OP DE ERE-GALERIJ
ADJEtESWI JZIGING P. B. H. VOOR
SCHOUWEN-DUIVELAND.
later werden zij door de Staat in Rijksdienst over
genomen.
De aanvankelijke taak der Rijkslandbouwleraren
was een tweeledige: eensdeel waren zij belast met
het geven van adviezen, het houden van voordrach
ten, het aanleggen van proefvelden enz., anderdeels
gaven zij onderwijs aan de cursussen ter opleiding
voor de landbouwacte en inspecteerden zij de cur
sussen der landbouwonderwijzers. Ook de zuivel-
consulenten en tuinbouwleraren hadden een soort
gelijke taak.
Het consulentenwerk groeide gestadig. Inzonder
heid was dit het geval na de eerste wereldoorlog
en in nog sterkere mate na wereldoorlog II. Toen
onderging het consulenteninstituut al een zeer
sterke uitbouw en werd eigenlijk meer sprake van
een afzonderlijke voorlichtingsdienst. Ambtsgebie
den werden gesplitst, een assistentencorps werd
aan de consulenten toegevoegd, er werden verschil
lende specialisten in algemene dienst aangesteld en
diverse consulentschappen aan de buitenlandse
legaties toegevoegd. Hoe werd ook hier weer het
„mettertijd wordt het rijsje een boom" toepasselijk.
(Slot volgt.) VAN DIJK.
Op 1 October 1951 zal het 35 jaar geleden zijn,
dat de heer Jac. de Leiijs in dienst trad op het
'bedrijf van de familie Risseeuw te Schoondijke.
Op 6 October is het 25 jaar geleden, dat de heer
J. L. van Oeveren in dienst kwam op het bedrijf
van de heer J. C. de Kam te Ouwerkerk.
Onze hartelijke gelukwensen gaan Ibij deze
mooie jubilea naar werknemers en werkgevers uit.
DIEPE
Het tijdstip is weer daar, dat een beslissing ge
nomen moet worden omtrent de wijze van en de
diepte waarop de grondbewerking zal geschieden.
Moet hiervoor alleen de ploeg gebruikt worden?
Of is het werk van de cultivator en de schijf egge
soms voldoende?
Het is bekend genoeg, dat door velen althans
in de kleigebieden van oudsher het diepploegen
als een voorwaarde beschouwd werd voor een goed
gedijen der gewassen.
Of dit standpunt steeds het juiste is, wordt wel
betwijfeld. Nog slechts kort geleden ik meen in
April of Mei werd over dit onderwerp geschre
ven in het Zeeuwsch Landbouwblad door de heer
Ir. J. D. Dorst. Dit artikel trok temeer mijn aan
dacht, omdat ik zelf als boer, gedurende vele jaren
dit probleem onder ogen heb nieten zien. De erva
ring heeft mij geleerd, dat ik geheel kan instem
men met de heer Dorst, waar hij aanspoort tot
meer onderzoek inzake de vraag: „Is het aanhou
dend diepploegen wel economisch verantwoord?"
In het tijdschrift van de Nederlandse Heidemaat
schappij Juni 1951 schreef de heer C. Smit
over enige ervaringen en proeven op het gebied
van grondbewerking in Engerd, Amerika, Zwe
den en ook op zandgrond in Qpst-Gelderland. Vol
gens dit artikel gewagen ervaringen opgedaan in
Engeland in de jaren 17641767, dat voor granen
het best voldeed een diepte van 12 cm en voor
rapen en kool 25 a 30 cm. Volgens dezelfde ervarin
gen voldeed diepploegen beter in droge jaren en op
land waar stalmest was aangewend. Ook voor vuil
land werd diepploegen wel aanbevolen.
Latere proeven in Amerika en Europa wijzen er
op, dat dieper ploegen dan 15 cm in het algemeen
geen groter opbrengsten gaf.
De heer Smit concludeerde, dat het resultaat
dezer proeven niet zonder meer toegepast kan wor
den op onze Nederlandse kleigronden, waarvoor
naar zijn mening wel moeilijk een voor elke grond
passend voorschrift gegeven zal kunnen worden.
Voor bijzonderheden moge ik de aandachtige
lezers verwijzen naar de beide artikelen.
Om de belangrijkheid van het onderhavige onder
werp want het gaat over economische vraag
stukken wil ik trachten iets mede te delen over
mijn eigen ervaringen en die van anderen op dit
gebied gedurende meer dan een halve eeuw. 50 Jaar
geleden hoorde ik wel eens de uitdrukking: „Het
is gemakkelijker om een dunne pannekoek vet te
maken dan een dikke", daarbij doelende op de
diepte van de grondbewerking.
Een andere, zeer vooruitstrevende boer, zeide
reeds in 1880, dat regelmatig diep ploegen totaal
overbodig was. Hij placht dit aldus uit te drukken:
De Prov. Voedselcommissaris voor Zeeland deelt
mede, dat het kantoor' van de PI. Bureauhouder
voor Schouwen-Duiveland met ingang van 1 Oct.
1951 is overgeplaatst naar Nieuwe Haven D 201
ten huize van de heer F. C. Hanse, P.B.H. te Zie-
rikzee.
TARWEPRIJS VOOR DE BOER VOOR DE
OOGST 1952 VASTGESTELD OP ƒ26,—
PER 100 K.G.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedsel
voorziening heeft de tarweprijs voor de producent
voor de oogst 1952 vastgesteld op 26,per 100 kg.
Deze prijs betekent een verhoging van 1,75 per
100 kg, vergeleken bij de tarweprijs voor de oogst
1951.
In de stijging van de tarweprijs is de stijging van
de kostprijs, zoals deze is berekend door het Land
bouw Economisch Instituut, geheel opgenomen,
zodat de nieuwe prijs het stimulerende karakter
voor de tarweteelt in ons land heeft behouden. Ter
voorkoming van in hoofdzaak met harde valuta te
bekostigen groter import van tarwe voor de brood
graanvoorziening, gaat de Regering van het stand
punt uit, dat de Nederlandse tarweverbouw een
groter omvang moet krijgen dan de laatste jaren
het geval is geweest. De met tarwe verbouwde
oppervlakte mag niet door de uitbreiding van de
verbouw van de voedergranen verder inkrimpen.
Niet alleen wordt daarom de tarweprijs een voor
de verbouw stimulerend karakter gegeven, maar
handhaaft de Regering ook de regeling, waarbij
voedergranen als gerst en haver tegen een vastge
stelde prijs worden ingenomen, indien per bedrijf
het areaal van deze gewassen de met tarwe ver
bouwde oppervlakte overtreft. De regeling zal
bovendien in de uitvoering voor de haver worden
verscherpt.
Aangezien de nieuwe tarweprijs geldt voor de
oogst 1952, heeft, naar het Ministerie van Land
bouw, Visserij en Voedselvoorziening opmerkt, deze
prijsverhoging geen invloed op de huidige brood
prijs.
„Met een stokje de grond losmaken is al vol
doende".
Een collega van latere datum zeide eens, dat de
beste bieten, ook van vorm, zeer dikwijls van de
wendakkers komen. Wij weten, dat dit niet de best
bewerkte grondstukken zijn en bovendien nog
extra vastgemaakt zijn door paardenhoeven en
werktuigen.
Het gevoelen, dat zoveel mogelijk diepe bewer
king moet worden toegepast, wordt door boven
staande uitdrukkingen wel getemperd; zij hebben
ons zeker iets te zeggen.
In het tijdvak toen de houten voetploegen wer
den vervangen door de ijzeren wielploegen is ook
lering opgedaan. Deze laatsten eisten minder trek
kracht, met als gevolgdieper ploegen. De re
sultaten waren lang niet overal gunstig; vooral
daar niet, waar dit niet geleidelijk gebeurde. Menig
maal bood de bovengebrachte grondlaag een slechte
huisvesting aan de cultuurgewassen. Bovendien
bracht dit meestal het euvel dat sluimerende on
kruidzaden uit de ondergrond tot ontkieming kwa
men, van welke ik wil noemen: papavers en duist,
akkervossestaart of wintergras. De funeste ge
volgen daarvan openbaarden zich vooral bij de
graanbouw.
Een meer geleidelijke verdieping van de bouw-
voor had niet zulke zichtbare, nadelige gevolgen.
Misschien kan voor sommige grondsoorten, de die
per geworden bouwvoor een voordeel gebracht
hebben uit het oogpunt van een betere watervoor
ziening; de pannekoek werd echter dikker!
Met het aanhalen van deze ervaringen is het
vraagstuk zeker niet uitgeput.
Ik denk hierbij aan een diepe bewerking, nodig
geworden om zo mogelijk harde lagen banken
te breken, om een slechte bovenlaag naar de diep
te te brengen voor een betere onderlaag enz.
In het bijzonder wil ik in dit verband te berde
brengen, de dikwijls vernomen klacht, dat door
steeds op dezelfde diepte te ploegen, een z.g.n.
ploegzool in de grond ontstaat. Deze kenmerkt
zich door een dichte, vaste bodemschicht, die inder
daad een dieper bewerking nodig kan maken, soms
ook op andere wijze natuurlijke invloeden ver
dwijnen kan.
Tegenover dit probleem koos ik als stelregel
periodiek een dieper bewerking toe te passen. In
plaats van de normale ploegdiepte 15 a 20 cm,
werd om de 5 jaar al naar de dikte van de
bouwvoor 25 a 35 cm diep bewerkt. De grond
soort was lichte tot middelmatig zware klei, met
zandige ondergrond en voldoende doorlatend.
Deze methode is toegepast, zonder vaststaande
aanwijzingen dat het zo moest. Achteraf betwijfel
ik of het absoluut noodzakelijk was om zo te han
delen. De ervaring opgedaan in. de jaren na de
inundatie 1945'51, heeft geleerd, dat voortgezet
ondiep bewerken van deze grond, geen nadelige
gevolgen voor de cultuurgewassen heeft gehad.
Onder normale weersomstandigheden deden de
opbrengsten niet onder van die van voor de inun
datie; ja, overtroffen die soms. Zelfs de knol- en
wortelgewassen, waarvoor steeds een diepe grond
bewerking gepropageerd werd, logenstraften deze.
Ook deze ervarirtg heeft ons wel iets te zeggen;
verscherpt het probleem zelfs.-
Maar er is nog meer dat de praktische blik aan
wijzing geeft. Als n.l. opnieuw gedraineerd is, dan
zou zeker gedurende enkele jaren de stand der
gewassen boven de drainreeksen, het nut van diepe
bewerking moeten aantonen.
Afgezien van de invloed der oude greppels, waar
graskanten zijn ondergebracht, heeft een betere
stand der gewassen boven de drainreeksen nooit
enig contrast opgeleverd. Alleen in zeer droge
jaren tekende het drainage-systeem zich wel eens
op het veld af.
Of deze betere stand, vooral waarneembaar bij
lucerne, was toe te schrijven aan een dieper be-
worteling, ontstaan door de diepe bewerking boven
de drains, is zeker niet vaststaand, daar het niveau
van de grondwaterstand in deze ook een factor
vormt. Dus ook hier geen duidelijk beeld, dat pleit
voor diepe bewerking.
Blijven wij ons stellen op het standpunt dat
minstens periodiek een diepe bewerking noodzake
lijk is, dan ontstaat nog weer een ander probleem.
Dan is de vraag of wij ineens op de gewenste diep
te zullen ploegen, of de ondergrondsploeg in wer
king moeten brengen.
Ook hierover verschillen de meningen.
Sommigen zeggen: „Hoe meer ik de ondergronds-
ploeg gebruik, hoe vaster de grond wordt". Ande
ren prefereren het gebruik van de ondergronds-
ploeg, om te vermijden dat een slechte bodem-
schift wordt bovengebracht. Persoonlijk heb ik de
ervaring althans vóór de inundatie dat diep
ploegen tot 30 a 35 cm effectiever was dan onder-
grondsploegen.
Een proef, reeds genomen in 1906 op lichte klei
grond, moge dit illustreren.
Ik vermeld alleen dat gedeelte van deze proef,
dat betrekking heeft op de grondbewerking. Het
gehele proefveld had een oppervlakte van 20 are.
De helft werd gewoon geploegd: (15 a 20 cm diep)
en losgemaakt met de ondergrondsploeg tot 30 a
35 cm; de andere helft werd ineens tot die diepte
geploegd. De voorvrucht was wintertarwe, het
proefgewas aardappelen. De opbrengstbepaling
vond plaats in twee herhalingen elk van vijf are.
Stellen wij de opbrengsten van de percelen, losge
maakt met de ondergrondsploeg op 100, dan was
die van de ineens op diepte geploegde percelen
resp. 101.73 en 103.21.
Een zuivere grondbewerkingsproef was dit niet,
want dan had ook een derde perceel, op de gewone
wijze bewerkt, in de proef opgenomen moeten wor
den. Thans is alleen te concluderen, dat de diep-
bewerking ineens meer effect had en tenslotte ook
goedkoper is.
Een enkele proef vermag nog niet veel te be
wijzen; ik gaf de uitkomst slechts om te doen zien,
dat de meermalen verkondigde preferentie voor de
ondergrondsploeg, ook niet steeds juist is.
Op de geïnundeerde grond ligt deze kwestie wel
enigszins anders. Indien daar periodiek een diepe
bewerking nodig is, zal het veiliger zijn om de on
dergrondsploeg te gebruiken.
De ervaring van sommigen, dat herhaald onder-
grondsploegen niet die losse ondergrond doet ont
staan die men zou verwachten, zelfs de grond dich
ter en vaster maakt, is een raadsel temeer. Men
kan daarover nog slechts theoretische beschou
wingen houden, zonder veel te bewijzen.
Toch wekt bovenstaande ervaring gedachten op.
Gedachten aan een onnodig, misschien wel een fu-
nest ingrijpen met werktuigen en gereedschappen,
waar de natuur reeds een grondbewerking heeft
bewerkstelligd die moeilijk te evenaren is, en totaal
bedorven kan worden door herhaald en diep roeren
in de grond.
Bekend is de gunstige werking van strenge vorst
en ook wel van grote droogte die de diepere, vaste
lagen breekt.
Verder bewijzen de plantenwortels, vooral de
diepwortelende, en het leger van levende organis
men, tot zelfs beneden de bouwvoor, gewichtige
diensten in de grondbewerking.
Het netwerk van holen, gangen on kanaaltjes
dat door de werking van de plantenwortels en de
levende organismen ontstaat, tot zelfs in de diepere
grondlagen, kan verstoord worden door een te dik
wijls herhaalde, diepe grondbewerking.
Is het misschien deze toestand, die aanleiding gaf
tot het ontstaan van een dichter worden van de
ondergrond door ondergrondsploegen?
Uit het bovenstaande zou geconcludeerd kunnen
worden, dat ik voor de zeeklei een ondiepe grond
bewerking zonder meer prefereer. Dat was mijn
bedoeling niet, maar wel tot grote voorzichtigheid
te stimuleren.
De praktijk leert wel, dat geregeld diep bewer
ken geen slechter oogsten tengevolge behoeft te
hebben, maar zij leert ook, dat deze niet altijd beter
zijn, en dus de duurder grondbewerking wegge
gooid geld kan zijn.
Ik onderschrijf daarom geheel wat de heer Dorst
schreef: „Is diepe grondbewerking steeds en overal
economisch verantwoord"?
Met hem hoop ik ook, dat de Lanabouwvoorlich-
tingsdienst dit nog braak liggende terrein met
energie zal bewerken.
J. L, GROENEWEGE.