STATISTIEKEN.
WINTERWIKKEN.
PREMIEVERLENING KLEINE BOERENBEDRIJVEN.
10.
Lil onze tegenwoordige door de Overheid geleide
economie speien statistieken een belangrijke rol.
Oorspronkelijk ontstaan statistieken door tellin
gen oi eenvoudige noteringen van prijzen. Door
deze tellingen steeds op dezelfde wijze te houden,
kan men uit net verioop der cyiers dikwijls bepaal
de conclusies trekken, boms liggen deze reeds voor
de hand en trekt ieder dezende conclusie, soms
ook kan alleen de ingewijde een statistiek lezen.
Wanneer men Dijv. de statistiek van de melkplas
per maand oeziet, dan kan ieder daaruit aiieiaen m
welke maand de meeste meik wordt geproduceerd.
Beziet men deze cijters eenter van een reeks ach
tereenvolgende jaren, dan blijkt dat de spreiding
over de maanden van het jaar niet ieder jaar de-
zelide is. Veehouders weten dat een groot pnjsver-
scmi tussen zomer- en wintermeik aanleiding geeft
tot meer wintermeik en dat een kleinere kracht
voeder toe wijzmg juist andersom werkt
Ik gebruik dit voorbeeld om aan te tonen, dat
statistiek in handen noort van deskundigen. Dit is
nog meer nodig omdat verschillende statistieken
niet alle even betrouwbaar zijn. Wanneer aan het
op te geven aantal koeien, kippen, varkens enz.
voordelen zijn verbonden bijv. net in aanmerking
komen voor een voedertoewijzing per dier, dan be
staat de kans, dat zo'n dier wordt aangehouden tot
na de teiling; is het andersom dan worden ze juist
voor de telling verwijderd.
Verder wordt van sommige producten een ge
deelte geschat. Bijv. voor de berekening van de
totale vleesconsumptie in Nederland, de huisslach-
tingsvarkens welke niet gewogen worden. Een
ander voorbeeld: van groente- en fruitconsumptie
de opbrengst van particuliere- en volkstuintjes
(welke niet over de veiling lopen).
Tot nu toe had ik het alieen over hoeveelheden,
moeilijker wordt het als men ook de waarde wil
weten. Vooral van producten waarvan de prijs
regelmatig variëert is dit zeer lastig. Men moet
dan. n.l. van iedere prijs ook de omzet bij die prijs
weten. Voor producten, welke over een veiling ver
kocht worden, is dit best te doen. Producten ech
ter, welke door duizenden particuliere handelaren
worden verhandeld, bijv. consumptie-aardappelen,
geven hier grote moeilijkheden.
Toch poogt men door schattingen tot getallen te
komen. Deze zijn dan natuurlijk niet exact, slechts
deskundigen kunnen beoordelen in hoeverre de
cijfers betrouwbaar- zijn. De beste deskundige is er
misschien wel het dichtste bij.
Langzamerhand is het gebruik geworden ook
veel tijd te besteden aan zgn. indexcijfers. Omdat
de meeste mensen de totaal cijfers moeilijk kunnen
onthouden, wordt het veel eenvoudiger indexcijfer
gebruikt.
Dit indexcijfer geeft meestal aan de verhouding
in procenten van een voorgaand jaar (basisjaar) of
periode (basisperiode). Men krijgt zo indexcijfers
van de prijzen van producten, indexcijfers van de
verschillende kosten enz.
Wanneer men met deze indexcijfers gaat reke
nen, kan men bijv. uitmaken hoe hoog het index
cijfer van de bruto ontvangsten van de boer is en
hoe hoog het indexcijfer van de bruto uitgaven.
Men moet dan natuurlijk precies weten, welke in
vloed ieder product hierop heeft.
Men kan dit voor alle duizenden boeren niet na
gaan, maar stelt dan een bepaalde regel vast, waar
bij iedere post een bepaald vermenigvuldigings-
cijfer krijgt al naar gelang van de belangrijKneid
(code).
Over kortere tijd krijgt men hierdoor geen grote
afwijkingen van de werkelijkheid, doch wanneer
de bedrijfsvoering zich wijzigt, bijv. door mechani
satie, zal de code van vermemgvuldigingscijiers
niet meer juist zijn en hérzien moeten worden.
Een voor de huidige maatschappij zeer belang
rijk indexcijfer is dat van de kosten voor levens
onderhoud. Het wordt ook uoor berekeningen
vastgesteld. Men berekent het zelfs op verschillen
de mameren en het is interessant om te weten dat
de uitkomsten van deze berekeningen een vrij aan
zienlijk verschil geven. Dit is trouwens te verwach
ten, daar het tegenwoordig nuisnoudooekje er heel
anders uitziet dan bijv. in i9zU.
Als men ons bijv. wil bewijzen, dat het reële loon
van loontrekkenaen tegenover lüöti practiscn met is
gestegen, dan vraag ik me af waardoor onze hoge
vlees-, suiker-, chocoladeconsumptie enz. moet wor
den verklaard? Het lijkt wenselijk dat dit eens
wordt nagegaan.
ik moet meroij aantekenen, dat het hier niet gaat
om het feit, of de lonen momenteel te hoog ox te
laag zijn, maar om de betrouwbaarneid van de ver
houding met 1938. Er zijn n.l. ook cijfers in om
loop (de Minister van Landbouw, Visserij en Voed
selvoorziening heeft ze reeds enige malen ge
noemd), waarmee men wil aantonen, dat het in
komen van de boer een indexcijier tegenover 19o8
van 1/3 zou aanwijzen. Deze Minister geoi uikte dit
bijv. om duidelijk te maken dat de huidige Regering
toch veel voor de boeren heeft gedaan.
Ik zou er op wilien wijzen uat wij allen weten
dat het de Landbouw voor de oorlog slecht ging
en dat 173 ten opzichte van 1938 nog niet veel zegt;
Verder zouden we toch graag de berekening zien
waarop deze bewering steunt en nagaan welke
mate van betrouwbaarheid aan deze cijfers mag
worden toegekend.
Er zijn n.l. ook cijfers (na-oorlogse) waaruit
blijkt, dat 19 van de bevolking (zijnde het agra
rische deel) ongeveer 11 van het nationale in
komen zou verdienen. Het was Dr. Ir. A. L. S. Bar,
die hierop indertijd de aandacht vestigde. De
Minister van Landoouw, Visserij en Voedselvoor
ziening heeft toen een werkgroep ingesteld, welke
moest nagaan of uit deze en andere cijfers be
trouwbare gegevens over de vergelijkbare hoogte
van het agrarisch inkomen en van het mkomen van
andere bedrijfstakken zoals industrie, middenstand
enz. konden worden verzameld.
Het rapport is reeds lang ingediend en na lang
aandringen van de Stichting voor de Landbouw
heeft de Minister toegezegd het rapport binnenkort
voor publicatie te zuilen vrijgeven, mits zijn ambt
genoot van Economiscne Zaken accoord gaat.
Naar verluid, zou de Commissie tot de conclusie
zijn gekomen, dat het met mogelijk is om tot be
trouwbare vergelijkingen te komen betreffende de
inkomens der verschillende bedrijfstakken.
Als een werkgroep van specialisten na een bestu
dering van deze kwestie tot een dergelijk negatief
resultaat is gekomen, is het zeer raadselachtig hoe
de Overheid plotseling wel betrouwbare gegevens
kan verzamelen.
Hopennjk worden we spoedig uit de droom ge
holpen.
C. S. KNOTTNERUS.
Richtlijnen voor 1951.
Evenals in 1950 zal de dienst Kleine Boeren
bedrijven van het Ministerie van Landbouw in 1951
de rationalisatie van de kleine boerenbedrijven
blijven stimuleren door middel van premieverle-
ning. De richtlijnen hiervoor zijn tnans gereed
gekomen.
De allereerste en allervoornaamste voorwaarde
om voor het verkrijgen van een premie in aanmer
king te komen is, dat de aanwending van het ter
bescmkking gestelde geld moet leiden tot verbete
ring van de bedrijfsvoering. Daarnaast moet de
boer nog voldoen aan drie voorwaarden: zijn hoofd-
iberoep moet landbouwer zijn; zijn vermogen mag
niet groter zijn dan 25.000 gulden; zijn bedrijf moet
kleiner zijn dan 10 ha cultuurgrond. Als basis voor
de premieverlening wordt genomen de Mei-inven
tarisatie van 1948.
Er is thans 2 millicen gulden beschikbaar voor
het verlenen van premies; daarnaast kan men
rekenen oehoudens goedkeuring aoor de Tweede
en Eerste Kamer op een bedrag van 3 millioen
gulden uit de Marshallhulp.
De dienst Kleine Boerenbedrijven van het
Ministerie van Landbouw heeft in overleg met de
commissie voor Kleine Boerenvraagstukken van de
Stichting voor de Landbouw de richtlijnen voor de
premieverlening opgesteld. De uitvoering van de
regeling is opgedragen aan de landbouwconsulen-
ten en hun assistenten. Evenals de landelijke
Stichting heel nauw betrokken is geweest bij de
samenstelling van de richtlijnen, zo zullen ook de
provinciale Kleine Boerencommissies of de bestu
ren van de provinciale Stichtingen voor de Land
bouw ten nauwste betrokken worden bij de toepas
sing ervan in de provincie. De rijkslandbouwcon-
sulenten moeten n.l. in overleg met de provinciale
organen een plan opstellen. Elke landbouwcon-
sulent krijgt een bepaald crediet, en hij moet een
plan maken om binnen het kader van de algemene
riohtlijnen dit crediet te besteden.
In September van vorig jaar ontving ik ter
beproeving van de firma Barenbrug te Arnhem,
10 kg winterwikken, welke ik daar te voren op haar
kweekveld te Westervoort had aangetroffen.
Deze winterwikken zijn van Engelse her
komst. Het zeeklimaat van Engeland geeft blijk
baar zo weinig winterkoude, dat het gewas er ge
dijt; even goed als men in Engeland b.v. ook win-
terhaver kent. Trouwens de wikken op het kweek
veld van de fa Barenbrug hadden ook de winter
1949/'50 doorstaan.
Ik heb de wikken
begin October in
•:'T\ - jonge boomgaard ge-
zaaid. Op bijgaande
- foto kan men duide-
lijk de begroeide
stroken tussen de
rijen appels onder
scheiden; deze foto is
nu begin Februaxi
gemaakt. Deze wik
ken hebben zonder
nadeel 10° C. vorst
doorstaan; daarna
toen het harder is
gaan vriezen waren
ze door sneeuw be
dekt.
De prijs van deze
winterwikken be
droeg 90,Het
lijkt me een uitste
kende grondbedekker
en structuurverbete
raar, juist ook van
groot belang voor de
winterperiode in jon
ge boomgaarden.
Ir. M. A. GEUZE.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
9.
11.
12.
13.
14.
15.
16.
17.
In de algemene richtlijnen zijn een aantal objec
ten genoemd, waaruit de landbouwconsulent voor
zijn gebied een keus kan doen. Deze objecten kan
men onderscheiden in drie groepen, en wel:
A. Directe individuele premieverstrekking.
1. Aankoop en inzaai van een gras- of klaver
zaadmengsel.
Aankoop en inzaai van rode klaver.
Aankoop en inzaai van voederlupine.
Bouw van groenvoedersilo's.
Bouw van aardappelsilo's.
Bouw van gierkelders.
Aankoop en aanleg van electrische weide-
afrastering.
Aankoop en gebruik van een verplaatsbare
drinkwatervoorziening.
Aanleg van een drinkwatervoorziening in de
stal.
Aankoop en gebruik van verplaatsbare zomer-
hokken voor pluimvee.
Aankoop van rundvee.
Aanschaffing en gebruik van een pompinstal-
latie in het weiland.
Aankopen en aanbrengen van schotten voor
individuele voedering in de stal.
Onderzoek van grondmonsters.
Aanschaffing van koelinstallaties voor melk.
Bekalking.
Voorraadsbemesting met fosforzuur.
B. Directe premieverstrekking in groepsverband.
1. Werktuigencoöperaties.
2. Aansluiting bij een vereniging voor kunst
matige inseminatie.
3- Verenigingen voor bewaring van pootaard-
appelen.
4. Wedstrijden en keuringen.
Onder de derde groep vallen de credieten, welke
de landbouwconsulent krijgt ten behoeve van de
voorlichting. Hij kan deze gelden aanwenden voor
demonstraties, proefbedrijven en voorbeeldbedrij
ven.
Bij vergelijking met de premieverlening over het
afgelopen jaar kin men constateren, dat er in 1951
voor belangrijk meer objecten subsidie kan worden
verleend dan in 1950, zodat de mogelijkheid tot het
doen van een passende keus voor het betrokken
gebied groter is geworden. De premieverlening
voor mestplaten is dit jaar vevallen. De aankoop
en inzaai van een gras- en klaverzaadmengsel
(A 1), alsmede de premieverstrekking aan werk
tuigencoöperaties (B 1) zijn voor alle provincies
verplicht gesteld. Uit de overige objecten moet de
Rijkslandbouwconsulent, in overleg met de provin
ciale Kleine Boerencommissies een keuze doen uit
de mogelijkheden van premieverlening-, welke voor
zijn gebied het meest geschikt zijn. Een uitzonde
ring hierop vormt de aankoop van rundvee (A 11),
waarvoor alleen in de provincies Drenthe, Overijs
sel, Noord-Holland en Limburg premies zullen
mogen worden verstrekt, doch waarvoor deze pro
vincies geen extra-credieten zullen verkrijgen. De
overige provincies komen hiervoor niet in aanmer
king. De premieverlening voor het aanschaffen
van koelinstallaties voor melk, voor bekalking en
voor voorraadsbemesting met fosforzuur (A 15, 16
en 17) bevinden zich nog in een proefstadium; de
richtlijnen hiervoor moeten nog worden uitge
werkt.
Iedere kleine boer, die meent in aanmerking te
komen voor één of meer van bovenstaande pre
mies, dient hierover spoedig contact op te nemen
met de assistent van de Rijkslandbouwvoorlich-
tingsdienst, die alle gewenste inlichtingen hierover
kan verstrekken. Uiteraard hangt het af van het
urgentieplan in de provincie of in het consulent-,
schap, welke mogelijkheden voor premieverlening
er voor de kleine boeren in dat gebied aanwezig
zijn. In de gewestelijke landbouwbladen zullen
hierover nog wel nadere mededelingen worden
gepubliceerd.