u WIJ LAZEN VOOR Een boerderij-inventarisatie in de Achttiende Eeuw. in „De Landbode" een artikel van de hand van de heer C. P. M. van Beek, die enige beschouwingen wijdt aan de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting in de landbouw. Dit in hoofdzaak naar aanleiding van het laatste schrijven van de Minister van Fi nanciën aan de belastingdirecteuren, daar hierdoor de mogelijkheden om een kosteloze wegenbelasting- kaart te verkrijgen, weer beperkt zijn. Volgens het betreffende Koninklijk Besluit moet een landbouwtrekker om voor vrijstelling van mo torrijtuigenbelasting in aanmerking te komen vol doen aan de volgende twee eisen: le. krachtens constructie bestemd ?ijn voor het gebruik buiten de wegen; 2e uitsluitend ten dienste van het land- bouwuedrijf gebruikt worden. Speciaal dit eerste punt kan een bron van moei- lijkneden opleveren die niet direct opgedroogd is. In hoeverre voldoet de moderne landbouwtrekker, die steeds beter geschikt gemaakt wordt voor het wegvervoer, zoncier dat de geschiktheid voor het wegvervoer hieronder lijdt, nog aan de onder le opgenoemde eis? Deze beoordeling wordt erg moeilijk, zodat het zwaartepunt verlegd zal moeten worden naar de onder 2 genoemde eis. In de aanschrijving van de Minister wordt volgens de heer Van Beek verschil lende malen het woord „tractor" gebruikt, wat op den duur wel eens moeilijkheden zou kunnen geven voor de bezitters van omgebouwde personen- en vrachtwagens. Hoewel deze categorie geen groot gewicnt m de schaal legt, zijn we het met de schrij ver eens als hij ondanks de technische en econo mische bezwaren tegen de motorvoertuigen, een uitsluiting van deze categorie ongewenst acht. Zelfs in de zwaar gemechaniseerde landbouw van de U.S.A. gebruikt men bijv. nog gaarne een oude vrachtwagen als „buckrake" bij de hooioogst. Ook de eisen t.a.v. de ombouw zijn scherp gesteld. Naast beperking van de maximumsnelheid tot 16 km (nieuw verKeersreglement) en demontage van de carosserie moet ook het chassis worden ingekort wat bij bepaalde werktuigen (melkjeep, sproeima- chuiei toen niet direct een voordeel zal zijn. Wanneer dan bovendien de cabine verwijderd moet worden, blijft er van het oorspronkelijk voer tuig toch niet veel meer over. Terwijl deze eis toch wel in flagrante strijd is met de toenemende be hoefte aan beschutting tegen het klimaat wat het aantal cabines op trekkers steeds doet toenemen. Verder moet uit de constructie blijken, dat het voertuig bestemd is om buiten de wegen gebruikt te worden, bijv. doordat een maaibalk gemonteerd kan worden. Een volgend punt dat in dit artikel onder de loupe v/ordt genomen, is de getrokken landbouwwagen. Is de trekker vrij, dan ook de wa gen; is de trekker niet vrij, dan zijn theoretisch verschillende gevallen mogelijk, afhankelijk van het al dan niet voldoen aan de omschrijving: indien hij uit de aard bestemd is om elders dan op wegen te worden gebruikt en uitsluitend ten dienste van het landbouwbedrijf op de weg komt. Landbouwwerk tuigen als ploegen en zaaimachines vallen hier dus wel automatisch onder, doch de landbouwwagen zal men bezwaarlijk hieronder kunnen laten vallen daar dit landbouwwerktuig uiteraard voor het ge bruik op de weg gemaakt is. In de praktijk zal een landbouwwagen achter een belastingplichtige trek ker dus ook van een belastingkaart voorzien moe ten worden. Het vervoer van producten van en naar het bedrijf kan ook weer de nodige puzzles schep pen, daar dit vervoer volgens het schrij\ en op zich zelf geen werkzaamheid vormt in de uitoefening van het boerenbedrijf. Men gaat' hierbij van de over weging uit dat dit vervoer mede ten dienste van handel en industrie plaats vindt en wil hier dan ook alleen vrijstelling verlenen voor die gevallen, waarin het product weer op het bedrijf terug komt (gras naar de drogerij en terug, aardappelen naai de stomerij en terug, enz.) Wèl wordt vrijstelling gegeven wanneer dit ver voer plaats vindt voor het eigen bedrijf zowel wat betreft de aanvoer van materialen en grondstoffen als de afvoer van de producten. Door deze beperking, aangegeven door het woord je eigen" is men helaas weer teruggekeerd tot een 20 jaar geleden reeds verlaten standpunt. Als laat ste bezwaar tegen het rondschrijven van de Minis ter noemt schrijver tenslotte de interpretatie van do uitdrukking „eigen vervoer". Terwijl de Minister van Verkeer en Waterstaat heeft besloten om hieronder ook te verstaan „het vervoer van goederen voor de bij de coöperatieve aangesloten leden, voor zover zodanig vervoer bin nen de uitoefening van een landbouwbedrijf met eigen vervoermiddelen pleegt te worden verricht" blijkt de Minister van Financiën hier een andere mening over te hebben, omdat niet uitsluitend ten dienste van het landbouwbedrijf over de openbare weg wordt gereden. Aan de ene kant wordt deze ontwikkeling ge-, steund door het ministerie van Landbouw, aan de andere kant echter weer tegengewerkt door een regeling als bovengenoemde. De klok wordt terug gezet en de wrange vruchten daarvan worden voor al geplukt door de loonwerkers en de coöperaties. De individuele boer komt er nog het beste af, doch( over het geheel getuigt dit schrijven toch wel van, een verkeerd verstaan van de behoeften van het platteland. Een andere wijziging van belang od verkeersge bied is opgetreden door de invoering van een nieuw Wegenverkeersreglement per 1 Januari 1951. zoals dat verschenen is bij de Staatsdrukkerij (Besluit no K 377). We zullen ons hier houden aan de „jurispruden tie" van Ir P. W. Bakker Arkema die hierover een uitvoerig artikel deed verschijnen in „De Landbode" van 16 December j.l. en geven hier dan ook een aantal der belangrijkste wijzigingen voorzover deze voor de landbouw van belang geacht kunnen wor den. Voor het besturen van een motorrijtuig ten be hoeve van het landbouwbedrijf is geen rijbewijs nodig; de bestuurder dient echter de leeftijd van 16 jaar bereikt te hebben. We merken hier op, dat. een jeep niet hieronder valt en dat men voor het besturen hiervan wel degelijk in het bezit moet zijn van een geldig rijbewijs. De maximumsnelheid van een motorrijtuig op luchtbanden mag de 16 km per uur niet overschrijden. Aangekoppelde wagens moeten in dit geval voorzien zijn van een oplooprem of een andere reminrichting die door de bestuurder van het motorrijtuig in werking kan v/orden ge bracht. Wel mag zonder deze remmen gei eden wor den wanneer op iedere aanhangwagen een man meerijdt om de remmen te bedienen. Ontbreken de luchtbanden of de reminrichting dan 's de maxi mumsnelheid 6 km per uur. Het motorrijtuig en de aanhangwagen ïjn verder nog aan een aantal maximum maten gebonden die verschillen voor A- en B-wegen. Eenassige aan hangwagens worden beperkt in hun afstand tussen achterzijde en as (hoogstens 2 m), terwijl de lading noch voor noch achter buiten het voertuig mag steken. Bij motorrijtuigen die zwaarder zijn dan 400 kg moet een achterwaartse versnelling zijn aangebracht. De achterste aanhangwagen moet voorzien zijn van een kenteken (nummerbewijs) en 's avonds worden verlicht. De koppeling tussen het motorrijtuig en de aan hangwagen moet sterk zijn en niet los kunnen tril len, terwijl het zijdelings uitwijken zoveel mogelijk tegengegaan moet worden. In art. 69 worden verstaan onder landbouwmotor- rijtuigen „Motorrijtuigen, bestemd om ten behoeve van het landbouwbedrijf buiten de wegen te worden gebruikt en als zodanig in het kentekenbewijs aan gegeven, welke ten behoeve van of in verband met die bestemming worden gebezigd". Het nummer- bewijs geeft dus het gebruik in de landbouw reeds aan. De wieldruk en de voorziening van wielen en rupsen zijn ook aan enige bepalingen gebonden, ter wijl de aangedreven wielen of assen afgeremd moe ten kunnen worden en wel zo dat de maximale remweg bij 16 km niet meer dan 10 meter bedraagt. Ook het aantal assen van de aanhangwagens is gebonden aan een aantal van 6 stuks, het gezamen lijk aantal wagens mag niet meer dan 3 bedragen (tenzij dit plaatselijk anders wordt bepaald!), ter wijl de lengte van het motorrijtuig met aanhang wagens niet groter mag zijn dan 22 meter. Voor Een grauwe sombere winterdag, de 30ste Decem ber van het jaar onzes Heren 1788. Eenzaam en verlaten ligt daar de hoeve „De Mooie Staak" in de Ronde Polder. Het is stil op het erf; alleen het eentonige geklop van de dorsvlegels in de schuur is buiten te horen. Als een knecht in de omgeving van het kippenhok wat graankaf over de hard bevroren grond uitstrooit, is er enkele ogenblikken het aangename geluid van zich vermakend pluim vee. Maar spoedig wordt het weer stil en de drie slagen die uit de kerktoren van Nisse ontsnappen, dringen zelfs tot hier door. Niet alleen in de natuur, maar ook in het sche merige boerenhuis heerst een haast serene rust. Bastiaan Jacobse op 't Plof, landman in de Ronde Polder en president-schepen in de Ambachtsheer lijkheid van Nisse, ligt te wachten op de Engel des Doods. Zijn leven spoedt ten einde, nog enkele ogenblikken en de eindstreep is bereikt. Als na deze kille winter straks het milde voorjaar komt, zal de oude boer niet meer kunnen genieten van de groenende graanakkers aan de Kromme Zand weg. Het koolzaad, waarmede zich nu de wouddui ven voeden, zal hij niet meer goudgeel zien bloeien en als in de Meimaand het zwartbonte vee loopt te grazen in de bultige weiden van de Biede Wate ring, kan hij aan dit tafereel zijn hart niet meer ophalen. Want het kloppen van dit hart heeft dan al enkele maanden opgehouden Om 4 uur in de namiddag haalt Leunt je Cloos- terman, de eerste meid, de gordijnen naar beneden en keert de spiegels om. Aan de deurklinken en vensterluiken worden zwarte rouwlinten gebon den. In de schuur worden de dorsvlegels in de tas sen gezet en één der arbeiders gaat naar Nisse om enkele ingezetenen van het sterfgeval in kennis te stellen. Kort daarop haasten Nicolaas Korstanje en Hendrik Kruise zich naar de Ronde Polder om in hun kwaliteit van schepen een gedeelte van de in boedel te verzegelen. De heer Secretaris der Am bachtsheerlijkheid kan hierbij ditmaal niet aan wezig zijn „vanwege de afgelegenheid en toe nemende felle koude". Maar deze in weer en wind geharde mannen zijn gewoon, onder alle omstan digheden hun plicht te doen. Met „swart lak drukkende op witte reepen papier" worden het kabinet en de kasten verzegeld. Doch de oude landman merkt dat niet meer op: linnen zakjes met rijksdaalders, zilveren ducatons en schuldbekentenissen hebben voor de grijze boer ln de Ronde Polder nu geen waarde meer lange ladingen moeten speciale voorzieningen wor den getroffen (niet over de weg slepen, niet meer dan o meter achter de achteras uitsteken en een rode doex of lamp er aan bevestigen). LandoouwwerKtuigen behoeven geen stoplichten, hoorn of richtingaanwijzers te voeren, wel echter de andere verlichting. LandDouwmotorrijtuigen, die aan een maximum snelheid van 16 km per uur zijn gebonaen, mogen niet op de z.g. autowegen rijden. Zoals men reeds begrepen zal hebben, vallen zelf- rijdende maaidorsers, stropersen en wiedmachines óok onder de landbouwmotorrijtuigen. Ontheffingen voor bepalingen over breedte en hoogte van wagens en motorrijtuigen (verharde B-weg hoogte 3.50 m en breedte 2.60 m; A-weg hoogte 3.50 m en breedte 3 m en losse veldgewas sen hoogte 3.80 m en breedte A-weg 3.50 m en B- weg 3 m), en over inrichting en belading, kan men aanvragen bij de Minister Rijks wegen j, Gedepu teerde Staten (Prov. wegen) en Burgemeester en Wethouders (andere wegen). Ziehier een enigszins droge opsomming van een reeks artikelen die zeker geen aanspraak kan maken op volledigheid. De landbouw was niet in de commissie vertegen woordigd doch werd wel gehoord en als we de lijst eens doorkijken zien we toch omge zeer belangrijke bepalingen omtrent het rijden met meerdere aan hangwagens, zodat dit aantal behoudens oijzondere bepaüngen tot 3 uitgebreid mag worden. Dat in zulke gevallen de bepaüngen over de koppeüngen scherp gesteld moeten worden kunnen we uit een algemeen veiligheidsoogpunt begrijpen en waar deren. Waarom echter deze maximumsnelheden van 16 en 6 km zo vragen we ons af, voor motorrijtuigen die vaak niet van een snelheidsmeter voorzien zijn? En dat in een tijd dat de kwestie van de maxi mumsnelheid terecht grotendeels overgelaten wordt aan de verantwoordelijkheid van de bestuur der, die afhankelijk van de lading, de toestand van het wegdek en het aantal aanhangwagens zijn snelheid binnen de door de trekker bepaalde gren zen kan regelen. Tenslotte vragen we ons af of er niet wat meer uniformiteit gebracht zou kunnen worden in de omschrijving van verschillende begrippen door de diverse Ministeries van Verkeer, Justitie en Land bouw. Bovenstaande beschouwingen over het nieuwe Verkeersreglement en de vrijstelüng van Motor rijtuigenbelastingen zijn wel in staat om ons hier van te overtuigen. Dit geldt speciaal de begrippen „(eigen) vervoer" en „(landbouw) motorrijtuig" die door ieder Minis terie op eigen houtje van een uitleg voorzien wor den. Vooral voor de ontwikkeling van het coöpe ratief vervoer ware het te wensen dat hier eens duidelijke taal werd gesproken. De dijkgraaf van de Nieuwe Craayertpolder spant in de vroege morgen van de 9de Januari 1789 een paard voor de arreslee. Door het witte winterlandschap rijdt hij naar de hoeve van wijlen zijn broer Bastiaan. Jan op 't Hof is voogd over Maggalina, de minderjarige dochter van zijn te vroeg gestorven neef Adriaan en hij behoort dus vandaag op „De Mooie Staak" aanwezig te zijn als daar de zwarte lakzegels worden verbroken. Kort na zijn aankomst in de Ronde Polder arri veren ook de Secretaris en Schepenen der Heer lijkheid op de hoeve. De koffie en de warmte van de haard doen hun goed, maar er wacht te veel werk om lang bij het vuur te toeven. Op het kleedkamertje staat de comptoirkasse en nadat deze is ontzegeld, kan de inhoud worden ge ïnventariseerd. Zorgvuldig worden de Zeeuwse Rijksdaalders op hoopjes van 20 stuks gelegd en met de Hollandse Guldens en Zilveren Ducatons gebeurt hetzelfde. Door op deze wijze te werken, zijn vergissingen practisch uitgesloten. Uit de op telling van de Secretaris blijkt tenslotte, dat er ruim vier honderd ponden Vlaems aan contante muntspeciën aanwezig zijn, om precies te zijn 401.4.8. Daarna zijn de obligaties en schuldbekentenissen aan de beurt, de laatste voornamelijk ten laste van Monsieur de chirurgijn te 's-Gravenpolder. Ook zijn er enkele renteloze leningen aan familieleden van de overledene. Het totale bedrag is aanzienlijk hoger dan dat van de aanwezige contanten. Van het kelderkamertje gaat men naar de voor keuken om daar het Hollands kabinet te ontze gelen. De inhoud bestaat o.m. uit: een kerkboek met silver beslag op acht hoeken, een silvere ket ting, 2 silvere hoofdijzers waarvan 1 met goud- en 1 met silverbeslag, 2 silvere egten voor messen, een paar silvere vrouwegespen, een reessum coralen met een goud schelptie, een silvere zoutvat en een reesje bloedcoralen. In de voorkeuken staat behalve het kabinet nog „een bruyne geboende kasse met 4 deuren" en ook hiervan worden de zegels verbroken. In deze kast treft men aan: een nieuw testament bijbeltie, een gouden ring, een paar silvere broekknopen, een silvere haak van een beugeltas, een silvere snuyf- doosje, een silver de la Reine doosje, een silvere leepel en een paar gouden halsknopen. Deze laatste had grootvader Bastiaan van der Maas eens ten geschenke gegeven aan een knaap die naar hem was genoemd. Dit is nu al meer dan zestig jaar geleden en in die jaren groeide de knaap op tot de (Gedeeltelijk in vorig nummer opgenomen.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 6