j r~ en MECHANISATIE Hoewel de mechanisatie in de landbouw vooral in de laatste tientallen jaren een grote vlucht genomen heeft, werd aan dit vraagstuk toch ook in vroeger tijden reeds aandacht geschonken. Reeds omstreeks 1760, werd een proefschrift samengesteld door de heren Tuil en du Hamel du Monceau en aangeboden aan een Genootschap van Liefhebberen van de Landbouw in de Vereenigde Nederlanden, waarin aandacht werd gevestigd op enkele nieuwe manieren van zaaien en grond bewerking. Men zou hierdoor volgens de samen stellers zeer grote oogsten van granen, peulvruch ten en aardgewassen kunnen bekomen. Als bekend werd verondersteld, dat door vele „lbouwingen" (ploegen) in 't braakjaar (4 tot 7 maal) de beste „boeren" aanwijsbaar waren. De grondslag van alles was de grond terdege los te maken voor luchttoetreding en onkruidbestrijding. Door dat vele ploegen kon men éénmaal mesten besparen, doordat door de luchttoetreding „vele vrugtbare zouten en oliën worden bewerkt en tus sen de grovere kluiten als een menigte van kleine deeltjes worden verspreid". Om de kluiten enigszins te breken was toen in gebruik een dubbele rol, waarin ijzeren tanden, die de kluiten moesten breken. Op de lichtere gronden werd toen reeds gebruik gemaakt van een soort keerploeg, waarlbij op 't einde van de akker gekomen het rister werd om gehangen, zodat men van een zijde kon blijven ploegen (onderdoordraaiers?) Verder was toen ook al in gebruik een soort igreppelploeg, die nadat het land bezaaid was, werd gebruikt. Deze ploeg verwerkte de grond naar beide zijden, waardoor een open voor ontstond voor waterafvoer. Ook werd aanbevolen gebruik te maken van een Engelse zaaijkas. Deze werd toen blijkbaar met de hand getrokken, daar vermeld wordt, dat deze te zwak was om er paarden voor te spannen. De rijen- afstand was 20 cm. Aan een zeer nauwkeurige verdeling van de zaden in de rij schijnt toen al grote aandacht te zijn besteed, daar gesproken wordt over „de kennis dat men moet waarnemen hoevel plaats een sterke en frisse plant van elke soort beslaa, om de zaaijkas derwijze te schikken, dat iedere korrel ook juist zoveel plaats bekome". Door de nieuwe wijze van zaaijen kon men zeker de helft van het zaadkoren op de zolders laten en toch ruim de dubbele oogsten thuisbrengen. (Toe zover de geschiedenis overgenomen uit voren genoemd proefschrift). In de werken van Reinders treft men verder enkele aanwijzingen aan betreffende het tijdperk van omstreeks 18601900. Reeds in 1880 werd een Cambrigderol van firma Eckert uit Duitsland, geïmporteerd door firma Kouveld te Amsterdam, alsmede ook enkele en dubbele ringrollen van de firma Gros Co te Leipzig. Wat k?an de oorzaak zijn, dat na 70 jaren deze toch dikwijls zeer nuttige werktuigen meestal nog slechts streeksgewijze voorkomen? Vooral in de nieuwere polders als Wieringermeer en N.O.P. neemt de Cambriigderol een zeer grote plaats in. Deze werktuigen werden vroeger al veelvuldig gebruikt in Saksen bij de uitgebreide suikerbieten teelt. De thans alom bekende zig-zag-eggen (toen van firma Howard) werden toen reeds geïmporteerd door firma Massee te Goes. Deze waren meestal als drieveldsegge igemaiakt met verscheidenheid in tanden. Ook werd toen reeds een soort scharnier- egge gemaakt. De kunstmeststrooier was omstreeks 1880 ook reeds bekend en wel de fabrikaten van Flöther en van Schwartz. Bij Ibeiden werd toegepast het systeem van beweegbare bodem met daarbij een draaiende as met pennen, die de meststoffen verder verdeelde. In 1840 werd door John Deere de eerste ploeg met stalen rister gemaakt. Voorheen waren 't meestal ijzeren risters waarop de grond gemakke lijk bleef zitten door slecht schieten van de grond en daardoor zwaar trekken. Omstreeks 1860 schijnt ook de invoer en het ge bruik van zaaimachines te zijn toegenomen alhoe wel juiste gegevens mij hierover niet bekend zijn. Ook het eerste gebruik van grasmaaimachines dateert uit de jaren 18701880. Dit vooral bracht een hele consternatie teweeg in de arbeiderswereld zoals wel bleek uit het saboteren bij het gebruik van de eerste machines, door het plaatsen van ijzeren pennen in de te maaien percelen, alsmede het brengen van stenen op die percelen. Dit is wel een contrast met de tegenwoordige jeugd, die zodra het maar machines betreft een en al ambitie is en zelfs met veel voorliefde een nieuwe machine ziet komen, die de arbeid kan verlichten en ver aangenamen. Niettemin is vooral na de eerste wereldoorlog het gebruik dezer machines snel toegenomen. Door het gebruik van de grasmaaimachine is men tenslotte gekomen tot de graanmaaier. Naast het grasmaaien werd de grasmaaimachine uit gerust met een aflegapparaat voor het graan- ma-aien. Deze worden op kleine bedrijven in de zandgebieden nog wel gebruikt. Omstreeks 1910 hebben waarschijnlijk de eerste zelfbinders in onze provincie haar intrede gedaan. De uitbreiding daarvan is echter slechts betrek kelijk langzaam verlopen, totdat na de oorlog 19141918 het gebruik van deze machine snel toe nam. Wie van de jongeren kan zich voorstellen, dat ruim 30 jaren geleden nog slechts enkele pro centen van de gehele graanoogst met de zelfbinder werd gemaaid. Nu is juist het omgekeerde hét geval, slechts bij uiterste noodzaak (bijv. een zwaar gelegerd per ceel haver, die veel te rijp geworden is) wordt nog met de zicht gemaaid. Op elk bedrijf van enige betekenis is thans een zelfbinder aanwezig; voor de kleine bedrijven staat voor dit werk de loonwerker of Coöp. Werktuigen vereniging steeds klaar. Ook op het gebied van de verdere verwerking van de oogst is in honderd jaar tijds nogal iets veranderd. Omstreeks 1806 was er onder Lodewijk Napoleon een Landbouwfonds ingesteld. Daaruit moest o.m. ook bekostigd worden het Kabinet van werktuigen voor de landbouw, dat een toonkamer te Amster dam ter beschikking had. Hieruit blijkt, dat ook toen reeds van overheidswege aandacht aan de mechanisatie werd besteed. Tot omstreeks de eeuwwisseling werd nog zeer veel graan met de „vlegel" gedorst. Vooral de ouderen onder ons kunnen zich het eentonig geklip-kiap van deze thans als museumstukken te beschouwen gereedschappen, zeker nog wel her inneren. Als eerste vervanging van handkracht bij het dorsen werd in Groningen gebruik gemaakt van een z.g. „dorschblok". Dit was een soort grote kegel waarop houten ribben waren bevestigd. Aan het ene spitse einde werd deze Vastgemaakt aan een paal en het andere einde door een paard steeds rond getrokken over het uitgespreide graan. Toch dateert ook het gebruik van kleinere dors machines reeds van enkele tientallen jaren vroe ger. Vrij zeker is wel de kleine hekelmachine, die eerst met handkracht gedraaid werd, de voorloper van onze huidige moderne dorsmachines. Daarbij werd al spoedig gebruik gemaakt van paardenkracht in de vorm van de, op enkele kleine bedrijven in de zandstreken nog wel in gebruik zijnde, rosmolen. Hoe vooruitstrevend ook enige landheren vroe ger soms ook waren, bewijst het feit, dat in 't Land van Altena omstreeks 1880 een hunner een van de eerste treemolen-dorsmachines kocht en deze in de vorm van loondorsmachine ter beschikking van zijn pachters stelde. Dit was een verrijdbare machine. Thans kent men in alle streken de grote en klei nere loondorsbedrijven, zonder welke een goed en economisch werkende landbouw bijna niet meer denkbaar is. Deze bedrijven worden gedurende de na-oorlogse jaren aangevuld door de Coöp. Werktuigenverenigingen. Door de oorlogsomstandigheden stond de voor uitgang! op het gebied van de mechanisatie bij ons te lande vrijwel geheel stil, een enkele uitzonde ring daargelaten; immers in 1944 kwam de eerste Claasmaaidorser vanuit Duitsland in onze provincie op 't bedrijf van de heer Puijenbroek te Goirle. Dit was de eerste stap op dit wel zeer uitzonderlijk terrein. Immers men had altijd betoogd, dat onder de Hollandse weersomstandigheden het niet moge lijk zou zijn met combines te werken. (Reeds enkele jaren terug was een proef in de Wieringer meer als mislukt beschouwd.) In Amerika en Engeland echter was juist door de oorlogsomstandigheden (groot gebrek aan per soneel in de landbouw en in Engeland tevens grote uitbreiding van de akkerbouw en van de graanteelt in 't bijzonder) het aantal combines juist in de periode 19401945 sterk toegenomen. Het was daarom geen wonder, dat reeds in 1946 een drietal Amerikaanse combines in ons land werden geïmporteerd. Daar het gebruik dermate meeviel, dat deze nieuwe miachine thans als goed bruikbaar (ook voor onze Hollandse omstandig heden) werd beschouwd, werden in 1947 reeds enkele tientallen, waaronder ook andere dan Ame rikaanse combines geïmporteerd. Vooral in de streken met gebrek aan arbeids krachten en daar waar door de oorlog veel bedrijfs gebouwen waren vernield, nam het gebruik van combines zeer snel toe. Thans zijn reeds ruim 1000 stuks in gebruik in ■f Nederland, waarvan reeds meer dan 100 in onze provincie. Bij een dergelijk gebruik van combines, komt er echter nog iets meer kijken, n.l. een droogprobleem en een stroprobleem. Wat dit laatste betreft hopen wij binnenkort hierop nader terug te komen, mede in verband met de arbeidsverdeling, enz. Het droogprobleem is tot nog toe op prijzens waardige wijze opgevangen, zowel door de graan handel alsmede door de beide grote coöperaties op dit gebied, het C. B. en de C.H.V. Voorts is gebleken, dat de pulpdrogerijen van enkele suikerfabrieken tijdelijk kunnen worden ingeschakeld voor het drogen van graan. Voor het drogen van maïs is dat niet meer mogelijk, daar dan de bietencampagne volop aan de gang is. De nog vrij jonge maïsveribouw is dit jaar in zo sterke mate uitgebreid, dat mogelijk daarbij aan een droogprobleem gedacht kan worden. Doch problemen zijn er om opgelost te worden. De iroaïsplukmachines hebben al bewezen bij de

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 10