Noord-Brabantsche Mij van Landbouw
ZITDAGEN BOEKHOUDBUREAU
JUBILEUMVERGADERING
DINTELOORD: Woensdag 6 Juni 11%1 uur,
Hotel „Korf."
ZEVENBERGEN: Donderdag 7 Juni 10%—12%
uur, Hotel „Tholenaar".
FIJN AART: Vrijdag 8 Juni 1012% uur, Hotel
„De Graanbeurs".
van de Noord-Brabantse Mij. van Landbouw,
gehouden op 30 Mei 1951 in het gebouw
„Concordia" te Breda.
Onze organisatie heeft op 30 Mei j.l. op waardige
wijze en onder zeer grote belangstelling haar jubi
leum mogen vieren. Wij twijfelen er niet aan, of
allen die aanwezig zijn geweest, zullen nog jaren
lang met genoegen aan deze dag terugdenken. In
het nummer van de volgende week hopen wij een
uitvoerig verslag van de viering van deze hoogtij
dag te geven. Onderstaand laten wij zo vast de rede
volgen, die door onze voorzitter de heer W. G. de
Waard, op onze jubileumvergadering werd uitge
sproken.
De landbouw in zijn meest primitieve vorm is
zeer oud en reeds in het Scheppingsverhaal treft
men passages aan, die van „landbouw" gewagen.
Zo o.m., dat het eerste mensenpaar zich vermenig
vuldigde, twee zonen had: Abel, de schaapsherder
en Kaïn de landbouwer. En zo las ik één dezer
dagen het volgende: „De eerste Boer was Adam en
ook de eerste heer. Wat zullen dan de heeren als
Boer, wesen meer".
Het is begrijpelijk dat de landbouw moest wor
den bedreven, daar de mensheid van de voortbreng
selen van de bodem, haar eerste levensbehoefte
krijgt. Natuurlijk heeft de beoefening van de land
bouw in de loop der eeuwen belangrijke wijzigingen
ondergaan, welke in hoge mate afhankelijk waren
van de opkomende wetenschap en economische
verhoudingen. Er was geen enkele onderlinge
band bij de beoefenaars van de landbouw en een
zekere organisatievorm trof men niet aan, hetgeen
wel min of meer het geval was bij de Nijverheid
en Handel. Ieder leefde als boer zijn eigen leven,
boerde voort op de trqditie van vader en grootvader
en sleepte het zeer sobere bestaan voort. In de 18e
eeuw komt, vooral mede door de opbloei der na
tuurwetenschappen, een grotere belangstelling
voor de landbouw, doch merkwaardig deze ging
niet uit van de kringen van de landbouw. Men ging
prijsvragen uitschrijven en bevorderde het uitvin
den en verbeteren van werktuigen. Een eigenaar
dige instelling was „de Maatschappij tot Bevorde
ring van de Landbouw", welke in 1776 was opge
richt door 70 heren, waarvan er 62 in Amsterdam
woonden. Bij de prijsvraag, door die instelling uit
geschreven en betrekking hebbende op de ontwik
keling van de Boerenstand van die tijd, kwam men
tot de conclusie, dat zulks mogelijk was door het
geven van landbouwonderwijs door predikanten en
onderwijzers. De ontwikkeling van de boeren was
dan ook zeer droevig en verbetering was dringend
noodzakelijk. Eerst onder de Franse bezetting be
gon de staatszorg zich tot de landbouw uit te strek
ken en wel door de tot standkoming van een wet
in 1799, ter bestrijding van de runderpest, terwijl
uit het gelijktijdig ingesteld Fonds van de Land-
bouw de uitgaven van de bestrijding werden bekos
tigd en ook de kosten voor de bevordering van de
landbouw uit dit fonds geput mochten worden.
In 1800 werd de predikant Kops, die grote agra
rische belangstelling had, benoemd tot „Commissa
ris van zaken van de Landbouw". In 1805 werd op
advies van Kops door Raadpensionaris Schimmel-
penninck ingesteld de Commissiën van Land
bouw", waardoor in elk departement der Republiek
één Commissie zou werkzaam zijn. Deze commis
sies samengesteld uit landbouwers en andere des
kundigen op landbouwgebied, adviseerden de rege
ring in landbouwzaken.
Er ontstonden diverse wetten en keuren o.a. op
de Stierhouderij, de Paardenfokkerij en het Ont
ginnen.
Toen in 1880 Holland bij Frankrijk werd ingelijfd,
werden de meeste commissies weer opgeheven, in
verband met de wijziging der departementale gren
zen en de gelijkschakeling van ons ambtelijk
systeem met het Franse bestuursapparaat, doch de
leden dezer opgeheven commissies, bleven het con
tact onderling onderhouden. Kops had echter als
goed vaderlander in 1810 ontslag genomen, om na
herstel van onze onafhankelijkheid, weer als com
missaris van de landbouw terug te komen. De
commisies werden toen ook weer in ere hersteld,
tot dat deze bij K. B. van 7 Januari 1851 als rijks
instellingen werden opgeheven, al bleef de moge
lijkheid bestaan deze voor rekening van het provin
ciaal bestuur te laten voortbestaan, wat dan ook
in enkele provincies, zoals Groningen, Friesland en
later ook in Noord-Brabant geschiedde. Door deze
besluiten was de taak om de landbouw te verhef
fen in het grootste deel van Nederland geheel aan
het particuliere initiatief overgelaten.
Ondertussen hadden zich regionale of provinciale
landbouw-organisaties gevormd en zo werden opge
richt in:
1834: het Friesche Genootschap van Proefonder
vindelijke Landbouw;
1837: Genootschap ter bevordering der Nijver
heid te Onderdendam;
1843: Zeeuwsche Landbouw Maatschappij.
1844: Genootschap ter bevordering van de Land
bouw in Drenthe.
1845: Geldersche Maatschappij van Landbouw.
1847: Hollandsche Maatschappij van Landbouw.
Door de oprichting der landbouworganisaties in
andere gewesten van ons vaderland, werd ook in
Noord-Brabant de dringende behoefte gevoeld, om
te komen tot samenwerking ter bevordering van
de landbouw, wilde men niet weer achterop ge
raken, en het gevaar lopen door anderen, die niet
de Brabantse cultuur kenden, overheerst të wor
den (de onzalige genéraliteitsperiode lag nog in het
geheugen). Reeds eerder waren verenigingen voor
dit doel opgericht," die zich echter niet specifiek
alleen tot de landbouw beperkten. Zo ontstond in
1819: Het Departement Breda der Nederlandsche
Huishoudelijke Maatschappij welke tussen 1828 en
1835 werd opgeheven, terwijl door deze organisatie
zeer weinig voor de landbouw was verricht. Om
streeks 1820 werd opgericht het Departement
's-Hertogenbosch der Nederlandsche Huishoude
lijke Maatschappij, waarvan geen landbouwers lid
waren, doch alleen adellijke personen, magistraten
en intellectuelen. In 1842 kwam tot stand de Noord-
Brabantse Maatschappij ter bevordering van Han
del, Landbouw en Nijverheid te Den Bosch. Gelijk
al deze belangen te behartigen was niet mogelijk.
Tenslotte in 1851 werd getracht in dit gewest een
specifieke landbouwmaatschappij op te richten en
het, was het toenmalig arrondissement Breda, dat
op 20 Februari 1851 de stoot gaf tot de oprichting
ener Maatschappij van Landbouw-Tuinbouw en
Veeteelt in het Arrondissement Breda, in een ver-
I gadering in een der zalen der Grote Sociëteit te
Breda, onder voorzitterschap van J. A. van der
Burgt, president der Kamer van Koophandel te
Breda. Er werden zes afdelingen gevormd, omvat
tende diverse gemeenten. De contributie zou be
dragen een maximum van twee gulden. Nadat op
16 Mei 1851 definitief tot oprichting was besloten,
werden op 30 Mei 1851 aan de Koning, de Minister
van Binnenlandsche Zaken en de Staatsraad Com
missaris des Konings een schrijven gezonden,
waarin de oprichting werd medegedeeld en om er
kenning werd gevraagd.
Door de Commissaris des Konings werd reeds bij
schrijven van 3 Juhi de verzekering van zijn be
langstelling gegeven. Koning Willem III verklaar
de zich bij schreven van 16 Juni bereid het be
schermheerschap te aanvaarden.
Van de Minister van Binnenlandsche Zakëh ont
ving men de 2e Juli 1851 gedateerde mededeling,
dat de Maatschappij zich als wettelijk gevestigd
mocht beschouwen. De voornaamste werkzaam
heden der organisatie bepaalde zich tot het houden
van tentoonstellingen, ploegwedstrijden en ver
spreiding van landbouwlectuur, verbetering van de
rundveestapel, opruimingen van potstallen, maat
regelen ter bevordering van de melkwinning en vet
mesterij enz., enz.
Deze organisatie is de voorloper van de tegen
woordige Noord-Brabantse Maatschappij van Land
bouw, die op 10 Augustus 1881, uit een fusie met
andere gewestelijke landbouwmaatschappijen in
onze provincie werd geboren. Het ere-lidmaatschap
der in 1881 opgerichte Noord-Brabantse Mij. van
Landbouw werd o.m. aangeboden aan Prins Frede-
rik de Prins van Oranje, hetgeen hij bij schrijven
van 27 Augustus 1881 aanvaardde.
Bij K. B. van 5 Sept. 1881 werden de statuten
goedgekeurd en kon de Maatschappij haar werk
zaamheden beginnen. Nu konden de georganiseer
de boeren van Brabant geheel in eigen sfeer en op
eigen terrein, maatregelen overwegen en tot stand
brengen, om hun positie te verbeteren vooral op
economisch en maatschappelijk gebied. Er werd
dan ook eën aanzienlijke verbetering en vooruit
gang in het vanouds zo arme en verwaarloosde
Brabant geconstateerd en de leuze „Eendracht
maakt macht" kwam hier volledig tot gelding. Ik
behoef slechts te noemen de bevordering van het
landbouwonderwijs,credietwezen, coöperatiewezen,
paardenfokkerij, tuinbouw en fruitteelt, bieten- en
vlascultuur, enz. enz.
De crisis van de tachtiger jaren deed zich in
hevige mate gevoelen en werden vele boeren met
de ondergang bedreigd, en verschillende stromin
gen werden teweeg gebracht, om tot verlichting en
oplossing er van te komen. De overheid had te veel
de boerenstand aan zijn lot overgelaten en te wei
nig de boerenbelangen behartigd.
En het was in deze periode, dat van R.K. zijde
er werd op aangedrongen, mede gedreven door de
encycliek Rerum Novarum van Paus Leo XIII, dat
er moesten komen organisaties op Christelijke
grondslag, waarvoor ook de bekende Pater van den
Elzen, „de Boerenapostel" vaak genoemd, krachtig
heeft geijverd.
Thans was de strijd ontbrand en de eenheid werd
verbroken, doordat tenslotte de N. C. B. in 1896 in
Noord-Brabant tot stand kwam en derhalve een
massale uittreding van leden uit de Noord-Brabant
se Mij. van Landbouw plaats vond.
Ik ga niet in op de scherpe polemieken in die
verschillende persartikelen gevoerd, omdat dit alles
gelukkig weer historie is en in de loop der jaren
de slechte verstandhouding van weleer is ver
anderd in een goede samenwerking.
Het jaar 1896 was wel een zeer dramatisch jaar
:n de historie der Maatschappij. Met grote ver
betenheid en vastberadenheid hebben de voorstan
ders der Maatschappij in die jaren de strijd ge
voerd en daardoor werd het behoud van de oudste
organisatie in dit gewest gewaarborgd. Vooral
komt hiervoor warme dank en hulde toe aan de
oud-voorzitter der Noord-Brabantse Mij. van Land
bouw de heer Van Poppel, die als eerlijk en over
tuigd Katholiek, alles in het werk heeft gesteld,
om de storm in de organisatie te doen luwen, en
zich tot taak stelde te trachten de strijd met de
Boerenbond te doen beëindigen en in plaats daar
van tot samenwerking te komen.
Zo werkten dus na 1896 naast elkaar de specifiek
R.K. Organisatie de Noord-Brabantse Chr. Boeren
bond en de algemene organisatie de Noord-Brab.
Maatschappij van Landbouw.
Hoe langer hoe meer breidden de werkzaam
heden der organisatie uit, daar ook de Overheid
zich meer bezig hield met de landbouwproblemen
en de adviezen van de landbouworganisaties op
prijs stelde. De Rijkslandbouwconsulenten gingen
hun heilzaam werk onder de boeren brengen en
verrichten; verschillende eigen organen werden in
gesteld, ten doel hebbende verbeteringen te bren
gen op het gebied van akkerbouw, veeteelt, tuin
bouw, verdeling van zaai- en pootgoed, oprichting
van keuringsdiensten. Dat alles is van onbereken
baar nut geweest voor de ontwikkeling van de
landbouw niet alleen nationaal, maar vooral inter
nationaal bezien.
De periode van de eerste wereldoorlog 19141918
bracht voor de maatschappij een opbloei door een
grote toename van leden die zijn oorzaak vond in
het feit, dat de maatschappij was ingeschakeld bij
het toen heersende distributie- en inname systeem.
Ook in die tijd zochten de Maatschappij en N.C.B.
weer toenadering, om door samenwerking nog
meer intens de Brab. boerenbelangen te kunnen
dienen. Men vormde gezamenlijk weer commissies
en organen, waarin beide organisaties haar be
stuurszetels hadden, en dit had tot gevolg, dat de
werkzaamheden dermate uitbreidden, dat het Dag.
Bestuur met ingang van 1917 maandelijks begon te
vergaderen.
Ik roep U slechts in herinnering terug, de ver-
voerbewijzen, hooibureau, verstrekking van stro
voor het leger, scheuren van grasland, van bruine
bonen, enz. enz. Ik breng U tevens in herinnering
ons eigen Keuringsbureau voor zaaizaden, dat tot
ver over onze grenzen een zeer goede naam had
en zo bouwde de organisatie zich steeds verder uit,
altijd het belang der leden en der Brab. boeren
voorop stellend.
Nog sterker werd de aandacht gevestigd op de
noodzakelijkheid van coöperatie. Zo werden plan
nen overwogen, om te komen tot een coöperatieve
strocartonfabriek; welke echter niet tot stand kon
komen. Coöperatieve kunstmestfabricage en coöpe
ratieve vlasverwerking hadden meer succes. Zo be
schikt deze laatste coöperatie, over de grootste
vlasfabriek in W.-Europa, welke in 1920 te Steen
bergen onder de eminente leiding van de heer P.
M. Sneep werd opgericht onder de naam Coöp.
Vlasfabriek „Dinteloord".
Het zou mij te ver voeren, om alle verdere instel
lingen in de loop der jaren tot stand gebracht en
waarvan er sommige weer zijn opgeheven, doordat
door de wijzigingen der omstandigheden hieraan
niet langer behoefte bestond, de revue te laten
passeren. Voldoende blijkt, dat ook in die jaren
de Maatschappij actief en intensief heeft deelge
nomen aan de taak de agrarische bevolking van
Brabant tot een hoger peil op te voeren.
Doordat in 1918 de Chr. Boeren- en Tuindersbond
werd opgericht ging wederom ons ledental in neder-
waartse richting. Daarbij kwam, dat de belangstel
ling der leden voor hun organisatie, die tijdens de
oorlog 1914/18 onschatbare diensten had bewezen,
begon te verflauwen. Het was dan ook geen ge
makkelijke taak voor de pas benoemde voorzitter
P. M. Sneep te Dinteloord, toen hij op 3 Juli 1923
de leiding kreeg toevertrouwd. Dank zij zijn taaie
volharding en gedegen rustig oordeel, wist hij de
belangstelling te wekken en ging het ledental weer
rustig in stijgende lijn en werd onder zijn leiding
op 1 Mei 1924 het Boekhoudbureau opgericht, ter
wijl 16 Februari 1925 werd gesticht de Onderlinge
Hagelverzekering, waaraan grote behoefte bestond,
en die tot op de dag van vandaag haar zegenrijke
werk verricht.
Minder gelukkig was men met de resultaten van
het Aan- en Verkoopbureau, dat in 1920 was opge
richt. Door de uitbreiding der werkzaamheden
namen ook de kosten der organisatie toe en moest
herhaaldelijk tot contributieverhoging worden over
gegaan, hetgeen het Dagelijks Bestuur slechts
schoorvoetend deed. Het was in die jaren zo, dat
een verhoging van 0,05 per ha, vaak uittreding
van leden tot gevolg had. Wel een groot verschil
heden ten dage nu men als lid van de organisatie
bereid is, voldoende gelden op te brengen, om alle
organen goed te doen functioneren.
De belangengemeenschap met het Landbouwblad
van de Z. L. M. is van langen duur en van de
aller prettigste aard, zoals ook vele andere belan
gen met deze zusterorganisatie zeer lofwaardig en
aller hartelijkst zijn.
In de jaren 1920/30 sloop het monster van de
landbouwcrisis rondom onze akkers en boerderijen.
De enorme graanoogsten in vele landen van de
wereld in 1928 deden geweldige prijsdalingen ont
staan. In 1929 volgde in Amerika een algehele in
eenstorting der prijzen en Europa werd in deze
catastrofe meegetrokken. De landbouwproducten
werden nagenoeg waardeloos en de boeren werden
met de ondergang bedreigd.
De alarmklok werd geluid door de heer P. M.
Sneep, die een crisisvergadering bijeen riep te
Zevenbergen op 14 April 1930, waar de noodtoe
stand onder de ogen werd gezien. Een urgentie
programma werd samengesteld, bestaande uit een
8-tal punten, waardoor het mogelijk werd, dat, wan
neer de regering deze punten zou willen aannemen,
een nog enigszins lonende prijs van de producten
kon worden verkregen.
Tegen de adviezen in van de grote stedelijke