JianilMng
vceóing en
voortplanting
EEN GOEDE RAAD:
FEUILLETON
UIT
Uit de opbrengst kunnen we dus niet zonder meer
concluderen, dat de vruchtbaarheid van het perceel
goed is. M.a.w. de factor gewas, speelt in de op
brengst eveneens een rol. Zo zouden we eveneens
vooroeelden kunnen bedenken, waaruit de invloed
van klimaat, mens en tijd zou blijken, kortom, de
opbrengst is i0een zuivere maatstaf voor het begrip
bodemvruchtbaarheid, daar ze een combinatie is
van verschillende factoren, waar de bodem er
slechts één van is.
De opbrengst kunnen we, via diverse factoren
waar ze van ulhangt, beïnvloeden, b.v. door rassen-
keuze, zaai- en oogsttijd, onkruidbestrijding. De
bodemvruchtbaarheid zélf, die ook één der factoren
is waar de opbrengst van afhangt, kunnen we even
eens beïnvloeden.
Om dit duidelijk te maken zou het nuttig zijn om
diverse factoren, die hierbij een rol speien, de revue
te laten passeren. De plaatsruimte legt ons echter
de nodige beperkingen op, zodat we met het noemen
van enkele factoren zullen volstaan.
In 't begin van onze bescnouwing wezen we op
de processen, die zich afspelen tussen planten
wortel en grond. Deze worden beïnvloed door aller
lei factoren, welke weer in verband staan met de
bodemvruchtbaarheid. Men heeft dit de bodemkun-
dige levensfactoren genoemd, waar men onder ver
staat de temperatuur van de grond, de zuurstof
spanning, de watertoestand en de bemestingstoe
stand.
Hoe interessant ook, het is niet mogelijk om al
deze factoren nader te belichten. Het zij voldoende
op te merken, dat een beschouwing ervan heei
merkwaardige, hoewel logische, feiten aan het licht
brengt. Eén ervan moge ik nog noemen. Een plant
kan met al haar wortels in 't water staan en toch
gebrek aan water hebben. Eenvoudig, omdat er
gebrek aan zuurstof is, welke stof voor de plant
nodig is om het water op te nemen.
Al het bovenstaande heeft zijn consequenties
voor de praktijk. Mogen we volstaan met te wijzen
op de bemesting (organisch en met kunstmest),
grondbewerking, teveel regen, onderploegen van
sneeuw, enz.
Hiermee hopen we het inzicht in het begrip
bodemvruchtbaarheid te hebben verhelderd.
Ir H. REILING.
Rassenkeuze.
Oorspronkelijk verbouwde men uitsluitend vroege
ronde maïstypen (flintrassen), omdat de „dent"
maïs te laat rijpte.
Van deze f lintrassen kennen we:
1. Vroege gele ronde C.B.
2. Baanbreker
3. Unicum
Zie voor beschrijving
de rassenlijst 1951.
Deze rassen rijpen in het laatst van September
tot de eerste week van October.
Er zij op gewezen, dat flintrassen zich minder
goed mechanisch laten plukken. De kolf zit te laag.
Na de oorlog is men begonnen met het importe
ren van Amerikaanse Hybride-maïs. Over het alge
meen rijpen deze 1 2 weken later dan de Neder
landse flintrassen, tegenover dit betrekkelijk ge
ringe nadeel, staan verschillende voordelen.
1. Steviger plant (geen legering).
2. Minder vatbaar voor spil- en stengelrot.
3. Grotere kolven.
4. Doordat de plant steviger is kan de oogst over
een langere periode verdeeld worden.
5. De kolven zijn hoger ingeplant en kunnen
daardoor mechanisch worden geplukt.
6. Over het algemeen hogere opbrengst.
De volgende hybriden komen voor ons gebied in
aanmerking:
Wisconsin 255
K F 1
K E 3
Nodak 301
Wisconsin 240
Canbred 150
Deze hybriden hebben voldoende hoge kolfaan-
zetting en zijn voldoende stevig om machinaal ge
oogst te kunnen worden. Alleen van Canbred 150,
laat de stevigheid te wensen over.
Wisconsin 255 is vrij laat rijp.
In gebieden waar de maïsverbouw van betekenis
wordt, lijkt het ons gewenst met de keuze van de
soorten rekening te houden in verband met sprei
ding in de oogst. M.a.w. neem vroege, midden en
late hybriden.
Zaaizaad.
De kwaliteit van het zaaizaad is zeer belangrijk.
Hiermede valt of staat de maïsteelt voor een groot
gedeelte. Zaait men maïs met een te lage kiem-
kracht, dan is de kans op een hol gewas niet denk
beeldig. Dit is een groot bezwaar, daar dit gewas
niet gelijk granen door uitstoeling volloopt.
Men ga dus uit van goed kiemkrachtig zaaizaad.
Het zaad dient ontsmet te worden tegen kiem-
Samengesteld in volgorde van
rijpheid.
schimmels, zoals dit overigens voor alle zaaizaden
geldt.
Daar de vogelschade een groot bezwaar van de
maïsteelt is gebleken, kraaien, roeken en duivei.
zijn n.l. zeer belust op de kiemende maïskorrel,
verdient het aanbeveling het zaad daartegen te be
handelen.
Vreest men vogelschade, dan behandelt men het
zaad met teer en menie of slakkenmeel. Voor 1 hl
maïs gebruikt men Vz liter koolteer, verdund met
petroleum tot Vz liter. Dit wordt goed met het
zaad vermengd, zodat rond elk zaadje een bepaalde
hoeveelheid teer zit. Daarna afdrogen met menie
of slakkenmeel. Een behandeling met morkit, etc.
kan ook goede resultaten hebben.
Mocht er onverhoopt toch nog enige vogelschade
optreden, dan moet men bij opkomst van de maïs,
nog wat met teer en menie behandelde korrels,
waarvan door verhitting de kiem is gedood, over
het veld strooien. De kraaien zullen enkele korrels
oppikken en waarschijnlijk daarna voor goed ver
dwijnen.
Duiven bestrijdt men niet zo eenvoudig. Heeft
men daarvan veel last, dan pleegt men overleg met
de assistent van de Rijkslandbouwvoorlichtings-
dienst.
Ritnaalden kan men bestrijden door het zaad te
behandelen met HCH. Per 100 kg zaad kan men
gebruiken 3 kg HCH 25
Door de P. D. v/orden thans proeven genomen
met een teerbehandeling waarvan de maïs niet met
menie, doch met HCH wordt afgedroogd. Men wil
n.l. onderzoeken of een behandeling met teer tegen
kraaien gecombineerd kan worden met die van
HCH tegen koperwormen (ritnaalden).
Een hechten van HCH met koolteer wordt voor
lopig nog afgeraden. Uit de proeven bleek, dat door
dezer gecombineerde behandeling spoedig ernstige
kiembeschadiging op kan treden.
Z aaizaadhoeveelheid.
De hoeveelheid zaad bedraagt voor de „flintras
sen" 4550 kg per ha en voor de hybride-maïs 25
kg per ha.
Zaaitijd.
De meest geschikte zaaitijd ligt voor Zeeland
tussen 20 April en 1 Mei. Vroeger zaaien is in de
meeste gevallen niet gewenst, daar maïs voor een
snelle kieming vrij veel warmte behoeft. Moet men
om bepaalde redenen belangrijk na 1 Mei zaaien,
dan verdient het aanbeveling om een ras te kiezen
met een korte groeitijd. (Vroege gele ronde C.B.,
Canbred 150 e.d.).
Uit proeven is gebleken, dat laat zaaien een
lagere opbrengst en latere rijping veroorzaakt.
(Wordt vervolgd.)
In vergelijking met vóór de oorlog is er in de
voeding van ons rundvee veel verandering ge
komen. Destijds steunde de voeding van het vee,
naast het eigen gewonnen voer, vooral op een be
langrijk verbruik van aangekochte krachtvoeder-
middelen, zoals lijnkoek, grondnotenkoek, soya-
schroot enz.
Sinds het begin van de oorlog is het krachtvoer-
gebruik zeer beperkt en dit heeft er toe geleid in
de winning van het voeder uit eigen bedrijf ver
andering te brengen. Om in de behoefte aan eiwit
voor het vee te voorzien wordt vooral veel klaver
en lucernehooi gebruikt, terwijl ook kunstmatig ge
droogd voer aftrek vindt. Daarnaast wordt ook aan
het'inkuilen veel meer aandacht besteed, getuige
het aantal silo's, dat hand over hand toeneemt.
Deze veranderingen hebben gelukkig niet tot ver
mindering van de melkproductie geleid. Het blijkt
dus wel mogelijk te zijn met betrekkelijk weinig
krachtvoer rond te komen.
Met deze voederverandering is ook zeer grote
verandering gekomen in de mineralen-voorziening
van het vee. Krachtvoer toch is veel rijker aan
fosfor-zuur dan aan kalk, terwijl vooral de vlinder
bloemige hooisoorten een groot kalk-overschot heb
ben. De vraag doet zich voor of deze veranderde
mineralen-voeding ook gevolgen heeft voor de prac-
tische veehouder. Het is n.l. bekend, dat de kalk
en fosforzuur-huishouding van groot belang is voor
het normale verloop van de levensfuncties. Indien
deze ontwikkeling ten goede of wel ten kwade op
treedt, dan zou verwacht mogen worden, dat die
op vele bedrijven wel bemerkbaar zou moeten zijn.
Vooral bij een zeer ingrijpend gebeuren als de voort
planting zou dit dan tot uiting moeten komen. Dit
zou bij het rundvee kunnen bestaan uit niet of min
der duidelijk tochtig worden, moeilijker bevrucht
worden, verwerpen of ontijdig kalven of zwakke
jongen ter wereld brengen. Ook met de nageboorte
blijven staan zou hierop kunnen wijzen. Nu zou het
interessant zijn om te weten of er in Zeeland ook
veehouders zijn, die kunnen bemerken, dat het met
de voortplantingsfuncties van de koeien t.o.v. vóór
de oorlog merkbaar beter of slechter gaat. Zouden
degenen, die menen dergelijke ervaringen opgedaan
te hebben dit eens per brief kunnen mededelen aan
het Rijksveeteeltconsulentschap, Londense Kaai 27,
Middelburg? Dit dan liefst wat uitvoerig met ver
melding van de verschijnselen, alsmede zo nauw
keurig mogelijke inlichtingen voor wat betreft
soort voeder en hoeveelheid die destijds werd en
tegenwoordig gevoederd wordt.
Het is onze indruk, dat met voortplantingsstoor-
nissen nogal eens gekampt wordt. Deze zullen zeer
zeker lang niet altijd door de voeding veroorzaakt
worden besmettingen komen n.l. ook voor, maar
wanneer deze verschijnselen bijv. in de vroege voor
jaarsmaanden het ernstigst zijn en er in Mei/Juni
verbetering optreedt, dan is het toch wel zeer waar
schijnlijk, dat de voeding een rol speelt.
Ook paarden, die in sterke mate met veel vlinder
bloemigen lucernehooi, stoppelklaver, erwten
stro gevoederd worden en slechts weinig kracht
voer krijgen, vertonen misschien ook moeilijkheden
bij het drachtig worden.
Wie wil zijn ervaringen eens schrijven? Hoe meer
berichten hierover, hoe liever. We kunnen dan wel
licht op grond van de verkregen gegevens komen
tot een nader onderzoek en hopelijk tot het vinden
van wegen, die tot een beter resultaat leiden.
RIJKSVEETEELTCONSULENTSCHAP
VOOR ZEELAND.
Leden van de Z. L. M., profiteert van de
voordelen die de Onderlinge Verzekerings
Maatschappij voor Motorvoertuigen U biedt
De landbouwwetenschap moge jong zijn, de boe-
renervaring wordt van oudsher overgeleverd. In
1837 verscheen voor het eerst het landbouwkundig
jaarboek „De Vriend van den Landman", ver
zameld en bewerkt door E. C. Enklaar, Phil. Theor.
et Litt. Hum. Cand. en Landbouwer te Batenburg.
In het eerste deel van dat jaarboek trof ik een
aantal landbouwkundige spreuken aan, waarvan
sommige bijzonder mijn aandacht trokken, omdat
de inhoud ervan thans als de modernste landbouw,
wetenschap wordt aangediend en aanbevolen. Als
curiosum mogen er hier een aantal volgen:
Die zijnen pachter bederft, bederft zijn land.
Bergt elke zaak op hare plaats en hebt zorg voor
uwe gereedschappen, de zon en de regen bederven
alles, later hebt ge hout, ijzer, arbeid en geld nodig.
Bewerkt zwaren kleigrond niet als hij nat, noch
zandgrond als hij droog is.
Wilt gij koren?maakt kunstweiden.
De kunstweiden zijn voor den grond, wat het
voedsel voor den mensch is. Indien hij uitgeput is,
zij versterken hem; indien hij vermoeid is, zij geven
hem rust; indien schadelijke plantenjhem bederven,
zij reinigen hem.
Er is geen grond of men kan er op de eene of
andere wijze een kunstweide van maken.
De kunstweiden voeden het vee: het vee geeft
mest: en de mest geeft koren.
Geen voeder zonder weidengeen vee zonder voe
der; geen mest zonder vee en geen koren zonder
mest.
De weiden, het voeder, het vee en de mest bren
gen het koren aan. Dit han<n al1 es te zamen en
zoodra een van allen ontbreekt, blijft ook de oogst
uit.
Die geen hooi buiten heeft staan, heeft niet ge
noeg.
Zaait elk jaar kunstweiden, en gij zult er jaar
lijks te scheuren hebben.
Een akker gescheurd land is zoo goed als drie
andere.
Die zijn land uitput, put zijne eigene beurs uit.
Eene handvol stroo geeft twee handen vol mest
en deze eene handvol koren.
Eene goede huishoudster is een schat.
Wanneer gij van huis zijt, doet gij niets, gij ver
teert uw geld en het werk wordt te huis slecht ge
daan. Het is nog erger dan wanneer gij een kaars
aan twee kanten tegelijk laat branden.
Ga niet naar kermissen of markten als om uwe
zaken, er zullen altijd buiten u leegloopers, dronk
aards en snoepers genoeg zijn.
Afgezien van de laatste wijze levenslessen, kan
dus de af deeling Voeder- en Weidebouw wel con-
cludeeren, dat er 114 jaar geleden waarschijnlijk
ook reeds niets nieuws onder de zon was.
GEUZE.