat veel meer werknemers regelmatig
het gehele jaar door werk kunnen vinden.
Wanneer men zich ten doel stelt een zo hoog
mogelijke productie van Nederland en hiermede
zal iedereen het wel eens zijn dan lijkt het mij
dat men in de aangegeven richting zal moeten wer
ken. Het thans aangenomen wetsontwerp doet dit
in het geheel niet: het gaat er van uit dat iemand
die een bepaald aantal dagen (voor de landbouw
156) heeft gewerkt, recht heeft op een beloning
voor een geheel jaar.
Moet deze verzekering wel door het Bedrijfs
leven worden betaald?
Tenslotte nog een opmerking over het principe
dat een Wachtgeld- en ook een Werkloosheidsver
zekering (voor een groot gedeelte) door het be
drijfsleven moet worden betaald.
Deze wijze van betalen gaat precies in tegen het
doel dat de Wet zich stelt. Zij verhoogt hierdoor
n.l. de productiekosten, met name die van de
arbeid; het bedrijfsleven zal dus trachten deze
duurder wordende arbeid door machinale te ver
vangen, vooral als het percentage 6 of zelfs 12
wordt.Zij verhoogt daardoor de kans op werkloos
heid.
Een ongewijzigde invoering van deze Wet zal
voor de Landbouw dan ook leiden naar een afbraak