SticWlm voor de Landbouw LANDBOUWMECHANISATIE Een [boerderij-inventarisatie in de Achttiende Eeuw De magere melkpoeder, welke op de vrije markt wordt aangeboden, ls meestal aanmerkelijk duur der en de prijs hiervan varieert sterk. Gezien de gunstige nevenwerking van onder melkpoeder voor de groei en de gezondheidstoe stand der jonge dieren, welke niet uitsluitend aan de hoge verteerbaarheid, het eiwit en de ZW kan worden toegeschreven, is een wat hoger prijs wel verantwoord. Dit geldt vooral voor de opkweek van jonge kalfjes, waarvoor melkproducten onver vangbaar zijn. We geven hier een voederschema, waarin melk poeder is opgenomen voor de opfok van kalveren. Ie week: De kalfjes worden de eerste dagen 3 maal met biest en verse koewarme moedermelk ge voederd. (Na de geboorte zo spoedig mogelijk biest.) De hoeveelheden moedermelk nemen gelei delijk toe van 2 tot 44.50 per dag. 2e week: Verdeeld over 2 maaltijden ('s morgens en 's avonds) ontvangt het kalf 4% 1 volle koe- warme mengmelk. 3e en 4e week: De volle melk wordt nu vermin derd tot 3 1 per dag, in één maaltijd verstrekt. Daarnaast geeft men Cs avonds) 3 ons mager melkpoeder opgelost in 3 1 lauw water. Aan het begin van de 3e week leert men het dier herkau wen, waardoor de voormagen zich goed ontwikke len, door wat fijn gras-hooi van goede kwaliteit zodanig in* de stal te verstrekken, dat het niet ver morst of vuil wordt. De voorraad hiervan wordt regelmatig aange vuld. Speciaal voor een evenwichtige mineralen- voorziening is hooi ook uitstekend. Vanaf de 4e week wordt vaak een weinig kalver- meel verstrekt, maar naast de volle melk en melk poeder is dit niet nodig. (Men geeft dan al gauw te veel eiwit.) Zeer gunstig verlopende proeven van Dr. Grashuis op de Schothorst met ondermelkpoe der toonden dit duidelijk aan. 5e en 6e week: Na 4 weken kan de volle melk reeds vervallen en geheel vervangen worden door mager melkpoeder, hooi (na^r behoefte) en even tueel wat kalvermeel. 's Morgens en 's avonds geeft men 3 ons poeder, opgelost in 3 1 lauw-warm water. Na 6 weken: De hoeveelheden mager melkpoe der 's morgens en 's avonds (op 3 1 water) kunnen stijgen tot 4 ons. Een deel van het hooi kan door goed kuilvoer worden vervangen. Gesneden wijn- peeën of bieten kunnen na 2 a 3 maanden geleide lijk met succes worden verstrekt. De basis van het rantsoen blijft echter tot 'n leeftijd van 6 maanden de ondermelk of de magere melkpoeder, aangevuld met het beste hooi en zonodig wat meelvoeder. Men bedenke wel, dat in deze periode van op kweek het beste voeder nodig is. Schiet men in de voeding tekort, dan k^n de schade later niet of moeilijk worden hersteld. We laten hier tenslotte nog enkele wenken vol gen. die opgevolgd dienen te worden, wil de hoge voederwaarde van ondermelkpoeder geheel benut worden. 1. Droog bewaren van mager melkpoeder is noodzakelijk om bederf te voorkomen, waar voor jon^e kalveren zeer gevoelig zijn. 2. Het gebruikte vaatwerk moet direct na de voe ding goed schoongemaakt worden, omdat de poederresten snel bederven. 3. De oplossing moet in lauwe toestand worden verstrekt ter vermijding van darmstoringen diarrhee). maagstoringen (trommelzucht) en bloedwateren. 4. Men voegt geen andere meelsoorten toe aan de oplossing. Bij de genoemde hoeveelheden poeder ook geen meel in droge toestand (eiwit verspilling, diarrhee). 5. Bij nat weer in de weide lengt men aan met wat minder water. Te veel vocht is slecht voor de ontwikkeling der kalfjes. 6. Men roert de oplossing voor het gebruik flink, zodat geen vaste klonten achterblijven. Ir. W. L. HARMSEN. BeJ«ngrï;k bericht voor Oorlogsgetroffenen in W. Zeeuws-Vlaanderen en Walcheren. Door het Adviesbureau voor Oorlogsschade van de Stichting voor de Landbouw zullen, bij wijze van proef, enkele zitd^o^ri worden georgam^eovri, ten einde aan de getroffenen de nodige voorlichting en bemiddeling te verlenen t.a.v. gebouwenschade, huisraadschade en uitkeringen van Landbouw- herstel. Deze zitdagen zullen worden gehouden: te öostburg op Woensdag 10 Januari 1951 van 12.tot 4.30 uur n.m. in Café De Vuijst; te Middelburg op Donderdag 11 Januari 1951 van 1.30 tot 5 uur n.m. in het kantoor van het Bouw- bu^au voor de Landbouw, Dam 43. Het is gewenst, dat men de bescheiden die op het betreffende schadegeval betrekking hebben mee brengt, opdat e.e.a- zo nauwkeurig mogelijk kan worden beoordeeld. Aanbrengen van beplantingen in Zeeland, j Reeds eerder is door het Bestuur van de Stich ting voor de Landbouw in Zeeland de aandacht gevestigd om tot behoud van de schoonheid van onze provincie zorg te besteden aan het aanbrengen van landbouwkundig verantwoorde beplanting van wegen, dijken en boerenerven. Wij leggen hier de nadruk op verahtwoordè beplantingen, daar in vele gevallen het aanbrengen van beplantihg land bouwkundig te grote bezwaren oplevert. Hier ata»n echter* heel wat gevallen tegenover dat beplanting geen schade van enige betekenis medebrengt of zelfs voordeel o-m. als windbeschut- ting oplevert en in elk geval in hoge mate bij draagt tot verfraaiing van het landschap of de hof stede. De beplanting is er zeker niet alleen of in de eerste plaats voor de stedeling of vreemdeling die Zeeland bezoekt, want ook de boer kan niet on verschillig staan tegenover de omgeving waarin hij leeft en werkt. Vandaar dat het Bestuur van de Stichting voor de Landbouw nogmaals een dringend beroep doet op de grondeigenaren en grondbebruikers in Zee land om eens na te gaan of zij niet tot beplanting dienen over te gaan nu er nog de mogelijkheid be staat om een niet onbelangrijke subsidie op de aan te brengen beplanting te ontvangen. Ter nadere toelichting laten wij hierbij een uit eenzetting volgen van Ir. J. F. A. Molenaars, hout vester van het Staatsbosbeheer, die wij gaarne in de aandacht van al degenen die op enigerlei wijze bij dit vraagstuk zijn betrokken, ter lezing aan bevelen. De vraag om verzorging van het landschap en om het aanbrengen, herstellen of behouden van waardevolle en doelmatige beplantingen in de agrarische gebieden wordt in ons land sinds het beëindigen van de tweede wereldoorlog in toe nemende mate gesteld. En het is wel opmerkelijk hoe in tegenstelling tot vroeger jaren deze behoefte aan beschuttende, productieve en fraaie beplantingen thans vooral door het landbouwende deel van de bevolking tot uiting wordt gebracht. Zowel in verzoeken om voorlichting van leiding*- gevende landbouwdeskundigen als uit de talrijke blijken van belangstelling van de zijde der direct betrokken boeren komt dit tot uitdrukking. Dit feit is wel in het bijzonder opmerkelijk en verheugend tegelijk, omdat er zo vaak groot ver schil van inzicht bleek te bestaan inzake natuur en landschap tussen de naar recreatie zoekende stede lingen en de practisch ingestelde landbouwers. Het is daarom goed er hier voor een juist betgrip de aandacht op te vestigen dat natuurbescherming en landschapsverzorging twee volkomen verschillende zaken zijn. De eerste immers beoogt het. behoud van voor de wetenschap of de recreatie belangrijke stukken woeste grond, vennen, plassen, enz., terwijl de tweede de aankleding van het agrarisch land schap en de voorziening met nuttige voor de land bouw en de landbouwbevolking* van belang zijnde beplantingen ten doel heeft. Het is goed deze twee verschillend gerichte doel stellingen te onderkennen. In het bijzonder in de door de oorlog geteisterde gebieden in het Westen en Zuidwesten van ons land is sinds de bevrijding reeds zeer veel voor het herstel en de opbouw van het landschap ge daan. Juist het volkomen gemis van iedere doel matige en fraaie beplanting in en rond de dorpen, op de erven van de boerderijen, op dijken of langs bepaalde wegen, of kanalen, ontstaan tengevolge van het oorlogsgeweld, deed plotseling de waarde van dit alles duidelijk in het oog springen. Wal cheren, Schouwen, Tholen, Flakkee en elders in den lande, b.v. de Wieringermeer, waren sprekende voorbeelden van de armoede van het land, dat van zijn natuurlijke schoonheid werd beroofd. Op welk een schokkende wijze werd dit openbaar door het totaal ontbreken van boom en struik! Maar niet slechts de oorlog met inundaties en houtroof is oorzaak, dat in tal van streken in ons land het eertijds rijke landschap met zijn fraaie beschuttende beplantingen in verval is geraakt. Ook b.v. de zo rampzalige iepziekte, die juist in het Westen en Zuidwesten des linds zulke diepe bres sen in de beplantingen van wegen, dijken en erven heeft geslagen, droeg veel daartoe bij. Temeer daar dit geschiedde in een tijd toen noch door de particulieren noch door de overheid aan de zo be langrijke herinplant voldoende aandacht werd be steed. Voorts dient niet uit het oog te worden ver loren, dat het nijpende grondgebrek op vele plaat sen beplantingen ten offer deed vallen, waar landbouw, stads- en dorpsuitbreiding, industrie of verkeer hun plaats opeisten. Deze en vele andere oorzaken hadden tot gevolg, dat in verscheidene gebieden, juist door de lang zame en geleidelijke achteruitgang, de plaatselijke bevolking aan de nieuw geschapen toestand wende. Zij begon vaak het besef van de waarde, die een doelmatige en fraaie beplanting voor de streek km hebben, te verliezen. Hierdoor zijn wij op tal van plaatsen in de omstandigheid komen te ver keren, dat in eertijds welvarend schone-akkerbouw- of weidegebieden het landschap is geworden tot een onaantrekkelijke, kale en boomloze vlakte. Een landschap, dat ons Nederlanders van oudsher vreemd is, aangezien ook onze ,,open" gebieden nimmer het beeld van de „steppe" vertoonden. Boerderijen, kaal en onbeschut in de vlakte, wegen en dijken, met veehl als enige stoffering schier eindeloze rijen telefoon- of lichtnetpalen, hoog spanningsmasten en prikkeldraadrasters gaven ons echter in de laatste tientallen jaren op tal van plaatsen het beeld te zien van de „cultuur steppe". Een gebied waar iedere beschutting bij het huis en op het veld ontbreekt, waar de wind, door geen enkele belemmering geremd, vrij spel heeft en door snellere luchtafvoer zijn uitdrogende werking op de teeltlaaig der akkers in toenemende mate doet gevoelen. Een gebied ook waar het welbehagen voor de mensen, die er moeten wonen en werken, voor een goed deel is verdwenen. Zoals gezegd echter werd men zich in tal van kringen in de na-oorlogse jaren plotseling klaar bewust tot welke materiële, maar ook sdciale en culturele verhezen, dit alle* aanleiding ibêgon te geven Overheid en particulieren staken de handen inéén en het herstel en het weder aanbrengen van de beplantingen in uitgestrekte gebieden werd ter hand genomen. Wijzen wij in dit verband slechts op het voorbeeld van Walcheren en de Wieringer meer. Een speciale subsidieregeling maakt het n.l. mogelijk, dat in gebieden, waar tengevolge van oorlogshandelingen, zoals inundaties, houtroof, bominslag, granaatvuur, enz., enz. de beplantingen zijn verdwenen, beschadigd of gedeeltelijk vernield of gestolen, met steun van de Overheid tot her- inplant kan worden overgegaan. In vele gevallen heeft deze regeling tot een be vredigend herstel van het landschap geleid, doch nog lang niet alle mogelijkheden werden benut. Er zijn nog tal van erven en dijken, die van een uit landschappelijk en landbouwkundig oogpunt doel matige beplanting kunnen worden voorzien, ter wijl thans nog tijdelijk van de unieke mogelijkheid gebruik kan worden gemaakt om te planten met toekenning van een subsidie van 50 a 70 in de kosten van "het plantsoen en arbeidsloon. Boven dien kan men er op rekenen, dat elke Canada populier 1 a 2 per jaar in waarde toeneemt. Degenen, die een beplanting van enige betekenis wensen aan te brengen of nadere inlichtingen ver langen, wordt aangeraden zich te wenden tot de houtvester bij het Staatsbosbeheer, Halsterseweg D 40 te Bergen op Zoom. Een grauwe sombere winterdag, de 30ste Decem ber van het jaar onzes Heren 1788. Eenzaam en verlaten ligt daar de hoeve „De Mooie Staak" in de Ronde Polder. Het is stil op het erf; alleen het eentonige geklop van de dorsvlegels in de schuur is buiten te horen. Als een knecht in de omgeving van het kippenhok wat graankaf over de hard bevroren grond uitstrooit, is er enkele ogenblikken het aangename geluid van zich vermakend pluim vee. Maar spoedig wordt hec weer stil en de drie slagen die uit de kerktoren van Nisse ontsnappen, dringen zelfs tot hier door. Niet alleen in de natuur, maar ook in het sche merige boerenhuis heerst een haast serene rust. Bastiaan Jacobse op 't Hof, landman in de Ronde Polder en president-schepen in de Ambachtsheer lijkheid van Nisse, ligt te wachten op de Engel des Doods. Zijn leven spoedt ten einde, nog enkele ogenblikken en de eindstreep is bereikt. Als na deze kille winter straks het milde voorjaar komt, zal de oude boer niet meer kunnen genieten van de groenende graanakkers aan de Kromme Zand weg. Het koolzaad, waarmede zich nu de wouddui ven voeden, zal hij niet meer goudgeel zien bloeien en als in de Meimaand het zwartbonte vee loopt te grazen in de bultige weiden van de Brede Wate ring, kan hij aan dit tafereel zijn hart niet meer ophalen. Want het kloppen van dit hart heeft dan al enkele maanden opgehouden Om 4 uur in de namiddag haalt Leunt je Cloos- terman, de eerste meid, de gordijnen naar beneden en keert de spiegels om. Aan deurklinken en vensterluiken worden zwarte rouwlinten gebon den. In de schuur worden de dorsvlegels in de tas sen gezet en één der arbeiders gaat naar Nisse om enkele ingezetenen van het sterfgeval in kennis te stellen. Kort daarop haasten Nicolaas Korstanje en Hendrik Kruise zich naar de Ronde Polder om in hun kwaliteit van schepen een gedeelte van de in boedel te verzegelen. De heer Secretaris der Am bachtsheerlijkheid kan hierbij ditmaal niet aan wezig zijn „vanwege de afgelegenheid en toe nemende felle koude". Maar deze in weer en wind geharde mannen zijn gewoon, onder alle omstan digheden hun plicht te doen. Met „swart lak -drukkende op witte reepen papier" worden het kabinet en de kastên verzegeld. Doch de oude landman merkt dat niet meer op: linnen zakjes met rijksdaalders, zilveren ducatons en schuldbekentenissen hebben voor de grijze boer in de Ronde Polder nu geen waarde meer De dijkgraaf van de Nieuwe Craayertpolder spant in de vroege morgen van de 9de Januari 1789 een paard* voor de arreslee. Door het witte winterlandschap rijdt hij naar de hoeve van wijlen zijn broer Bastiaan. Jan op 't Hof is voogd over Maggalina, de minderjarige dochter van zijn te vroeg gestorven neef Adriaan en hij behoort dus vandaag op „De Mooie Staak" aanwezig te zijn als daar de zwarte lakzegels worden verbroken. Kort na zijn aankomst in de Ronde Polder arri veren ook de Secretaris en Schepenen der Heer lijkheid op de hoeve. De koffie en de warmte van de haard doen hun goed, maar er wacht te veel werk om lang bij het vuur te toeven. Op het kelderkamertje staat de comptoirkasse en nadat deze is ontzegeld, kan de inhoud worden ge ïnventariseerd. Zorgvuldig worden de Zeeuwse Rijksdaalders op hoopjes van 20 stuks gelegd en met de Hollandse Guldens en Zilveren Ducatons gebeurt hetzelfde. Door op deze wijze te werken, zijn vergissingen practisch uitgesloten. Uit de op telling van de Secretaris blijkt tenslotte, dat er ruim vier honderd ponden Vlaems aan contante muntspeciën aanwezig zijn, om precies te zijn 401.4.8. (Wordt vervolgd.) Maandblad voor landbouwwerktuigen 6>— per jaar. Vraagt gratis proefnummer. Bosiandweg 2 Wagenlngen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1951 | | pagina 4