fierleeft in
Waar
de
oude
Witrikken
gebleven
zijn
Oud Zeeuws veeslag
Holland en Friesland
Een drietal veehouders te Ouderkerk bij Amsterdam had
den deze zomer tezamen een twintigtal merkwaardige
kalfjes in hun weiden. De diertjes waren normaal ge
bouwd, maar de kleuren en aftekeningen waren wonder
lijk. De staart was geheel wit en over de rug liep een
smalle, witte streep, als er een reep papier op geplakt was.
Ook de spiegel was wit, net als de herten. De kop was
vaak gespikkeld en de benen sterk gevlekt.
Deze fraaie diertjes trokken nogal de aandacht van pas
serende stadsbewoners en vaak kwam het foto-toestel
voor de dag om deze zeldzame kalfjes te vereeuwigen.
De Oude, Zeeuwse witrik.
Sommigen der voorbijgangers vroegen verbaasd
aan de drie veehouders, hoe zij er in geslaagd wa
ren, zulke mooie kleuren te lokken. Het antwoord
was nogal ontnuchterend. Men werd verwezen
naar „Kees", de 2 V2-jarige robuste stier met witte
rug en gevlekte benen en men kreeg te horen dat
deze, onverschillig met wat voor koeien hij gepaard
werd, steeds zulke kalveren gaf (ook enkele rode
witruggen), zodat de fokkerij helemaal geen kunst
was: net ging vanzelf!
Lezers van dit blad zullen reeds begrepen heb
ben, dat wij te doen hadden met de van ouds in
Zeeland bekende witrikken, een veeslag, dat hier
in de 19e eeuw veelvuldig voorkwam, maar dat het
heeft af moeten leggen tegen de zwartbonten. Nu
op enkele plaatsen buiten de provincie belangstel
ling bestaat voor deze dieren en ze voor uitsterven
worden behoed, is het wellicht niet onaardig iets
uit hun belangwekkende geschiedenis te vertellen.
De witrikken zijn al oeroud. Oude schrijvers ver
melden, dat de witte rug al voorkwam bij de voor
ouders onzer runderen, b.v. bij de bison europaeus,
van vóór onze jaartelling. Het is niet onmogelijk,
dat de witrug (maar dan in andere gedaante) één
der voorouders van onze koeien is geweest. Dit vee
slag is n.l. bijna over het gehele vasteland van
Europa verbreid geweest gelijk uit oude afbeeldin
gen is na te gaan. De resten van dit oude ras zijn
alleen overgebleven in afgesloten landstreken en
de meeste zijn in de vorige eeuw uitgestorven.
Sporadisch komt de witrik echter nog in allerlei
landen voor. Zich ten volle gehandhaafd heeft zij
zich echter in Oostenrijk en wel in de omgeving
van Salzburg. Men fokt daar de Pinzgauer koe, een
echte witrik en het aantal bedraagt rond 40.000.
Door de afgeslotenheid van onze eilanden in
vorige eeuwen is zij óók in Zeeland achtergebleven
tot in de vorige eeuw. Haar eindgeschiedenis valt
juist samen met de begingeschiedenis onzer stam
boeken en er is nagegaan, waarom dit oude vee
slag zo in de verdrukking gekomen is en thans ook
in Zeeland nog maar sporadisch voorkomt. Het is
zelfs zó, dat indien enkele liefhebbers zich niet be
ijverd hadden om deze dieren in stand te houden,
zij spoorloos verdwenen zouden zijn.
Bezien wij de oudste beschrijvingen der witrik
ken, dan valt op, dat wij te doen hebben met een
sterk in de melkrichting gefokt veeslag, dat daar
van ook de sporen draagt in lichaamsbouw, fijn
heid van geraamte en melktekens. De geschikt
heid voor vetmesten was (en is) gering. Het
schijnt, dat men in midden Zeeland (dit is de baker
mat der witrikken in ons land) hen vanouds om
de melk gehouden heeft en dat men ander vee had
voor vleesvoortbrenging. Uit de ontwikkeling der
19e eeuw is nu goed na te gaan, hoe zij zo in de
verdrukking gekomen zijn.
Vóór 1844 is nimmer vreemd vee ingevoerd in
Zeeland. Nadien echter wél. In het genoemde jaar
vond b.v. de invoer plaats van Engels, korthoornig
Durhamvee in de Wilhelminapolder, o.l.v. J. G. J.
v. d. Bosch, één der grondleggers van het N. R. S.
De bedoeling was, om d. m.v. kruising het Zeeuwse
vee meer voor de vetmesterij geschikt te maken.
Van die kruisingen is niet veel terecht gekomen,
maar dat men het in die richting begon te zoeken
is typerend genoeg.
Omstreeks die jaren kwamen er n.l. allerlei ver
anderingen op de Zeeuwse boerderij. De suikerbiet
begon zich een plaats te veroveren. Door allerlei
verbeteringen, later ook door de komst van de
kunstmest, begon er veel meer ruwvoeder van het
bouwland af te komen en dit kon men alleen pro
ductief maken met mestvee, aangezien voor de
melk slechts beperkte afzet bestond.
Daar de afzet van mestvee zeer goed lonend was
en de witrik geen mestkoe was, stapte men van
deze dieren af en velen ruimden ze op. Daar kwam
nog bij, dat later de doelbewuste fokkerij van
zwartbonten o. 1. v. het N. R. S. opkwam en
hierbij waren de witrikken van het begin af aan
uitgesloten. De oorzaak was, dat de Zeeuwse bouw-
boeren al bitter weinig belangstelling toonden voor
stamboekfokkerij i. h. a. en buiten Zeeland was
de witrik onbekend.
Door een en ander daalde het percentage witrik
ken in Zeeland reeds in de vorige eeuw zeer snel
en onze vroegere zuivel- en veeteeltconsulent, de
heer C. Zwagerman deelde mij mede, dat dit 40 jaar
geleden hoogstens nog 2 tot 4 procent bedroeg!
De verspreiding over Nederland.
Gelukkig zijn niet alle dieren geslacht. Er werd
nogal wat vee verkocht en reeds aan het einde der
vorige eeuw vinden wij ze op de Zuid-Hollandse
eilanden. Maar ook daar was men meer op mest
vee gesteld en via de markten van Gorinchem en
Rotterdam kwamen de eersten Z.-Holland binnen.
Van daar naar Utrecht en naar het zuiden van N.-
Holland was maar één stap. Reeds rond 1900 dron
gen zij ook in Friesland door. De omstandigheid,
dat zij meestal goede melkgeefsters waren, heeft
hen daarbij blijkbaar voor het slagersmes behoed.
Toch zou er van deze dieren geen spoor meer zijn
overgebleven, wanneer er niet twee dingen in hun
voordeel waren geweest.
In de eerste plaats bezitten de dieren een onge
looflijk sterk overervend vermogen. Zij zijn domi
nant over alle andere veerassen, zodat een witrik,
onverschillig door wat voor stier zij gedekt wordt,
in negen van de tien gevallen tóch weer een witrik-
kalf geeft. Er zijn gevallen bekend van veehouders,
die 30 jaar geleden een witrik hebben gehad, deze
koe en al haar nakomelingen nooit anders dan door
zwartbonte stieren hebben laten dekken en die nti
nog witrikken bezitten, die er als volbloeden uit
zien. Dit is iets zeer bijzonders.
In de tweede plaats waren er liefhebbers, die de
zuivere teelt ter hand namen. Lakenvelders fokken
is een zeer ingewikkelde geschiedenis, maar witrik
ken fokken kan ieder, die zulk een dier bezit. En
aangezien deze dieren zeer zeldzaam waren (en nog
zijn) was daar altijd wel belangstelling voor. Boven
dien is de praktijkneming t.o.v. de melkgift zeer
gunstig, hetgeen b.v. van de Lakenvelders niet ge
zegd kan worden.
Zo was er in Sloterdijk een veehouder, die, tot in
de oorlog, wel 60 tot 70 witrikken bezat. In Spaarn-
dam en Muiden waren andere liefhebbers. Bij
Sneek was een veehouder die er rond de 50 bezat
enz. Wanneer deze veehouders dieren over hadden
en er mee naar de markt gingen, hadden zij altijd
bekijks. Voor een goed vaarskalf betaalde menig
een graag f 10 tot 15 extra. De oorzaak was ook
wel eens de in Holland hier en daar gebruikelijke
zede, dat een boerin bij haar huwelijk een kalf
krijgt of meeneemt, als „haar koe". Meestal was
dat een bijzonder dier, vaak een Lakenvelder of
witrik.
Door al deze omstandigheden is de witrik nooit
uitgestorven en zijn er in ons land zeker nog wel
meer dan duizend van over. Echter is men eerst
in de laatste tijd begonnen met pogingen om deze
dieren definitief voor uitsterven te behoeden. Of
schoon deze pogingen, nationaal bezien, weinig
practische betekenis hebben, verdienen zij toch wel
de aandacht. Men bedenke, dat de mens wel iets
ouds en merkwaardigs kan uitroeien, maar nooit
meer tot leven wekken als het dood is. Bovendien
zijn de aanwezige dieren doorgaans van goede kwa
liteit, zoals wij zien zullen.
Kernen I11 Friesland en N.-Holland.
Op het ogenblik zijn er een tweetal kernen, waar
men de witrikken weer aanfokt, waar men ook
stieren houdt en waar men, d. m. v. productie-
contróle en selectie wil komen tot een fokvereni-
ging of stamboek voor deze dieren.
De eerstbekende kern is die te Ouderkerk bij
Amsterdam. Het begin is hier nogal romantisch
geweest. Toen de zo even genoemde boerderij te
Sloten onder water kwam te liggen gedurende de
oorlog, werd al het vee verkocht en werden de wit
rikken over de gehele omgeving van Amsterdam
verspreid. Een dezer dieren, een reeds zeer oude
koe, kwam uiteindelijk in handen van enige Am
sterdamse zwarthandelaars, die het dier onder
brachten in een kelder teneinde het te slachten.
Het mes hing al gereed, toen toevallig een schillen
boer langs kwam. Deze zag, dat het dier een uit
stekend melkdier betrof, maar dat er zeer weinig
vlees aan zat. Hij stelde toen voor, in ruil voor de
witrik, een andere koe te leveren met méér vlees.
De ruil ging door en de schillenboer toog met
zijn „aalstreep" (dit is de Hollandse naam!) huis
waarts. Inderdaad was het een uitstekend melk
dier want het gaf bij de toenmaals nog gebrekkige
voeding toch ruim 32 1 melk per dag. Dit dier is
zeer oud geworden, want het heeft 15 kalveren ge
geven. Daarvan is een vaars en een stierkalf aan
gehouden. De moeder is ten slotte doodgegaan aan
„scherp", zonder overigens ooit iets gemankeerd te
hebben.
Het stierkalf is aangehouden en is thans de
stamvader van de kern te Ouderkerk. Daar zijn
ruim twintig goede pinken aanwezig, alsmede een
aantal kalveren, allemaal „aalstrepen". Een drie
tal veehouders in de omgeving is er bij betrokken
en anderen tonen veel belangstelling. Zodra de
eerste vaarzen kalveren, zal productiecontróle toe
gepast worden en op die wijze wil men aantonen,
dat de fokkerij van deze dieren verantwoord is.
In Friesland, waar de dieren evenals ten onzent
„witrikken" genoemd worden, zijn er veel meer,
voornamelijk in de Wouden. Daar is in de eerste
plaats de heer S. v. d. Laan te Oldetrijne, die er 18
bezit, stuk voor stuk dieren die gezien mogen wor
den. Andere fokkers zijn de heren Hietkamp te
Kollemerzwaag, Merkes te Mieden-Zwaagwesteinde
en Boskma te Kuikhorne.
Enkelen zijn in de controle en bezitten melk-
lijsten, die klinken als een klok. Hier volgt b.v. een
uittreksel van de moeder van één der fokstieren:
2 j. leeftijd:
Gem. melkopbrengst per dag 9,64 kg
Totale melkopbrengst 3335 kg
Gem. vetgehalte 4,82
Boteropbrengst: 177 kg; melkvet: 161 kg in 346 d.
3 j. leeftijd:
Gem. melkopbrengst per dag 11,98 kg
Totale melkopbrengst 3534 kg
Gem. vetgehalte 5.23
Boteropbrengst: 204 kg; melkvet: 185 kg in 295 d.
Van dit dier, met zijn uitzonderlijk hoog vetge
halte, hoopt men natuurlijk enige stierkalveren aan
te houden, die dienen kunnen om het vetgehalte bij
andere fokkers nog op te voeren. In ieder geval
tonen cijfers als deze, dat de witrik-fokkerij niet
uitsluitend liefhebberij is, maar dat zij wel degelijk
praktische betekenis kan hebben. Wanneer men
overigens bedenkt, dat het thans aanwezige fok-
materiaal in hoofdzaak nog ongeselecteerd is (en
dus niet zonder meer met dat van andere veeslagen
vergeleken mag worden) en desalniettemin zoveel
uitstekende dieren bevat, dan zal het duidelijk zijn,
dat hier volstrekt geen sprake is van „fokken op
de kleur alleen".
De moeilijkheden.
Een en ander wil echter niet zeggen, dat men
aan deze fokkerij al te veel betekenis moet hech
ten. Het aantal bij de fokkers aanwezige dieren
bedraagt thans nog hoogstens 150, al zal dit zich
wel spoedig uitbreiden. Het gevaar bestaat echter,
dat een en ander verkeerd begrepen wordt. Het is
de fokkers er helemaal niet om te doen om de be
staande stamboeken enige concurrentie aan te
doen. Zelfs al zou in de nabije toekomst oprichting
van een stamboek mogelijk zijn, dan bestaat dit
gevaar nog niet. Men moet niet uit het oog verlie
zen, dat de echte stamboekfokkers absoluut niet in
het bezit van „aalstrepen" zijn, aangezien deze als
„miskleur" beschouwd en geweerd worden. Men
denkt er ook niet aan om iemand die goed doorge
fokt zwartbont vee bezit, over te halen het nu eens
met de witrikken te proberen. Dit zou geheel uit
den boze zijn.
De bedoeling is slechts om de liefhebbers, die
toch aan dit oude veeslag trouw zullen blijven, te
verenigen, hen tot productiecontróle en bewuste
fokkerij te brengen en zodoende diegenen te be
reiken, die door de bestaande stamboeken en fok-
verenigingen nooit te achterhalen zijn. Dit doel is
toch zeker nastrevenswaardig.
Gezien de grote vlucht, die de drie andere vee
slagen thans hebben, zal de witrikfokkerij niet spoe
dig meer dan plaatselijke betekenis krijgen. Dat is
echter ook de bedoeling niet. Mocht naderhand
blijken, dat deze dieren inderdaad bepaalde voor
delen hebben, dan zal de praktijk zelf wel beslissen.
Ook overigens kan het bestaan van een veeslag,
dat op de vleesproductie veel toegeeft ten bate van
de melkvoortbrenging zijn nut hebben. In de ons
omringende landen bestaan (ook verhoudingsge
wijs) veel meer veeslagen dan ten onzent.
Op de jaarlijkse tentoonstellingen in Londen zien
wij er b.v. meer dan twintig. Dat betekent, dat er
voor de veehouders ook keuze bestaat uit twintig
mogelijkheden. Uit dat oogpunt bezien kan de wit
rikfokkerij, die totnogtoe slechts het karakter van
instandhouding draagt een aanwinst betekenen.
Mochten er in onze provincie nog eigenaars van
witrikken zijn dan zullen die natuurlijk een wel
kome aanvulling betekenen.
W. GELDOF.