75* JAAR Vooruitzichten. Een ontmoeting als die te Brugge kan het slui merend Benelux-vuur weer eens wat aanwakkeren. Wat wel nodig is. als men eens nagaat welke moe heid van denken er op dit punt al is opgetreden. Terwijl de Belgische landbouwer zich nog in velerlei opzicht de dumpingspraktijken van de Ne derlandse producten op de Belgische markt her innert en in de huidige import met de regelende markten hetzelfde verschijnsel poogt te ontdekken, voelt hij zich ook op ander gebied achteruitgesteld bij zijn Nederlandse collega. Zij weten dat hun collega wordt bijgestaan door een deskundige voorlichtingsdienst, en dat de krachten der standsorganisaties samengebundeld in de Stichting een machtige spreekbuis voor de landbouw vormen. Zij weten dat een goede vakpers en een juist georganiseerde afzet en verwerking der producten factoren zijn, die zij de Nederlanders nog steeds mogen benijden. En zij vergeten zo licht mede door de onvolkomen voorlichting, dat naast het onbe twistbare nationaal economisch belang voor de beide landen ook wel degelijk een gemeenschap pelijk landbouwbelang aanwezig is. IV. (Slot.) Keren we nu weer terug tot het eigenlijke land bouwonderwijs. Een tweede groep van landbouwonderwijsinstel- 'lingen, door de Regering in het leven geroepen, vormden de landbouwwinterscholen. Ze werden zuivere Rijksinstellingen. Dit in tegenstelling met de wintercursussen, die door de land-bouwmaat schappijen en later ook door de boeren met Rijks gelden werden georganiseerd. De eerste Rijks Landbouwwinterscholen werden gesticht in 1893 en wel te Groningen en te Goes. Na vrij korte tijd had ongeveer elke provincie een dergelijke school. Wat Goes betreft mogen we niet onvermeld laten, dat als eerste directeur der R. L. W. S. op trad, de pas benoemde Rijkslandbouwleraar, wijlen de heer J. G. J. Kakebeeke. Als eerste leraren had deze naast zich de herenTer Haar, de latere hoofd redacteur van „De Veldbode", Dr Swaving, direc teur van het toenmalige R. L. P. S. te Goes, M. van Vliet, dierenarts, en Camman, Rijkstuinbouwcon- sulent. Ook de heer C. Zwagerman, onze zuivel- veeteeltconsulent werd bij zijn komst naar hier leraar aan de school. Evenals elders het geval was, maakte ook de Goesse school haar kinderziekten door en het bleek ook aldra aan de heer Kakebeeke, dat pioniers arbeid niet altijd licht valt. Niettemin heeft hij, dank zij zijn (bekwaamheid, zijn ijver en zijn tac tisch optreden, tezamen met zijn staf, de school tot flinke bloei gebracht en haar een goede naam be zorgd. Het moet hem wel een grote voldoening hebben geschonken, dat zijn opvolgers: Ir C. G. P. Stevens 1915, en Ir. C. J. Droogendijk in 1934, beiden inmiddels overleden, met hun medewerkers zijn voetspoor op waardige wijze hebben gedrukt. Waar de Rijkslandbouwleraren als directeuren dezer scholen optraden, deze bovendien de leiding hadden bij de opleiding der landbouwonderwijzers en het toezicht uitoefenden op hun cursussen, ligt het voor de hand, dat de landbouwwinterscholen de centrale punten voor landbouwonderwijs en voorlichting in de provincie werden. Deze combi natie wierp uitstekende vruchten af en we vinden het zeer jammer, dat later deze combinatie in het algemeen niet gehandhaafd is gebleven. We stem men dan ook volkomen in met Z. Exc. Mansholt, toen deze te Wageningen zeide „dat de driebond: onderzoekvoorlichtingonderwijs zo hecht mo gelijk moet zijn". Het verdient dus wel bijzondere aandacht, daarnaar zoveel mogelijk te streven. Uiteraard konden de winterscholen met hun staf van specialisten en hun groot aantal lesuren, een heel wat uitgebreider programma afwerken dan de eenvoudige avondwintercursussen, waar het hoofd alles alleen doen moest. Toch was er in beider uitgangspunten een grote overeenkomst: le. het zwaartepunt van het onderwijs lag in ver band met de eisen des tijds op technisch ter rein; 2e. op school werden enkel theoretische lessen ge. geven (de practijk werd thuis gedaan) 3e. er werd les gegeven in de winter om de jon gens zo weinig mogelijk aan het bedrijf te ont trekken. Verschillende winterscholen ook die te Goes hadden aanvankelijk geen grote toeloop van leerlingen. Meenden meerderen, dat hun jongens -wel met een cursus konden volstaan, vele anderen zagen het nut van het onderwijs niet in en voor weer anderen was het in de kost liggen der jon gens in verband met de centrale ligging der school, Onlangs schreef Dr. Oortwijn Botjes in „De Land- bode": „De Belgen kunnen tevreden zijn met de voorlopig gesloten overeenkomsten in Benelux- verband". Onze schuld aan de Europese betalings Unie is voor 67 ontstaan doordat België meer in ons land invoert dan het van ons afneemt. Dit zijn in hoofdzaak industriële producten die op grote schaal kunnen worden ingevoerd door de vaststelling van een percentage van 90 bij de goederenruil. De conclusie die Dr. Oortwijn Botjes hieruit trekt is dan ook de onze waar hij tenslotte opmerkt dat het allesbehalve zeker is dat bij het totstandkomen van de economische Unie de voor delen welke deze ons op zal leveren groter is dan die welke de Belgen er uit zullen genieten en dat „voor het eenzijdig verlenen van concessies geen reden bestaat voor een arm volk als het onze". We zullen geenszins ontkennen dat de Belgische boer feitelijke bezwaren tegen een directe realise ring van de Unie kan aanvoeren. Wij betreuren het echter dat wij bij de officiële leiding vaak zo wéi nig bereidheid menen aan te treffen om met voort varendheid mee te werken aan het wegwerken van de bestaande moeilijkheden. BOS. een te groot financieel bezwaar. Dit laatste was volgens de Directeur, de heer Kakebeeke, wel het belangrijkste. De tijden veranderen echter, de behoefte aan onderwijs nam toe, de verkeersmogelijkheden wer den steeds gemakkelijker en van lieverlede nam het aantal leerlingen en ook het aantal scholen toe. Zelfs in de zandstreken. De in 1907 te Zutfen opgerichte R.L.W.S. was de eerste school in derge lijke streek. Na de wereldoorlog I vooral, werden ook ver schillende confessionele scholen gesticht, uitgaan de van de boerenbonden, welke daartoe door het Rijk werden gesubsidiëerd. In Zeeland was de eerste dezer scholen de R.K. L.W.S. te Hulst, ge sticht in 1920. Onder de bekwame leiding van wij len de heer Langenhorst kwam deze tot flinke ont plooiing. In 1949 opende de Chr. L.W. school te Middelburg haar deuren. .Schoondijke was in 1942 daaraan met een Rijksschool voorafgegaan, zodat men thans in onze provincie 4 landbouwwinter scholen aantreft. Ons gehele land telde in 1950: 20 Rijks- en 20 confessionele landbouwwinterscho len. In totaal werden deze door pl.m. 3000 leer lingen bezocht. Wel een bewijs dus, dat dit soort school een succes is geworden. Ook omtrent de Zeeuwse scholen menen we dit te mogen vast stellen. De laatste tijd wordt wel als critiek op de winter scholen aangevoerd, dat ze te eenzijdig technisch zijn en te weinig tot de algemene en culturele vor ming der leerlingen bijdragen. Een grond van waarheid ligt daar zeer zeker in. Men onderschatte echter de bezwaren niet waartoe besnoeiing van het technische terrein hetwelk intussen steeds meer eist wel zou kunnen lei den. De grondigheid van het onderwijs zou er zeker afbreuk door worden gedaan. Daar komt nog bij, dat ook economische zaken een deel van de beschikbare tijd zijn gaan opeisen. Toevoeging van een 3e leerjaar, de gelegenheid daartoe' zij het dan facultatief is reeds ge opend, zou wellicht een redelijke oplossing in deze kunnen brengen. Door aan de L.W.S. van allerlei op te hangen, zou men deze goed functionerende vakscholen wel eens kunnen verknoeien; zeker met haar tweejarig programma zo als nu. Met zijn critiek zij men voorzichtig en men ver- lieze vooral niet uit het oog, dat voor de verdere vorming van onze rijpere boeren jeugd er ook een prachtige taak is weggelegd voor de volkshoge scholen, de oud-leerlingen- en de jongerenorgani saties. We stipten reeds aan hoe in 1884 de landbouw tentoonstelling te Amsterdam o.m. in het licht stelde, in hoe achterlijke staat onze landbouw uit die dagen verkeerde. In 1907 werd te 's Graven- hage wederom een nationale en internationale ten toonstelling gehouden. Van een achterstand van onze vaderlandse landbouw bleek toen geen sprake •meer, integendeel, deze had weer 'n vooraanstaan de plaats ingenomen. Een enorme verandering ten goede had zich dus in korte tijd voltrokken. Naast een gunstige wending van de algemene eco nomische toestand lagen daaraan de overheidszorg met haar proefstations, voorlichting, onderwijs, wetgeving enz. en meer eigen werkzaamheid der boeren, door middel van hun organisaties, ten grondslag. Het is natuurlijk niet mogelijk aan te geven, aldus Dr. Huizinga, welk aandeel elk der jonge overheidsdiensten in die vooruitgang heeft gehad, maar zonder twijfel heeft het landbouwonderwijs toen reeds een belangrijke functie vervuld. Een feit, waarop bij de herdenking van ons 75- jarig Rijks Landbouwonderwijs met zekere trots de aandacht gevestigd mag worden. Een nieuwe schoolvorm deed in de wereld van ons landbouwonderwijs haar intree in 1921: de lagere landbouwschool. Dit was dus tijdens het beleid van Minister Van IJsselstein. Ze was een geesteskind van de toenmalige Directeur-Gene raal, de heer Van Hoek en de Inspecteur van het Landbouwonderwijs, Dr. v. d. Zande. Doel van dit soort scholen het waren één- mansscholen was de bezwaren welke de winter cursussen aankleefden, te ondervangen. Men wilde dit bereiken door: directe aansluiting op de lagere school, dagonderwijs, eigen huisvesting, betere leermiddelenuitrusting, en het aanstellen van een landbouwonderwijzer als hoofd, die zich volledig aan het landbouwonderwijs zou kunnen geven. Het onderwijs zou per cursus totaal 900 lesuren omvatten, over 4 klassen verdeeld. (In I: 2 les- dagen en in II, III en IV 1 lesdag per week.) Spe ciaal in klasse I en II zou het onderwijs voor een (belangrijk deel algemeen vormend1 zijn. De ruime vacanties zouden overeenkomstig de seizoendruk- tes worden gespreid. Het is genoegzaam bekend, dat op dergelijke school in de gestelde tijd heel wat te leren valt. Toch willen we er op wijzen, dat het onjuist zou zijn de L.L.S. op één lijn te stellen met de Land- bouwwinterschool (L.W.S.). Op de L.W.S. toch gaat het programma, dat per cursus 2 X 700 les uren omvat met 'n belangrijk groter percentage vakonderwijs en verzorgd door afzonderlijke lera ren, die over meer hulpmiddelen beschikken aanmerkelijk verder. We kunnen het zelfs zo zeggen, dat de jongelui, die de L.W.S. willen (bezoeken, in de L.L.S. een goede vooropleiding vinden. Gelijk gezegd werd begonnen met dit schooltype in 1921. Met een klein aantal scholen als proef stak men van wal. Zeeland kreeg er één en wel te Axel. Ze kwam onder de vigueur van de C.B.T.B. Hoofd werd de heer P. Lefeber, landbouwonder wijzer aldaar, die deze school tot omstreeks 1934 met grote bekwaamheid heeft geleid. Was op verschillende dezer scholen de toeloop aanvankelijk ook niet bijster groot, na een kort aantal jaren zou reeds blijken, dat met de keuze van de lagere landbouwschool als schooltype een goede keus gedaan was. Ze viel bij de practijk zeer in de smaak en toen omstreeks 1932 in het bezuinigingsrapport-,, Weiter" geadviseerd werd alle lagere landbouwscholen op te heffen ze waren veel duurder dan de cursussen en presteer den niets meer!sprak het als van zelf, dat de gezamenlijke standsorganisaties, die deze scholen van meetaf met Rijkssubsidie exploiteerden, zich krachtig tegen deze opheffing verzetten met het gewenste resultaat. In verschillende jaren nam het aantal dezer scholen ongeveer met 10 per jaar toe. Vooral gedurende het laatste deel van de amb telijke periode van Dr. Huizinga, kwam menige nieuwe Lagere Landbouwschool tot stand en de groei zette zich na de bevrijding onder leiding van Ir. Van Vliet gestadig voort. Totaal telde ons land in 1950, 200 Lagere Landbouwscholen met pl.m. 16.000 leerlingen. Hiervan waren er 10 in de prov. Zeeland (Axel, Schoondijke, 's Heerenhoek, Mid delburg, Nieuwerkerk, Scherpenisse, Oostkapelle, Aardenburg, Kloosterzande, Kruiningen, Oude- lande en 's Heer Arendskerke.) De Lagere Landbouwschool is thans tot de uiterste hoeken van ons land doorgedrongen en is tot een van onze (belangrijkste instellingen van elementair landbouwonderwijs geworden. Dit behoeft ons ook niet te verwonderen daar zij het aangewezen instituut is voor het kleine bedrijf, dat in ons land in zo sterke mate overheerst. Het is begrijpelijk, dat met de gestadige groei van het aantal lagere landbouwscholen dat der wintercursussen naar rato afnam. Een schaduw kant hiervan is, dat de landbouwonderwijzer steeds minder emplooi vindt met als gevolg daarvan, dat de liefhebberij voor de actestudie sterk afneemt. De naaste toekomst zal dan ook te zien geven een steeds kleiner wordend aantal landbouwonder wijzers, wat niet alleen een direct landbouwverlies betekent, doch een verlies voor het plattelandse lager onderwijs in het algemeen tevens. Een aan gelegenheid, die o.i. de moeite waard is om door onderwijsautoriteiten en leidinggevende figuren te plattelande eens bekeken te worden. Zo hebben we dan enkele typen van landbouw- onderwijsinrichtingen de revue laten passeren. We waren daarmee verre van volledig. Het tuinbouw- onderwijs stipten we hier en daar slechts even aan, het landbouwhuishoudonderwijs bleef zelfs onbe sproken en evenzo de middelbare landbouwscho len, de zuivelscholen, alsmede het onderwijs in paarden-, vee- en werktuigenkennis, pluimvee- en bijenteelt en het bosbouwonderwijs vanwege de Ned. Heide Mij en nog meer. Het is natuurlijk niet zo, dat de hier genoemde takken van onderwijs niet van .belang zijn, doch we moeten aan de omvang van onze beschouwin gen ook eenmaal grenzen stellen. Dat we ons daarbij bepaalden tot het „landbouw onderwijs meer in engere zin" ligt a.h.w. voor de hand. Het zal duidelijk zijn, dat er in ons land1 op het gebied van het landbouwonderwijs wel sprake is van het „elck wat wils". Zo zelfs, dat dit in het buitenland zijn weerga niet vindt. Om met een enkel cijfer de grote ontplooiing van ons land bouwonderwijs in zijn ganse omvang dus met inbegrip van tuinbouw, veeteelt, bosbouw enz. ^iJSisloitJlioutvonJcriuags IN NEDERLAND

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 2