de> Haacd'Bca&antsc eoft Landfouw algemeen belang en het Had de N. B. M. L. een devies moeten kiezen, geen beter zinspreuk ware daartoe geschikt, dan het Concordia res parvas crescunt der oud-vader landse munten, dat is: Door eendracht groeien kleine dingen. Geen betere zinspreuk, zeide ik; immers in de tijden die wij nu beleven is eendrachtig samengaan meer dan ooit geboden. Het saamhorigheidsgevoel dient zoveel als mogelijk is te worden versterkt. Saamhorigheidsgevoel. Het is een groot woord, te pas en te onpas ge bruikt, en wel zo vaak, dat de betekenis afgesleten raakt als een oud dubbeltje. Nochtans houdt het in, de bereidheid zijn naaste lief te hebben, niet alleen met woorden, maar met daden, houdt het in: eigen belang te kunnen achter stellen bij dat van anderen en te werken, te offeren in het belang van allen. Nu zijn wij per slot maar mensen, niets mense lijks is ons vreemd en 't hemd is ons nader dan de rok. Evenmin als men zo maar aanstonds van de haringvisser kan verlangen dat die zich zal interes seren voor het wel en wee van de mijnwerker, evenmin zal de belangstelling van de gemiddelde boer onmiddellijk uitgaan naar mensen en om standigheden, die in feite buiten zijn gezichtskring liggen. Saamhorigheidsgevoel dient te worden aange kweekt en het is al veel gewonnen indien het de eigen standgenoten komt te omvatten. Is men eenmaal zover, dan blijkt weldra met grote duidelijkheid dat ook de boeren-gezamenlijk hun taak hebben in de Provinciale Gemeenschap, in het geheel van het Nederlandse Volk. Aanzienlijk zou deze taak zijn verlicht, ware het mogelijk geweest de landbouworganisaties alle op algemene grondslag op te bouwen, omdat dan ge zocht zou zijn naar datgene dat bindt en niet naar datgene dat verdeelt. Het is de verdienste van de N. B. M. L. zich van den beginne af aan op de basis van het Algemeen Belang te hebben gesteld, rechtdoende aan ieders persoonlijkheid en overtuiging. Ideeën zijn sterker dan getallen. Het getal leden der N. B. M. L. moge naar verhouding klein zijn, zijzelve is sterk door de rotsvaste overtuiging dat door eendracht in het algemeen belang uit kleine dingen grote zullen groeien. M. SCHOLTEN VAN ASCHAT. G. J. VAN POPPEL te Gilze Voorzitter der N. B. M. L. van 1901—1916. DR. P. VAN HOEK, Landbouwconsulent der Noord-Bralbantse Mij van Landbouw in 1890. Rijkslandbouwconsulent voor Noord-Brabant in 1892. van het Landbouwonderwijs in 1901 Inspecteur van het Landbouwonderwijs in 1901. Directeur-Generaal van de Landbouw van 1909—1925. heden, TOEKOMST A. M. NELEMANS te Moerdijk. Voorzitter der N. B. M. L. van 1916—1923. Bij de herdenking van een voorbijgegane periode is men geneigd zich in het verleden te verdiepen. Deze geneigdheid kan ontstaan uit pure interesse doch vaak ook om uit het verleden de toekomst te leren kennen. Mag ik dit laatste proberen spe ciaal op organisatorisch terrein? In grote lijn zie ik de ontwikkeling van de Noord- Brabantse Mij. van Landbouw (en ook van de andere Mijen, die immers alle ongeveer uit dezelfde tijd stammen) als volgt. Voor de oprichting, midden in de liberale tijd was er niemand, die zich met de landbouw en de ver betering daarvan bemoeide. Er werd geboerd zo als vader en grootvader het hadden gedaan; con tacten buiten het dorp waren er niet en de ver voermiddelen waren slechts zeer gebrekkig. In de Landbouwmaatschappijen vinden we de eerste ver enigingen, welke zich ten doel stellen de landbouw te verbeteren door de boeren op de hoogte te bren gen van andere methodes. Door medewerking van verschillende prominente figuren, die soms in het geheel geen directe band met de landbouw hadden, breidde zich de invloed van de maatschappijen uit. Langzamerhand werd ook de daadwerkelijke steun van de boeren groter, zodat men kon gaan spreken van een boeren- organisatie. De activiteit van het verenigingsleven lag vooral in de afdelingen, geheel in overeenstemming met de tijdgeest. Immers ook in die tijd bloeide de ge meentelijke autonomie. In de jaren na 1930 werd dit anders. De boeren, verenigd in hun standsorganisatie, riepen de hulp in van de regering om hen te helpen tegen de cata- strophale prijzen, waartegen de Amerikanen hun veel te groot geworden graanvoorraden gingen spuien. In overleg ontstonden toen de Landbouw crisisorganisaties waarbij de secretariaten van de Mijen werden ingeschakeld. Bij het uitbreken van de 2e wereldoorlog werden vele secretarissen geleidelijk in Rijksdienst geno men. Een uitgebreid apparaat (n.l. dat der voed selvoorziening) ontstond hieruit, terwijl dit na de oorlog weer aanleiding gaf tot de totstandkoming van het door de landbouw reeds zo lang gewenste afzonderlijke Ministerie van Landbouw. De situatie is echter een geheel andere geworden dan de bestuurderen van de Landbouw Maatschap pijen zich dit vroeger met een Ministerie van Land bouw gedacht hadden. Het is goed dit eens duidelijk uit te spreken, opdat men zich hierover eens be- rade. Het wordt tijd dat ieder lid zich realiseert dat er naast zijn Maatschappij met haar staf van perso neel, een groep deskundigen is opgebouwd onder leiding van een eigen Minister. Een Minister, die rechtstreeks de landbouwpolitiek in het parlement kan brengen en verdedigen. Dit was altijd de reden waarom voor deze ministersportefeuille zo werd gestreden. Maar dit betekent ook, dat deze Minister de standsorganisaties niet nodig heeft. Wel de boe ren natuurlijk als bebouwers van de grond en als kiezers, maar niet beslist deze organisatie. De situatie is radicaal gewijzigd. Vóór .de oorlog hadden de Maatschappijen de deskundigen, thans heeft de regering ze. In verhouding tot de regering zijn onze krachten gering geworden, niet direct door achteruitgang van eigen middelen doch door de geweldige uitbreiding van het regeringsappa raat. De Maatschappijen kunnen zich amper meer de luxe permiteren het met de regering oneens te zijn: Dan vragen n.l. de leden prompt „Wat doen jullie eigenlijk voor ons? Waarom betaal ik contri butie? (die ook nog steeds verhoogd moet wor den)". Is dit de huidige situatie, hoe zal dit in de toe komst moeten zijn? Is er een uitweg uit deze im passe? Natuurlijk. Wij dienen ons dan echter te realiseren dat we niet zijn georganiseerd om der wille van de organisatie. Wij zijn georganiseerd om de belangen van de landbouw te behartigen en die van de leden. De Nederlandse boer is politiek niet als eenheid georganiseerd, noch in zijn standsorga nisaties. Dit verzwakt zijn positie zeer. Wij hebben echter in de Stichting voor de Landbouw een apparaat, waarmede getracht kan worden invloed op de rege ring uit te oefenen. Een groot gedeelte van de be hartiging der algemene landbouwbelangen moet aan deze Stichting worden overgelaten. Voor de Maatschappijen en het K.N.L.C. zal voorlopig het behartigen van de belangen van hun leden primair moeten zijn. Onder deze belangenbehartiging be grijp ik zeker niet in de laatste plaats het verbre den en verdiepen van het inzicht in de economische maatschappelijke verhoudingen. Wanneer wij nu bouwen aan een krachtige orga nisatie kunnen we met vol vertrouwen een nieuwe periode van 100 jaar beginnen. Dat dit de Noord-Brabantse Maatschappij van Landbouw moge gelukken. Ir. C. S. KNOTTNERUS, Voorzitter K.N.L.C. Erwtenoogst. (Foto L. Oostdijk.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 4