OP DE EREGALERIJ
ver Betering smog etijRReó en
in Zeeland
Minister Lieftinck, ook na het „t^ndeltje" met de
laatste Staatslening en de onmiddellijk daarop vol
gende rentevoetverhoging, een systeem waarvan
hij slechts het doel en nooit het middel zal kunnen
verdedigen, het vertrouwen van grote groepen, in
ieder geval op het platteland geheel verloren heeft.
De sociale politiek.
Er zijn tevens publicisten die de ondernemer
graag in de schoenen schuiven, dat hij de sociale
voorzieningen wil afbreken. Ik krijg veeleer soms
de idee, dat de industriële ondernemer om den wille
van de sociale rust, lauw reageert. Voor de boer-
ondernemer kan ik echter zeggen, dat ten eerste de
administratieve last van het sociale verzekerings
systeem hem een doorn in het oog blijft en tevens
een onnodige verkwisting, omdat eenvoud, wanneer
men maar zou willen, een te vinden weg zou blijken.
Maar ten tweede is het vooral de zorg voor de toe
komstige handhaving van de sociale zekerheid die
hem vervult, getoetst aan de mogelijkheid van de
handhaving van ons huidig welvaartsniveau. We
stellen dit voor de zoveelste maal op gevaar af voor
de zoveelste maal tot reactionair gestempeld te
worden. Doch de gezamenlijke arbeiders zijn thans
de grootste kapitalisten van ons land en slechts een
gezamenlijke fundering van het ruilmiddel kan de
sociale verzekering in werkelijkheid tot „zekerheid"
maken. Belangrijk in dit opzicht is ook een van de
conclusies waartoe het wereldcongres van actuaris
sen pas geleden te Scheveningen kwam, namelijk
dat een omslagstelsel onder zekere voorwaarden
voor pensioenverzekering zeer aan te bevelen is.
Volgens dit stelsel worden de in elk jaar verschul
digde uitkeringen betaald uit de in dat jaar ontvan
gen bijdragen. Dit stelsel is slechts bruikbaar voor
een z.g. eeuwigdurende gemeenschap, ergo de staat.
Bij dit omslagstelsel betaalt dus ons geslacht de
pensioenen van het vorige en zal het volgende ge
slacht de uitkeringen betalen aan de ouden van ons
geslacht. Op deze wijze zou men de pensioengerech
tigden voor de voortschrijdende ontwaarding van
het betaalmiddel kunnen vrijwaren.
Ook de geestelijke zijde van de gevolgen van de
hedendaagse sociale politiek is niet te verwaarlozen.
Zo schrijft Prof. van der Ven:
„De vermaatschappelijking van de bestaans
zekerheid leidt er toe, dat de persoonlijke verant
woording van het individu wordt uitgehold".
Fraitteeltproblemen.
Het onderwerp, dat ik vervolgens nog wil aan
snijden is van een geheel andere strekking. Ir. A.
W. v. d. Plassche heeft in „De Tuinbouw" onlangs
een artikel geschreven, waarin uiteen gezet wordt,
waarom 6 van de N.O.P. voor fruitteelt bestemd
wordt. Een actuele kwestie. Vele fruittelers, die
de laatste jaren hun afzetmoeilijkheden hebben zien
toenemen, vragen zich af of, gezien de zo grote
afhankelijkheid van export, een verdere uitbreiding
van de fruitteelt nog verantwoord is. Immers is er
bovendien veel jonge boomgaard aangeplant, die
nog lang niet in volle productie is, terwijl er veel
oude boomgaard door beter snoeien, enten enz. ge
moderniseerd wordt. De meerdere opbrengst die
alleen daaruit nog verkregen kan worden boven de
huidige productie, bedraagt zeker nog tientallen
procenten. Ir. Van der Plassche acht het ook niet
de tijd voor uitbreiding met de bedoeling de om
vang van de productie op te voeren. Het is beter
alle aandacht te wijden aan het verbeteren van
onze teelten, dus aan kwaliteitsverhoging en ratio
nalisatie, vooral nu de prijzen van materialen en
arbeidslonen nog steeds stijgen en het publiek
minder wil en ook minder kan betalen voor de be
treffende producten. Onder uitbreiding mag men
echter niet verstaan het regelmatig stichten van
nieuwe bedrijven om een tak van bedrijf op peil te
houden en zo mogelijk te verbeteren. Ook de fruit
teelt heeft verjonging nodig. Stabilisatie leidt tot
achteruitgang.
Verder betoogt Ir. Van der Plassche onder meer
dat we, om in toenemende mate een rol te kunnen
spelen bij de fruitvoorziening van de Europese
consumptiegebieden, en niet achterop te geraken
bij onze concurrenten, die immers vrij aanplanten,
een standaardproduct in massa moeten kunnen
leveren in de vereiste kwaliteit en tegen een prijs
in overeenstemming met wat men ervoor zal willen
betalen.
Jk zou aan de hand van dit zeer interessante
artikel, dat tal van argumenten bevat, toch twee
vragen willen stellen.
In de eerste plaats is het mij niet duidelijk, waar
om de verjonging van de fruitteelt elders moet
geschieden en niet op de huidige bedrijven zelf,
waar het thans immers wel degelijk uitbreiding
betekent.
In de tweede plaats begrijp ik niet waarom, in
dien er straks een fruit-overschot in bepaalde jaren
zich gaat voordoen, wat de deskundigen toch zeker
mogelijk achten en bestudering van de cijfers ook
suggereert, het kwaliteitsfruit, zoals men dat dan
noemt, nog wel een redelijke prijs zal opleveren.
Want al rationaliserende en in productie stij
gende en bovendien nog uitbreidende neemt toch
ook de kwaliteitsproductie van fruit zeer veel toe.
Trouwens wanneer in de landbouw van enig pro
duct overschot aanwezig is, is de gehele markt mis,
ook van het beste. De goede luisteraar zal begre
pen hebben, dat ik dus niet geheel gerust ben voor
de toekomst van ons fruit en zonder pessimisme in
de hand te willen werken een waarschuwend geluid
wil laten horen een behoorlijke reserve in acht
nemen, in de hoop dat de feiten mij later misschien
in het ongelijk zullen stellen. Ik zie die feiten
echter nog niet.
Verbetering van de afzetpositie is m.i. ongetwij
feld ook nog te bereiken door grotere samenwer
king van de veilingen. Niet alleen de besturen,
maar ook de leden moeten inzien, dat het vormen
van een aanbodmonopolie waar dit mogelijk is,
zeker bij het verslechteren van de afzetmogelijk
heden, nog verbetering van de afzetmethoden kan
meebrengen. Het veilingslid is vaak nog te indivi
dualistisch en hij meent te veel dat zijn grootste
belang is zijn eigen partij van nabij te kunnen vol
gen. Die tijd is voorbij; veeleer is het belang van
de tuinder dat zijn producten geconcentreerd en
zeker niet in te kleine eenheden bij de afzetkanalen
worden aangediend.
De Onderl. Verzekeringsmij. voor Motor
voertuigen der Z. L. M. een succes.
Een klein moment wil ik nog Uw aandacht vra
gen voor de jongste telg aan onze stam, de Onder
linge Verzekerings Maatschappij voor Motorvoer
tuigen der Z.L.M. Ik doe dat met zoveel genoegen,
Dames en Heren, omdat ik nooit een Onderlinge
heb meegemaakt, die met zoveel succes in zo korte
tijd zich heeft ontwikkeld. De toeloop heeft al onze
verwachtingen overtroffen. Wie van onze leden dus
tot nog toe verzuimde zijn auto of trekker te ver
zekeren voor wettelijke aansprakelijkheid en alge
hele schade, kan dat vandaag nog doen.
Ik mag thans de Algemene Ledenvergadering van
de Z. L. M. in de Kring Oostelijk Zuia-Beveland
1951 voor geopend verklaren. Nu Walcheren zoveel
natuurschoon verloor, mag Oostelijk Zuid-Beveland
de vraag stellen uit Sneeuwwitje: Spiegeltje, spie
geltje aan de wand, wie is de schoonste uit het
land.
En, leden van de Z. L. M., het Kringbestuur van
Oostelijk Zuid-Beveland mag ik U ook nog wel ten
voorbeeld stellen. Het munt uit door vergaderings
techniek, d.w.z. het vergadert altijd. Dat is de
kunst van vergaderen, en vergaderen, geregeld ver
gaderen is een van de fundamentele krachten van
een organisatie. Dit is dan ook een groot compli
ment, Heren, aan onze gastheren en wij twijfelen
er niet aan of de kracht van de Z. L. M. zal vandaag
in Krabbendijke weer mogen blijken.
Op 21 Juni was het 40 jaar geleden, dat de
heer Iz. Ekkebus te Oostburg, voor de eerste maal
zijn hulp aan de baan bij de merriepremiekeurin-
gen, georganiseerd door de Z. L. M. in samenwer
king met de toenmalige Provinciale Regelings-
Commissie voor de Paardenfokkerij, verleende. In
de afgelopen 40 jaar was de heer Ekkebus steeds
bij elke hengsten- en merriekeuring op zijn plaats.
De heer Ekkebus vierde op 21 Juni bovendien
zijn 70ste jaardag. Een dubbele feestdag dus.
Onze hartelijke gelukwensen.
Twijfelt U aan het resultaat van een
bespuiting tegen de bladrandkever in erw
ten? Zie het proefveld op het Landbouw-
proefbedrijf „Zeeland" te Wilhelminadorp.
INLEIDING GEHOUDEN DOOR DE HEER Ir. A. FRANKE, RIJKSLANDBOUWCONSULENT
IN ZEELAND, OP DE ALGEMENE VERGADERING DER Z. L. M. TE KRABBENDIJKE.
Het lijkt mij goed U eerst te vertellen, wat men
eigenlijk onder „Grondverbetering" verstaat. Men
bedoelt daarmede die maatregelen, welke tot een
blijvende verbetering van de productiviteit van de
grond leiden of althans tot een verbetering, welke
enige jaren lang blijft bestaan.
Een gewone bemesting met kunstmest, moet jaar
lijks herhaald worden en valt dus niet onder het
begrip grondverbetering. Wat er wel onder valt
is bijvoorbeeld het draineren van land, het inpol
deren of de verbetering van de afwatering in het
algemeen, egalisaties enz.
Het ruilen van gronden valt er dus niet onder.
Bij de uitvoering van een ruilverkaveling, zoals
die in Walcheren, Kruiningen, „De Vier Bannen"
enz., wordt echter tevens, de afwatering, de drai
nage en de egalisatie ter hand genomen. Het lijkt
mij dan ook goed bij deze inleiding ook de ruil
verkaveling te betrekken.
Drainage:
Het doel hiervan is verlaging van de grondwater
stand in herfst, winter en voorjaar. De drains
lopen alleen, indien het grondwater hoger komt
dan de buizen. De toepassing van drainage is vrij
wel algemeen bekend in Zeeland. U zoudt dus
kunnen zeggen, wat heeft dat nog voor zin over dit
onderwerp te praten. Op dit gebied liggen toch
zeker geen mogelijkheden meer. Deze bestaan
echter wel degelijk. In de eerste plaats zou ik
willen wijzen op het feit, dat het grasland in Zee
land, doorgaans niet gedraineerd is. De laatste
jaren heeft de Voorlichtingsdienst door demon
straties enz. gewezen op het nut van greppelen.
Ik wil dit nut niet bestrijden, integendeel. Maar
anderzijds zou ik toch ook met klem willen aan
dringen op het draineren van het grasland, althans,
in die gevallen, waar de polderwaterstand het
mogelijk maakt. Voor grasland dat 0.40 k 0.60 m
boven het water uit ligt kan een goede ontwate
ring door drainage alleen bereikt worden door
n uwe drainafstanden. Dit wordt dan vrij duur.
Daar staat tegenover, dat door greppelen, rela
tief ook maar weinig resultaat wordt bereikt. In
deze gevallen zal eerder overwogen moeten worden
of een verlaging van de waterstand door onder
bemaling of een algehele peil verlaging mogelijk
is. Voor grasland dat meer dan 60 k 70 cm boven
het polderpeil ligt, echt ik een ontwatering door
drains echter het meest efficiënt. Ook voor het
bouwland zijn op het gebied van de drainage nog
mogelijkheden. Het zal U bekend zijn, of althans
aannemelijk, dat voor goed doorlatende gronden de
drainafstanden groter gekozen kunnen worden
dan voor slecht doorlatende gronden. Grotere
drainafstanden betekenen bij aanleg of her-
draineren kosten-besparing.
In de laatste jaren is een methode ontwikkeld,
welke het mogelijk maakt deze doorlatendheid in
het veld te meten. Voor de aanleg van de drainage
in Walcheren en Kruiningen kunnen op grond van
deze metingen de drainafstanden worden bepaald.
Voor Walcheren worden zodoende afstanden van
830 m aangehouden. De praktijk gaat zonder
metingen meer in de richting van 1218 m. In
sommige gevallen te wijd, in andere te nauw. In
het algemeen bleek uit deze metingen, dat de zware
gronden een vrij goede doorlatendheid hadden, de
lichte zavels daarentegen een slechte. Het zou
zeker zin hebben een speciaal onderzoek voor grote
gebieden naar deze doorlatendheid in te stellen.
Voorts zou ik willen wijzen op bezuinigings
mogelijkheden in de uitvoering door:
le. gebruik van kragaloze buizen.
2e. draineren met de smalle boor.
3e. draineren met greppelploeg en speciale drai-
neermachines, waarvan 't z.g. Zweedse ploegjc
veel perspectief biedt.
Tenslotte wil ik nog wijzen op het z.g. door
trekken van de drainreeksen. Dit geschiedt door
kettingen, met proppen. Vooral wanneer de reeksen
niet te vol zitten, kan met deze methode, welke
veel goedkoper is dan herdraineren, een aardige
bezuiniging worden verkregen in de bedrijfsuit-
gaven.
De inpolderingen:
Hiervan wil ik alleen opmerken, dat op dit gebied
nog veel te doen is. De inpoldering van het Sloe
is een verheugend begin. Ik hoop dat er na de
inpoldering van de Braakman geen rustpauze zai
zijn, maar dat o.a. met bekwame spoed wordt na
gegaan of de schorren van Oost-Zeeuws-Vlaande-
ren niet met spoed ingedijkt moeten worden. Uiter
aard zou een zorgvuldig landbouwkundig onder
zoek hieraan vooraf moeten gaan. Te vlug kan
ook zijn bezwaren hebben, maar te laat ook. De
toestand in Nederland is zo dat aan deze werken
m.i. b' ven vele andere de voorrang moet worden
gegeven.
Verbetering van de waterafvoer:
Op dit gebied liggen er in Zeeland nog vele
mogelijkheden. Grote oppervlakten hebben over
last van water, terwijl de oppervlakte welke last
van droogte heeft in Zeeland niet onaanzienlijk is.
Zeeland is op velerlei gebied een toonaangevende
provincie. Het moet mij echter van het hart, dat
deze provincie op het gebied van de afwatering
achteraan komt.
Laat het U tot troost wezen, dat dit verschijnsel
zich overal openbaart, waar de afvoer van oudsher
natuurlijk was. In Noord- en Zuid-Holland, waar
men reeds eeuwen lang worstelt met het beheersen
van de binnen waterstand is men vrij ver gevor
derd. In het Oosten en Zuiden van ons land waar
de waterafvoer via beken op stroompjes ook een
natuurlijke afvoer was, was de ontwatering door
gaans slecht. Er zijn echter de laatste jaren reeds
grote verbeteringen aangebracht, vooral in die
gebieden waar vroeger geen waterschap was. In
andere gebieden (o.a. de Betuwe) vormen de be
staande waterschappen eerder een remmende
factor.
In Zeeland is het niet anders. Hoofdzaak was de
strijd tegen het buiten-water, een strijd die nog
steeds doorgaat en met succes wordt gevoerd. De
strijd tegen het binnen-water is daardoor echter in
het gedrang gekomen. Hiermede wordt vanzelf
sprekend niet bedoeld dat het overal in Zeeland
slecht is. Er zijn gelukkig goede voorbeelden.
Voorts wil ik er direct aan toevoegen, dat het