75.
JAAR
IN NEDERLAND
worden in het leven geroepen. De heer D. Vreedc,
voorzitter van de Afd. Neder-Veluwe, was ook aan
wezig. De voorzitter bleek het vraagstuk goed te
hebben bestudeerd en overdacht, en ook thans is
het nog een genot te lezen met welk een bekwaam
heid hij de discussies leidde. Op 11 Juni 1872 be
sloot het hoofdbestuur der Geld. Mij van Landbouw
met algemene stemmen aan de Prov. Staten te
verzoeken de plannen van Wageningen te steunen.
,,De Prov. Staten weten, dat voor de industrie zo
veel, voor de landbouw zo goed als niets wordt
gedaan en dat toch de landbouw het 'hoofdbedrijf
van de Geldersman is". Hetzelfde Hoofdbestuur
besloot op 5 November 1872 de Minister te verzoe
ken Wageningen een ruimer subsidie te verlenen
dan door de Gemeente gevraagd. Als lid der Sta
ten van Gelderland amendeerde de heer Schim-
melpenninck, die kennelijk niet los liet, het voor
stel van Gedeputeerde Staten in dien zin, dat een
aanmerkelijk hoger Prov. subsidie zou worden toe
gekend. Met een grote meerderheid werd dit
amendement aangenomen. Minister Geertsema
trok op de Staatsbegroting voor 1873 gelden uit
voor Wageningen en zo werd op 8 September de
Provinciale landbouwschool te Wageningen ge
opend. De heer Vreede en zijne medeleden van de
afd. Neder-Veluwe droegen zorg, dat het dien dag
te Wageningen een feestdag was.
Met slechts één stem meerderheid had Warffums
Gemeenteraad in 1870 besloten tot de stichting van
de eerste Prov. landbouwschool. Van belangstel
ling in het Noorden van Groningen bleek blijkbaar
niet. Met de school ging het niet; er waren maar
weinig leerlingen. In 1874 werd ze opgeheven.
Dus de Landhuishoudkundige School gesloten,
en vervolgens ook Warffum. Binnen en buiten het
Parlement werd de druk op de Regering groter om
nu toch eindelijk uitvoering te geven aan art. 19
der wet. Dit leidde er toe, dat op de Staatsbegro
ting voor 1876 gelden werden uitgetrokken om de
Hogere Burgerschool (met de Landbouwschool)
der Gemeente Wageningen door het Rijk te doen
overnemen, hetgeen plaats had met ingang van 1
September 1876. Wageningen bood bovendien vier
herenhuizen en terreinen aan. Na verbouwingen
werd dit tezamen de Rijkslandbouwschool, met een
afdeling A, aansluitende bij het lager onderwijs,
en een afdeling B, met 3 jaar H.B.S. als eis van
toelating. Op 18 of 19 September 1876 werd met
de lessen begonnen, zonder enige plechtigheidi aan.
gezien de gebouwen nog niet gereed waren. De
officiële opening, door Minister Heemskerk, vond
plaats op 11 September 1877.
Uit het vorenstaande zien we hoe zeer de Geld.
Mij van Landbouw en het Prov. Bestuur van Gel
derland er toe hebben meegewerkt, dat in 1873 een
Provinciale landbouwschool werd verbonden aan
de Hogere Burgerschool te Wageningen, waardoor
ook weer de Rijkslandbouwschool daar in 1876
werd gevestigd.
Omstreeks 1890 werd de organisatie van het land
en tuinbouwonderwijs met kracht, hoewel voor
zichtig, ter hand genomen. Cursussen en scholen
werden in het leven geroepen. In de aanvang
haalde ik het sombere, door Mr. Cort van der Lin
den in 1888 getekende beeld aan. Daarnaast wil ik
r.u stellen het oordeel van Dr. J. Frost, een be-'
kwaam Duits landbouwkundige, die hier geduren
de circa 2 jaren onze landbouw bestudeerde. In zijn
in 1906 verschenen boek schreef hij o.m.: „Dat de
modernisering van het landbouwbedrijf in Neder
land zo algemeen plaats greep moet zonder twijfel
grotendeels worden toegeschreven aan het voor
treffelijke stelsel van landbouwonderwijs". Er was
tussen 1888 en 1906 zonder veel geruis het een en
ander gebeurd! Merkwaardig veel! Op de in 1907
te 's-Gravenhage gehouden tentoonstelling was er
een algemene verbazing over hetgeen de Neder
landse landbouw daar liet zien. Wetenschap en
practijk hadden elkaar spoedig gevonden en werk
ten nauw samen. „In de Nederlandse boerenstand
was een nieuwe geest gevaren, een geest van ener
gie, van wil en van durf". Zo zeide destijds Prof.
Koenen, aan wien te Wageningen nog altijd de
levendige herinnering voortleeft.
Na 1906 heeft ons land- en tuinbouwonderwijs
zijn vleugels veel verder uitgeslagen. Ik wil mij
niet begeven in vele getallen een ieder ziet het
in eigen omgeving maar volstaan met de op
merking, dat naarmate het gebouw van de Neder
landse landbouw omvangrijker wordt ook de fun
damenten sterker, krachtiger dienen te zijn.
In 1911 stelde de Regering voor om de school,
die uit de Afd. A der Rükslandbouwschool was
gegroeid, voor het tropische gedeelte over te bren
gen naar Deventer en het Nederlandse deel naar
Groningen. Zij wees de Staten-Generaal er daarbij
op, dat de Rijks Hogere Land-, Tuin- en Bosbouw-
school, die ten slotte in 1904 was ontstaan uit de
Afd. B van 1876 en bestemd was tot Landbouw
hogeschool te worden, dan te Wageningen zou
blijven gehuisvest. De Kamers namen het wets
ontwerp met grote stemmenmeerderheid aan. Bij
de behandeling van het door Minister Talma op 17
Mei 1913 aangeboden ontwerp van- wet om over te
gaan tot de stichting der Landbouwhogeschool te
Wageningen, kwam niettemin wederom de vraag
naar voren of deze Hogeschool te Wageningen
diende te blijven. Onder de leiding van Jhr. De
Savornin Lohman, Dr. De Visser en de heer Teen
stra werd ook toen weer met een aanzienlijke
stemmenmeerderheid het wetsontwerp goedge
keurd. Hiermede was dan beslist, dat Wageningen
de zetel der Hogeschool zou zijn.
We zien dus, dat uit de Rijkslandbouwschool, in
1876 te Wageningen gesticht, zijn ontstaan de
Landbouwhogeschool, de Middelbare Landbouw
school te Groningen en de Middelbare School voor
Tropische Landbouw te Deventer.
Ons eerste landbouwproefstation was een onder.
deel van de Rijkslandbouwschool. In 1877 werd het
hieraan toegevoegd. Een der leraren, Prof. Dr.
Adolf Mayer, was de leider; hij had 2 assistenten,
die ieder 800 verdienden, terwijl jaarlijks kon
worden beschikt over 500 voor allerlei benodigd
heden bij het onderzoek der binnen gekomen mon
sters. De werkzaamheden namen reeds spoedig
een groten omvang aan. De school liet daarom
in 1892 het Proefstation los, dat daarmede te Wa
geningen zelfstandig werd. Op gelijksoortige wijze
werd de Plantenziektenkundige Dienst, onder lei
ding van Prof. Dr. J. Ritzema Bos, van 1899 tot
1918 binnen de school tot ontwikkeling gebracht,
waarna hij werd afgesplitst. De dienst van de
bodemkartering ontstond op analoge manier uit
de werkzaamheden aan het Laboratorium voor
mineralogie en geologie. De onderzoekingen van
Prof. Quanjer legden, in samenwerking met Dr.
Oortwijn Botjes, de grondslag voor onze pootaard-
„De Nederlandsche landbouw heeft behoefte
aan kennis, aan grondige kennis, verkregen
door behoorlijk onderricht, opdat zijne be
oefenaren in staat mogen zijn om de uitkom
sten der wetenschap en ervaring met voor
deel toe te passen."
(Rapport aan de Koning in 1856.)
Waar het landbouwonderwijs ook tot alle delen
van ons goede Zeeland is doorgedrongen, bestaat
er gerede aanleiding toe aan het feit, dat te Wage
ningen in 1876 dus 75 jaar geleden met het
Rijkslandbouwonderwijs werd „gestart", enige be
schouwingen te wijden.
Aanvankelijk is het buitenland ons met het land
bouwonderwijs voor geweest. Denemarken b.v.
had zijn eerste landbouwschool reeds in 1800 en
Duitsland in 1802.
In ons land is het eerste land- en tuinbouwonder
wijs gegeven in de eerste helft der 39e eeuw en
wel aan enkele particuliere instituten.
Ook door de predikanten werd te dien tijde ken
nis op landbouwgebied doorgegeven aan de boeren
en a.s. boeren in hunne gemeenten. De theologi
sche candidaten werden daartoe aan de Hogeschool
ingeleid in de „algemene gronden van de landhuis
houdkunde".
Veel succes heeft deze vorm van „landbouw
onderwijs" niet opgeleverd en we zien dan ook in
1840 de candidaten in de theologie van de verplich
ting tot het volgen van colleges in de landhuis
houdkunde ontslagen.
Van bovenbedoelde particuliere instellingen dient
met name genoemd de landhuishoudkundige school
te Groningen, gesticht in 1842. In de wintermaan
den werden daar theoretische lessen gegeven, in
de zomermaanden daarentegen waren de leerlin
gen practisch werkzaam op de bij de school beho
rende boerderij te Haren.
Voor het toekomstige landbouwonderwijs zou van
groot belang worden de in 1863 tot stand gekomen
WTet op het Middelbaar Onderwijs. Deze hield in,
dat er een Rijks Landbouwschool zou zijn, indien
in de behoefte aan landbouwonderwijs niet op
andere wijze werd voorzien. Aan bijzondere land
bouwscholen kon Rijkssubsidie worden verleend.
Vrijwel overbodig te zeggen, dat de Regering, als
weeromstuit van de toenmalige economische poli
tiek, dus met het stichten van landbouwscholen
voorzichtig aan wilde en zij dit bij voorkeur over
liet aan het particulier initiatief, zij het dan met
enig Rijkssubsidie.
In hetzelfde jaar werd Dr. W. C. H. Staring, de
bekende geoloog en landhuishoudkundige welke
tevens op voorbeeldige wijze zijn landbouwbedrijf
op de Boekhorst bij Lochem exploiteerde inspec
teur van het M.O. Deze werd speciaal belast met
het toezicht op het landbouwonderwijs. In feite
was hij dus onze eerste inspecteur van het land
bouwonderwijs.
Aan de hand van de Wet op het M.O. die het
tevens mogelijk maakte, dat aan hogere burger
scholen onderricht in de landbouwkunde werd ge
geven streefde Dr. Staring er naar te komen tot
gemeentelijke landbouwscholen, verbonden aan 3-
jarige hogere burgerscholen, zo mogelijk één
school per provincie. De eerste school van dit type
kwam einde 1870 tot stand aan de Rijks H.B.S. te
Warffum (Gr.). Kort daarop in 1872 kreeg
ook de gemeentelijke H.B.S. te Wageningen haar
landbouwschool. Pogingen in andere gemeenten
aangewend als Zierikzee en Goes leidden tot
geen resultaat.
Vooral Dr. Staring had voor Wageningen als
plaats van vestiging in de provincie Gelderland
sterk geijverd. Krachtig samengaan van de Gelder
se Mij. van Landbouw met de gemeente Wagenin
gen ter verkrijging van de nodige Rijks- en Provin
ciale steun, deden tenslotte het streven van Wage
ningen met succes bekroond worden.
De school te Groningen was intussen 1871
gesloten. Onvoldoende steun van Rijkswege leidde
daartoe.
appelexport, die van Prof. Blaauw legde de grond
slag voor onze eveneens belangrijke uitvoer van
bloembollen. Door kruising en selectie bracht de
Wageningse school tarwerassen voort, die op grote
schaal werden geteeld. Kruisingsmateriaal werd
beschikbaar gesteld voor onze kwekers, enz. Ik
schrijf dit tenslotte nog neer om de indruk wég te
nemen, die bij sommigen bestaat als zou de Hoge
school uitsluitend een onderwijsinrichting zijn. De
Landbouwhogeschool is vóór alles een centrum
wetenschap van onderzoek, en te midden daarvan
volbrengen de studenten, onder de leiding der
hoogleraren hunne studie. En tevens is de Land
bouwhogeschool het fundament van en de kroon
op de organisatie van het landbouwonderwijs.
D. S. HUIZINGA.
's-Gravenhage, September 1951.
Was de Rijks Overheid in die dagen reeds schriel,
als het gold het uittrekken van gelden ter bevorde
ring van de landbouw, daar kwam nog bij, dat Sta
ring het principe der Groningse school met haar
theoretisch onderricht en haar practisch werken
tevens, niet genegen was.
Een vrij langdurige ja soms heftige strijd
ontstond, welke kant men met het landbouwonder
wijs zou uitgaan. (Dit was ook één van de redenen,
waarom het na het tot stand komen van de Wet op
het M.O. in 1863 nog tot 1876 moest duren eer er
van het stichten van een school sprake was.
Meende men enerzijds, dat aan een landbouw
school theoretisch en practisch onderricht beide ge
geven moesten worden, zoals te Groningen-Haren
het geval was, anderzijds kwam men er op neer,
dat de school zich tot theoretisch wetenschappelijk
onderwijs bepalen moest, gericht op de behoeften
van de practijk. Practische vaardigheden moesten
in de practijk worden aangeleerd. „Het landbouw
onderwijs moet practisch zijn, maar geen onderwijs
in de practijk" aldus kort en bondig de Afd. Beerta
v. h. Genootschap v. Nijverheid in de Prov. Gro
ningen (later de Gron. Mij. van Landbouw). Ge
zien de vele mislukkingen met de „practisch-theo-
retische" scholen in het buitenland, meer speciaal
in Duitsland, zegevierde het stelsel van het „theo
retisch" onderwijs.
Hoe hebben pioniers als Dr. Staring en Prof. Dr.
O. Pitsch in deze juist gezien. Aan bedoelde grote
richtlijn toch is bij de verdere uitbouw van ons
landbouwonderwijs in het algemeen vastgehouden
en het is niet in de laatste plaats aan dit uitgangs
punt te danken dat ons landbouwonderwijs in zijn
verschillende geledingen tot zo grote bloei is ge
komen, ja door het buitenland menigmaal ten voor
beeld is gesteld, ook heden ten dage nog.
Werd wegens gebrek aan belangstelling de school
te Warffum in 1874 opgeheven, de H.B.S. met bij
behorende landbouwschool te Wageningen werd in
1876 omgezet in een Rijksinstelling „de Rijks Land
bouwschool". De gemeente Wageningen stelde
enige herenhuizen aan de Herenstraat beschikbaar
dit complex doet nog steeds dienst als „hoofd
gebouw der tegenwoordige L. H." benevens een
bedrag van ƒ20.000. Een Rijksbijdrage werd kort
daarop verstrekt van ƒ43.500,Ongeveer medio
September begonnen de lessen en een jaar later,
September 1877, toen alle gebouwen gereed waren,
vond de officiële opening plaats.
De school omvatte toen een afdeling A met 3
leerjaren, aansluitende bij het lager onderwijs, een
3-jarige H.B.S. en een afdeling B, aansluitende op
deze laatste en andere 3-jarige H.B. scholen.
De afdeling A was bestemd: „om leerlingen, die
later de practische landbouw zouden uitoefenen,
de kennis en ontwikkeling bij te brengen, die voor
een zelfstandige uitoefening van het landbouw
bedrijf een noodzakelijke vereiste zijn". De afdeling
B, eerst met een 2- later met een 3-jarige cursus,
was bestemd voor hen, die een meer wetenschap
pelijke opleiding verlangden.
Een moeilijk probleem was vooral de personeels
voorziening. Er waren weinig bekwame en ge
schikte krachten beschikbaar en bovendien was de
Overheid, die in die dagen van Staatszorg voor de
landbouw toch al niet veel hebben moest, niet
scheutig met het beschikbaar stellen van gelden.
Ook bij de huisvesting der school en haar uitbrei
ding kwam dit duidelijk uit. Van een tuinbouw
school b.v., waar de practijk inderdaad behoefte
aan had, kon dan ook voorlopig geen sprake zijn.
Directeur der school werd de heer C. J. M. Jong-
kindt Coninck, oud-leerling van- en leraar aan de
voormalige school te Groningen en Directeur der
Mij. van Weldadigheid te Frederiksoord. Als leraren
werden o.a. aan de school verbonden: Prof. Dr.
Adolf Mayer, buitengewoon hoogleraar in de land-
bouwscheikunde te Heidelberg, Dr. Otte Pitsch,
voorheen landbouwwandelleraar in Duitsland en
later leraar aan de school te Warffum, Dr. J. Rit-
sema Bos de later zo bekende entomoloog en
plantenziektenkundige eveneens van Warffum
Stijkslan Jlscutvcn Jcpiuijs