OE WATERHUISHOUDING
li
1 I I I i
LLLll
van de
J_L
io%!
20,12
30,11
Inleiding.
Het water in de bodem staat de laatste jaren ook
in de provincie Zeeland in het middelpunt van de
belangstelling. Dit is niets bijzonders, wanneer
men enerzijds de gevolgen van de droogte in de
jaren 1947 en 1949 heeft gezien, terwijl anderzijds
ieder van oudsher en zeker ook in dit voorjaar de
schadelijke gevolgen van wateroverlast kent.
De provinciale Commissie voor Waterbeheersing
en Verzilting, die "in 1950 haar arbeid aanving,
heeft nu tot taak klaarheid te brengen in de vele
'kwesties aangaande de waterhuishouding. Het na
volgende geeft een beschouwing over enkele zaken,
die bij ons onderzoek in het vorige jaar zijn geble
ken. Dit onderzoek is opgezet naar aanleiding van
de hevige droogteverschijnselen in 1949 en 1947.
Het onderzoek Ibedoelt van de tuinbouwzijde een
bijdrage te leveren aan de oplossing van algemene
problemen, waarvoor de Commissie voor Water
beheersing en Verzilting zich gesteld ziet. Tegelij
kertijd worden speciaal de behoeften en gedragin
gen bestudeerd van de fruitgewassen bij het water
verbruik uit de bodem.
Doel van het onderzoek.
Ons doel is uiteindelijk om aan te kunnen geven,
hoeveel vocht een bepaald bodemtype moet bevat
ten opdat de beste opbrengsten vekregen kunnen
worden. Dit doel houdt dan ook in, dat we zullen
moeten aangeven, welke grondwaterstand de beste
is en welke bodembehandeling (b.v. strobedekking
in de fruitteelt) de meest gewenste is.
Wanneer dit doel bereikt is komt de volgende
vraag of die ideale grondwaterstand te verwe
zenlijken zal zijn. Het antwoord op de laatste vraag
zult uit ons onderzoek niet krijgen, maar daarop
zullen de cultuurtechnici en de polderbesturen
antwoord moeten geven.
Voorlopige resultaten.
1. De vochttoestand van de bodem gedurende het
seizoen. Een eerste stap van het onderzoek in de
aangeduide richting was het maandelijks bepalen
van het percentage vocht (dit is nagenoeg gelijk
aan het percentage water) in de verschillende
bodemlagen tot 1 m diepte in bepaalde profielen.
Het vocht is bepaald als procenten van het ge
wicht van de droge grond. Interessant is het nu
verschillende bodemprofielen te vergelijken. Zie
b.v. nevenstaande figuren. Daarin zijn, als zwarte
staafjes, de procenten vocht aangegeven, die in de
verschillende bodemlagen en in de verschillende
maanden V3n het jaar voorkomen.
Voordat deze vochtpercentages evenwel nader
worden besproken is het nodig het weer in 1950
aan een beschouwing te onderwerpen. De regen
val in de winter was iets geringer dan normaal.
In het voorjaar was de regenval normaal, vooral
de maand Mei was vrij regenrijk. De zomer begon
droog in de maand Juni, maar in de maand Juli
viel meer regen dan normaal. Augustus kreeg zijn
normale grote portie regen. Het najaar begon zeer
vochtig in September. In October regende het
normaal, maar in November en December viel na
genoeg twee maal zo veel regen dan in een nor
maal jaar.
De temperatuur was normaal, behalve in de
maanden Maart, Juli, Augustus en begin October,
waarin ze iets hoger en in de maand Juni waarin
ze aanmerkelijk hoger dan normaal was.
In het kort gezegd: de zomer was iets warmer
dan normaal, maar alleen de Junimaand flink
warm. De regenval in winter, voorjaar en zomer
kwam in normale hoeveelheden, maar de herfst
was zeer regenrijk.
Wanneer we met deze kennis van het weer de
staafgrafiek bezien, blijkt de bovengrond (020
cm o.m.) op beide profielen het weer getrouw te
weerspiegelen. Door vochtopname door het gewas
en door de verdamping daalt het hoge percentage
vocht uit het vroege voorjaar tot de maand Juni.
Daarna blijkt de regenval sterker dan de uitdroging
doordat het vochtgehalte weer langzaam oploopt
tot October, waarna het door de herfstregens weer
op hetzelfde peil als in het voorjaar wordt ge
bracht. De tweede laag wordt in het te droge pro
fiel droger dan in het goede profiel. De uitdroging
in Juni is niet zo sterk als in de bovengrond.
De derde laag (4060 cm o.m.) is een scheidings
laag. In deze grondlaag daalt in het goede profiel
het percentage vocht voortdurend door verdamping
en door de voortdurende vochtonttrekking door het
gewas, totdat de abnormaal hevige September-
regens deze laag bereiken en ze iets vochtiger ma
ken. Daarna neemt in November en December het
vochtgehalte snel toe tot het voorjaarspercentage.
In het droge profiel verloopt de vochtonttrekking
op andere wijze. In het voorjaar daalt in dit zand
(er ligt slechts 40 cm zavel op wit zand in dit pro
fiel) het vochtpercentage zeer snel. Daarna daalt
het in de zomer zeer langzaam (het gewas kan er
bijna niets meer uithalen). Pas na September
neemt het vochtgehalte weer toe door de najaars
regens. Zelfs de Septemberregens hebben deze
laag in het droge profiel dus niet bereikt.
Tn de diepste lagen (6080 en 80100 cm. o.m.)
neemt het vochtgehalte in beide profielen regel
matig af. De afname in het droge profiel verloopt
alleen veel sneller. De teruggang in het vocht
gehalte zet zich voort, totdat na het groeiseizoen de
herfs- en winterregens door de bovenlagen heen
zijn gedrongen en de diepere lagen kunnen gaan
verzadigen.
Het grondwater in deze profielen stond in Mei
op 1.60 m onder maaiveld, daalde tot 1.80 m in
Augustus en steeg daarna eerst langzaam en daar
na snel tot 1 m onder maaiveld in December. In het
groeiseizoen heeft het grondwater dus in deze pro
fielen geen invloed uitgeoefend op het vochtgehalte
van de bodemlagen boven 1 m diepte.
dat voor de plant opneembaar is, bevat dan 10
vocht in een zware klei. Hoe groot de „inspan
ning" van de plant is om dit vocht op te nemen en
welke gevolgen dit voor de productie heeft, volgt
weer een volgende stap van het onderzoek.
Opbrengsten van verschillende profielen zijn in
het afgelopen jaar en ook wel in 1949 bepaald. De
Lucerne op het goede profiel van nevenstaande
grafiek leverde b.v. in het normale jaar 1950 een
ca 40 grotere opbrengst dan op het te droge
profiel.
In 1949 leverde de Lucerne op het goede profiel
vlot 4 sneden hooi, tegenover nauwelijks 3 sneden
op het droge profiel.
Haver, die op soortgelijke bodemtypen met soort
gelijke grondwaterstanden groeide, leverde in 1950
op beide bodemtypen evenveel kg graan op, maar
het gewas op het goede profiel was veel vroeger
gelegerd. Een opbrengstverschil, dat gezien de
stand in het voorjaar bijna zeker was, bleef daar
door uit. Wel was het hl-gewicht van de haver op
het goede profiel hoger dan op het droge. Witlof
wortels, die in 1949 het haverperceel begroeiden,
leverden op het droge profiel kleinere wortels op,
maar helaas is de opbrengst toen niet door ons
bepaald.
Lucerne 1950.
0—20 cm onder
het maaiveld
20—40 cm onder
het maaiveld
40—60 cm onder
het maaiveld
I
60—80 cm onder
het maaiveld
80—100 cm
onder het
maaiveld
Goed profiel, meer dan 1 m
zavel op grond
Te droog profiel,
40 cm zavel op grond
lllli
2QO/o
lOO/o
20%
lOO/o
20% 13
P
o
20%
lOO/o
20%
10%
«a
At 2 -
a| g s g- ij a -8 J a| g 8" j-J
2 A A< OZQ Ad-2 2 A A< co OZQ
N a beschouwing
Het zou leerzaam zijn, ook grafieken van andere
landbouwgewassen en van fruit hierbij laf te druk
ken, maar ze vragen te veel plaats. Ook zonder
grafieken is het aannemelijk, dat verschillende ge
wassen een andere vochtonttrekking vertonen, dat
verschillende gronden op verschillende wijze uit
drogen, dat grondwaterstanden in een veel grotere
rol kunnen spelen bij de waterhuishouding dan in
de afgebeelde profielen, enz., enz.
Het belangrijkst bij deze onderzoekingen zijn wel
de percentages vocht, die we in de verschillende
lagen aantreffen, wanneer de vochtvoorraad zo
klein mogelijk is. In die tijd heeft de plant de
grootste moeite om het vocht „los" te krijgen uit
de bodem. Het zal bovendien ieder duidelijk zijn,
dat 10 vocht in een zandgrond veel meer water
Uit het voorgaande moge blijken, dat dit onder
zoek nauwkeuriger en onbetwistbaarder dan het
onderzoek op het oog, de verschillen in wateront-
trekkinigi en vochtgehalte van de grond kan vast
stellen.
Verschillen, die in een droog jaar overduidelijk
zijn, ziet men dikwijls in een normaal jaar nauwe
lijks, maar komen bij dit onderzoek wel vast te
staan.
Volgende maal iets over de invloed van diepe
grondlagen op de vochtigheid van de bewortelde
'grondlagen.
Ir. J. BUTIJN,
Laboratorium van Zeelands Proeftuin.
Wilhelminadorp (Z.)
Lonen en Sociale voorzieningen
In de laatste 2 nummers van het Landbouwblad
hebben wij ons bepaald tot het bespreken en pu
bliceren van de tijdlonen, toeslagen en tarieven,
welke gelden vanaf 1 Mei 1951 voor de arbeiders
werkzaam in de land- en tuinbouw.
Wij hebben daarbij een beroep gedaan op de
werkgevers om aan de aangegeven normen stipt
de hand te houden, omdat deze normen het resul
taat zijn van besprekingen tussen vertegenwoor
digers van werkgevers en werknemers.
Zonder er aan te twijfelen, dat de werkgevers
ons beroep niet ter harte zullen nemen, menen wij
toch goed te doen hieronder enkele loonvoorbeel-
den te bespreken. Uit de talloze vragen is ons n.l.
gebleken, dat het opstellen van de juiste loonbere-
kening niet altijd meevalt, hetgeen beslist niet te
verwonderen is.
Laten wij meteen beginnen met de loonbereke-
ning van een
Inwonende paardenknecht,
ongehuwd, oud 24 jaar. in het bezit van een diplo
ma R. L. W. S.
Weekloon vanaf 1 Mei 1951
bij: toeslag diploma R.L.W.S.
af: 1 ziektewetpremie
af: halve pensioenpremie
ƒ0,52
1,25
51,—
L—
52,—
Bedrag waarover loonbel. en ver.heffing
te betalen
af: 1,8 ziekenf.pr. van ƒ52,0,94
af: ingehouden loonbelasting 5,98
af: kost en inwoning 13,20
1,77
50,23
Uit te betalen bedrag
Toelichting:
In de practijk wordt veelal gemakshalve de fout
gemaakt door van het loon 3 sociale lasten in
te houden, nadat de loonbelasting is berekend. Op
gemerkt zij echter, dat de 1 ziektewetpremie wel
aftrekbaar is voor de loonbelasting en vereveningS'