RAINAGE NATIONALE GELIJK GIJ GEZAAID HEBT ALZO ZULT GIJ MAAIEN onmogelijk. Het omweidingssysteem wordt om- hPind door middel van schrikdraad. Benutting van het grasland. De heer Leendertse past het omweidingssysteem toe. Daartoe is het grootste perceel in drie delen gesplitst, van pl.m. 40 are, terwijl de uitloop van pl.m. 16 are voort durend met het beweide gedeelte in verbinding staat (zie schets). Om de 10 dagen gaat het vee (melk- en jongvee tegelijk) naar een volgend stuk, terwijl elk jaar één stuk een keer wordt gekooid. De stukken konden o.i. nog wel iets kleiner zijn, zodat de omweidings- tijd eveneens wat kleiner wordt. Kuil. Evenals alle boeren op Noord-Beveland verbouwt de heer Leendertse veel bieten en uiter aard komen er dus bieten-bladeren en -koppen vrij voor veevoeder. De eerste bladeren en koppen worden ingekuild in een grondkuil van pl.m. 30 kuib. m inhoud. Hier gaat het materiaal van pl.m. 2 ha in. De heer Leendertse was geen enthousiaste voor stander voor het bouwen van een groenvoedersilo. Bij het bestuderen van zijn kuil begrijpt men deze houding. Hij heeft bewezen, dat men het in de conservering van groenvoer reeds heel ver kan brengen, door de kuil met de uiterste zorg in te richten. De ronding van het dek is prima en de bodem eveneens. Voor een kuil zullen de verlie zen dan ook wel minimaal zijn (er zijn geen ana- lysecijfers bekend). Evenwel heeft er toch in regenen plaats gehad, hetgeen te zien is aan de zwartgekleurde zakken, die in het materiaal voor komen. Dit is bij een grondkuil haast niet te voorkomen. Het gronddek is te zien geweest en* de opstapeling der kanten niet doelmatig genoeg. Dit is trouwens steeds hèt bezwaar der kuilen. De kuil is aangetrapt door een paard en dit dier kan niet dicht op de kanten komen. De kantlagen zijn dientengevolge schuin naar binnen gericht, waar door het inregenen sterk wordt bevorderd. Een ander Ibezwaar is, dat de kuil pas in 10 dagen is af gewerkt. De onderste lagen zijn dan ook kennelijk beter dan de boVenste. Het ingekuilde materiaal is van het gronddek gescheiden door een laag stro en de bodem die bedekt is met een flinke laag kaf, is gedraineerd door middel van een overlangse reeks kraagbuizen. Behalve dit kuilvoer en het hooi van één der omweidingsstukken van het grasland, beschikt de heer Leendertse 's winters over wat kant-hooi van zeer slechte kwaliteit, lucernehooi en een kuil man gels. Deze laatste wordt 's winters onder een flinke winterlaag gebracht en in 't voorjaar gesor teerd en dan met een dunne grondlaag afgedekt. Voor de wintervoedering wordt in de schuur een partij van deze mangels opgeslagen evenals een partij bietenkoppen. Voor het melkvee wordt er wal krachtvoer aan gekocht, doch overigens zijn dit alle voederbronnen op het bedrijf. Voedercyclus per jaar. Hoe en wanneer wordt nu het beschikbare voe der aan het vee verstrekt? We zullen de voeder cyclus per jaar nog even nagaan, waaribij zal blij ken, dat de heer Leendertse er een sluitend systeem van heeft gemaakt, dat voor velen van zijn col lega's navolging verdiend. a. In de winter. Tegen de winter wordt het vee opgestald, waarbij de weidevoeding in stalvoedering overgaat. Deze bestaat uit: mangels, bietenkop pen, grashooi (weide- en kant-), lucernehooi en voor het melkvee een weinig krachtvoer. Het kuilvoer komt er tijdens de winter dus niet aan te pas. De fout, die in Zeeland bij de veevoeding algemeen wordt gemaakt, n.l. dat de paarden teveel eitwijtrijk voeder ontvangen in de vorm van lucernehooi en de koeien te weinig, vindt men ook op „Welgelegen". Dit valt meteen op door het feit, dat het slechte kanthooi boven de koeistallen is opgetaast en het lucernehooi bij de paardestallen. b. In 't, voorjaar en zomer. Als het vee in het voorjaar buiten komt wordt de groenvoederkuil aangesneden. Ook de mangelkuil wordt van zijn winterdek ontdaan, gesorteerd en met een dunne laag grond bedekt. Tot diep in de zomer voert de heer Leendertse met deze mangels zijn paarden, die geregeld nog eens op stal komen. Het bezwaar dezer kuil, met het oog op de ver- gelingsziekte der bieten willen we in dit verband buiten beschouwing laten. Verder worden de paar den op stal bijgevoerd met lucernehooi, hetgeen beter door minderwaardig kanthooi zou kunnen geschieden. In de wei kunnen de paarden hun eiwitbehoefte met het jonge gras dekken. De koeien komen dus in 't voorjaar in de wei en krijgen daar jong, eitwitrijk gras. Dit voeder is te eenzijdig eiwitrijk en dit bezwaar wordt onder vangen door ze met het opgeslagen kuilvoer (zet- meelrijk) in bakken bij te voeren. Via het omwei dingssysteem gaat dit zo tijdens de zomer door tot een tijdje na de gerstoogst. Dan wordt de hoeveel heid gras minder en het eiwitgehalte van het gras eveneens. c. In de nazomer en herfst. Het weiland wordt dan ontdaan van zijn omweidings-afrasteringen en het vee krijgt het gehele perceel (A, B, C) tot zijn beschikking. Inmiddels wordt er echter een doorgang gemaakt naar de in de buurt liggende klaverhoudende gerstestoppel, zodat het vee hier zijn eiwitbehoefte kan bevredigen. De wei ontvangt dan een organische bemesting in de vorm van de kafvloer der inmiddels leegge- raakte groenvoederkuil. Is deze kuil helemaal leeg, dan zijn er weer verse bietenbladeren en -koppen beschikbaar, die in dunne lagen over de gehele wei De "NATIONALE behartigt op solide wijze Uw Ievens- ▼erzekeringbelangen. Cijfers: Verzekerd bedrag.... 1.743.000.000 gulden Wiskundige reserve.. 511.000.000 gulden Beleggingen540.000.000 gulden Extra waarborgen 30.000.000 gulden Aan de Nationale de plicht om na verloop van tijd bijna l3/4 milliard gulden aan haar verzekerden uit te keren! Als grootste levensverzekering-maatschappij van Nederland beschikt zij daarvoor over zeer grote reserves, die op degelijke en kundige wijze worden beheerd in het belang van haar verzekerden. Sluit daarom Uw kapitaalverzekering bij de NATIONALE LEVENSVERZEKERING-BANK N.V., avMYumums-MM. SCHIEKADE 130 - ROTTERDAM - TELEFOON 82700, Wij lazen „Wij lazen voor U" op 14 Juli j.l. en wij dachten dat een zo directe uitnodiging van Mister „G" om in de pen te klimmen niet afgeslagen mocht worden. Zoals bekend staat de grondwaterstand in natte tijden (ongeveer van November tot Mei) tussen de drainreeksen hoger, dan boven de drainreeksen. (Zie figuur 1). Dit is begrijpelijk, immers anders zou het water niet naar de drainreeksen afvloeien. Dit is echter niet alleen begrijpelijk, maar bovendien een feit, dat zeer vaak in het veld is geconstateerd. geringer zijn, dan op bijvoorbeeld 50 cm beneden het maaiveld. Vermoedelijk is dit de reden, dat het verschil in stand van een gewas zich vooral uit, wanneer de wortels zich beginnen te ontwikkelen, dus in het voorjaar. Een betrekkelijk gering ver schil in temperatuur kan maken dat de planten tussen de drainreeksen nog weinig plezier hebben hun wortelnet uit te breiden, terwijl de planten boven de drainreeksen dat plezier juist wel hebben gekregen. Verder is het ook aannemelijk, dat naar mate het later in het jaar wordt de verschillen in 1. 's Zomers zakt de grondwaterstand door verdam ping en opname door de plant. De bolle stand van het grondwater verdwijnt en het gehele niveau wordt veelal verlaagd tot beneden de drainreeksen. De stand van het grondwater heeft tot gevolg, dat in het voorjaar, als de temperatuur gaat stijgen, de grond boven de drainreeksen, omdat deze droger is, ook warmer wordt dan tussen de reeksen. Daar zijn prachtige natuurkundige verklaringen voor te geven, maar ieder kent het verschijnsel toch dat natte grond ook koude grond is. De temperatuurverschillen, waarvan de schrijver R. G. Kendall rept, worden hierdoor verklaard. Wonderlijk genoeg heeft de schrijver geen vocht- bepalingen gedaan of althans niet op voldoende diepte. De schrijver stelt alleen, dat het gezien zijn erva ring boven de drainreeksen eerder natter is, en voorts vanwege de waterbeweging naar de drains. Onze ervaring is echter dat het in winter, herfst en voorjaar boven de drains droger is. Het argu ment van de waterbeweging houdt ook geen steek. Vele proeven hebben uitgewezen, dat de water beweging is als aangegeven in figuur 2. JcaiMreoks <^ron<iwa.t«^6ta« J in - r o <Aw<xt« r Ir, droeve temperatuur wegvallen en de achterstand in vele gevallen wordt ingehaald. De oorspronkelijke groeiverschillen vinden we dan ook later in het jaar meestal niet meer terug. U moet hierbij echter bedenken, dat er in de natuur weinig zaken zijn, waarvoor slechts één verklaring te geven valt. En zo is .het hier ook al weer mee. Immers, er zijn in Zeeland vele gronden met een v/at zwaardere kleilaag beneden een zavelachtige bovenlaag, terwijl onder die kleilaag ook weer zavel zit. Als een kleilaag dun is, wordt deze bij het draineren volledig doorbroken. Bij het vullen van de drainsleuf wordt de klei met de zavel ge mengd. In dit geval kan ook na 25 jaar de structuur van de grond nog oorzaak zijn van groeiverschillen, welke overigens ook weer terug te brengen zijn tot temperatuurverschillen, verschillen in vocht- en zuurstofgehalte etc. Voorts is het nog zo, dat vooral op diep gedrai neerde percelen de vocht- en temperatuurverschil len in de bovenste 50 cm van de grond niet zo groot zullen zijn als op de ondiep gedraineerde percelen (waarnemingen hierover zijn ons niet bekend, dit C,.2 Hieruit kan toch ook niet worden afgeleid, dat het boven de drains natter is. Het verschil in vochtgehalte van de grond (tussen of boven de reeksen) zal doorgaans in de bouwvoor worden uitgespreid, zodat het vee daarmede dan weer zijn zetmeelbehoefte kan bevredigen. Inmiddels wordt de kuil weer opnieuw gevuld en hiermede is de cyclus gesloten. We besluiten nu de beschrijving van de veeteelt sector op „Welgelegen". Misschien hebben vee teeltdeskundigen wel aanmerkingen op deze gang van zaken. We hebben echter niet willen zeggen dat er op dit bedrijf, behalve de gememoreerde, geen andere fouten in de veehouderij te vinden zijn. Ons doel was om collega's van de heer Leen dertse op dit ibedrijf te wijzen. Het geheel vormt een prachtig, sluitend systeem, dat zeker navol ging verdient. Mochten Noord-Bevelandse of an dere boeren, die op „Welgelegen" een kijkje gaan nemen tot de conclusie komen: „Zo kan het bij mij ook", dan is ons doel bereikt. var, Watttf- naar ch dr-cu'o» is dus theorie). Hierdoor zou verklaard kunnen worden, dat de groeiverschillen tussen en boven de reeksen niet op ieder perceel te vinden zijn. En om volledig te zijn moet er ook nog op gewe zen worden, dat er voorbeelden zijn, dat het gewas boven de drainreeksen slechter staat. De laatste jaren zijn enkele gevallen geconsta teerd waarbij zeer waarschijnlijk de slechtere stand boven de reeksen het gevolg is van het infiltreren van zout water uit de sloot door de reeksen in het land. De reeksen lagen doorgaans boven het polderpeil, maar bij peilstijgingen in de sloten (onvoldoende waterbeheersing!) kwamen de eind- buizen onder water met als gevolg infiltratie. Wij hopen voor U dat dit verhaal niet te lang of te langdradig is geweest en wij hopen voor onszelf dat alle gevallen waarin bovenstaande redenerin gen niet voldoende blijken te zijn om de groeiver schillen te verklaren aan de Cultuurtechnische Dienst te Goes, Grote Markt 1, worden doorgegeven. Mister „G" danken wij voor zijn initiatief dit ver schijnsel eens ter „discussie" te brengen. Ir. A. FRANKE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 3