AKKERBOUW.
VEEHOUDERIJ.
GIPS-AANWEN DING OP GEÏNUNDEERDE
GRONDEN.
De gipsaanvoer begint regelmatig te loopen. De
eerste partijen zijn uitgestrooid. De aandacht in
dit hlad werd er de vorige maal op gevestigd, dat
alles er op aan kwam, dat het gips zeer gelijk
matig wordt uitgestrooid.
Nagegaan werd hoe het uitstrooien had plaats
gehad. ,Het resultaat van dit onderzoek was niet
bevredigend.
Het uitstrooien met den kunstmeststrooier bleek
niet te gaan. Daarvoor was het materiaal te
plakkerig.
Het uitstrooien van kar of wagen was in één
geval goed gebeurd. Het gips was op een driewiel-
kar gestort en twee zaaiers hadden het met de
schop uitgestrooid. Dit waren blijkbaar goede
zaaiers geweest, want in een ander geval was het
werk slecht gebeurd.
Ook werd het uitstrooien met de hand nagegaan.
In enkele gevallen was het goed, in enkele slecht
geschied.
'Het is dus gebleken, dat uitstrooien van een
driewielskar en met de hand de eenig bruikbare
werkwijzen zijn. Daarvan is het uitstrooien met
de hand de beste en meest aanbevelingswaardige
werkwijze. Op deze wijze kunnen de meeste zaaiers
het gipsigoed verdeelen. Op en zeer gelijkmatige
verdeeling komt het aan, wil de grond zich overal
snel kunnen herstellen. Daarom wordt aanbevolen
uitsluitend uit te strooien met de hand. Het moet
echter met zorg gebeuren en niet slordig zooals in
enkele gevallen werd'gezien. In dit verband kan
nog worden opgemerkt, dat het slordig uitstrooien
der gips door de Schadecommissie als onvoldoende
medewerking kan worden gekwalificeerd, en als
straf daarop, een korting op het uit te keeren
schadebedrag kan worden gelégd. Waar het
schadebedrag nog niet afgerekend is, moet een
ieder in zijn eigen belang ook uit dezen hoofde wor
den aangeraden de gips zorgvuldig uit te strooien.
HET ZAADONTSMETTEN.
Voor de ontsmetting van zaden en grai^n wor
den thans pakjes „smetpoeder" van 20 of 40 gram
in den handel gebracht. Volgens het (Bureau van
chemische producten bestaat dit smetpoeder groo-
tendeels uit kopersulfaat, een product dat thans
niet vrij verkocht mag worden. Bovendien heeft
kopersulfaat het nadeel, dat het als zaadontsmet
tingsmiddel kiembeschadiging ka veroorzaken.
Vooral is dit jaar de kans op beschadiging groot,
daar er vele partijen graan zijn, waarvan de kiem
zeer zwak is. In verband hiermede worden reeds
verscheidene jaren andere zaadontsmettingsmidde
len in den handel gebracht, die als droog ontsmet
tingsmiddel of als natontsmetter gebruikt kunnen
worden en bij een juist gebruik geen kiembescha
diging veroorzaken. Als natontsmetters worden in
alfabetische volgorde in den handel gebracht, Aba-
vit, Ceresan, Fusariol en Germisan, terwijl als
dróóg ontsmetters geleverd worden, eveneens in
alfabetische volgorde, Abavit nieuw, Ceresan
nieuw, Fusariol droogontsmetter, Germisan droog-
ontsmetter. Met nadruk wordt hier nogmaals ge
wezen op de berichten over zaadontsmetting van
den Plantenziektenkundigen Dienst te Wageningen,
welke ieder voor- en najaar tegen den zaaitijd in
de bladen gepubliceerd worden en waarin de te
gebruiken middelen en hoeyeelheden voor het ont
smetten van verschillende soorten zaad worden
aangegeven. P
RASSENKEUZE IN VERBAND MET DE
TIJDSOMSTANDIGHEDEN.
De waarde van een plantenras is steeds betrek
kelijk, omdat zij afhangt van het doel van de teelt
en de bijzondere omstandigheden, waaronder deze
teelt plaats vindt. Een goede boer heeft een fijn
gevoel om uit het gortiment die rassen te kiezen,
welke voor zijn bedrijf de beste uitkomsten geven.
De rassenstatistiek van Nederland toont aan, dat
er een sterke differentiatie heeft plaats gevonden
en dat al naar klimaat, grondsoort, bedrijfstype,
bouwplan, bemestingstoestand, beschikbare arbeids
krachten en tal van andere factoren nu eens het
eene ras, dan weer een ander ras naar voren komt.
Wanneer het doel en de omstandigheden zich
wijzigen, zal de boer zich niet angstvallig mogen
Vastklampen aan rassen, welke hem voorheen de
beste uitkomsten gaven. Nu in betrekkelijk korten
tijd de omstandigheden zeer sterk zijn veranderd,
komt het mij wenschelijk voor onder oogen te zien,
op welke wijze door een goede rassenkeuze de voed
selvoorziening voor mensch en dier, alsmede de
grondstofvoorziening van de industrie kan worden
bevorderd.
Allereerst kan worden opgemerkt, dat de zgn.
kwaliteitseischen, welke geen verband houden met
de voedingswaarde of bruikbaarheid of houdbaar
heid, geheel op den achtergrond dienen te raken.
Een aardappelras, dat vroeger duurder werd be
taald, alleen om zijn beteren smaak (vaak ook nog
een kwestie van gewoonte) zal plaats moeten
maken voor rassen met een hoogere opbrengst, die
ook goed zijn. Een boon of erwt, welke een extra
prijs opbracht, door de voorkeur van handelaar of
consument, zal alleen mogen worden gehandhaafd,
indien een ander ras, onder dezelfde omstandig
heden geen hoogere opbrengst geeft. De oude voor
liefde van vele boeren en handelaren voor 'n witten
tarwekorrel 'heeft dit jaar voor de gemeenschap
een groot verlies veroorzaakt door het vele schot,
dat juist in deze tarwerassen in sterke mate is op
getreden. Het lijkt mij gewenscht, dat men geen
witte tarwerassen blijft telen, alleen terwille van
de korrelkleur, waar roodkorrelige rassen overigens
dezelfde uitkomsten kunnen geven. Ook de teelt
van niet-wintervaste rassen zal men dienen te be
perken, vooral in die streken, waar de kans op uit-
winteren zeer groot is. Het was vroeger niet zoo
erg, wanneer er eens een veldje tarwe uitwinterde;
niemand at daar een boterham minder om. Doch
wanneer thans van onze tarwe uitwintert, be-
teekent dit, dat alleen aan zaaitarwe ruim l van
den geheelen tarweoogst verloren gaat. Wanneer
op dit land zomertarwe wordt gezaaid, verkrijgt
men in doorsnee een aanmerkelijk lagere opbrengst,
zoodat het totale verlies zeker stijgt tot 3 van
de totale tarweproductie, of hetgeen op hetzelfde
neerkomt, dat men ruim 3000 ha bouwland onge
bruikt laat.
Die rassen, welke groote risico's meebrengen, zal
men zooveel mogelijk dienen te vervangen door
rassen, welke een groote oogstzekerheid bezitten.
De teelt van aardappelrassen b.V., welke zeer vat
baar zijn voor Phytophthora, kan in streken, waar
niet wordt gesproeid, groote oogstderving en groot
verlies aan voedingswaarde en kwaliteit beteekenen.
Indien er gebrek zou dreigen aan sproeimiddelen,
zal men ook in streken, waar het sproeien alge
meen gebruikelijk is, aan dit punt aandacht dienen
te schenken. Vroeger kon men een gemiddelde
nemen over jaren, doch thans zou een toevallige
opeenvolging van een paar Phytophthora-jaren
zeer betreurenswaardige gevolgen kunnen hebben.
Op het gebied van de bemesting doen zich soort
gelijke problemen voor. Lange jaren heeft men de
grootte van de bemestingen kunnen regelen naar de
behoefte van de gewassen. Men heeft b.v. rassen
verkregen, welke niet alleen een zware stikstof
bemesting konden verdragen, doch ook economisch
konden verwerken. Van sommige rassen kan wor
den gezegd, dat ze alleen beter zijn dan andere,
indien ze inderdaad voldoende bemest kunnen wor
den. Nu de kans groot is, dat op vele plaatsen de
bemesting onvoldoende zal zijn, is het ook in dit
opzicht gewenscht de rassen zooveel mogelijk aan
te passen bij de gewijzigde omstandigheden.
In de jaren van kunstmestovervloed is zoowel
door de kweekers als door de boeren dit vraagstuk
verwaarloosd, zoodat onze kennis op dit gebied
zeer onvoldoende Is.
De groote uitbreiding, welke aan de teelt van
koolzaad is gegeven, heeft de vraag doen rijzen,
welk gewas het vlugst het veld verlaat om nog bij
tijds het koolzaad te kunnen zaaien. Hierbij is het
in vele gevallen van belang dat men vroegrijpende
rassen kiest.
Onvoldoende kalkstikstof, dat in sommige stre
ken, behalve als meststof tevens werd gebezigd als
onkruidverdelger, doet de vraag naar voren komen,
of niet meer dan voorheen aandacht moet worden
geschonken aan een goede bodembedekking. En
ook in dit opzicht vertoonen de rassen weer groote
verschillen.
Wanneer men, terwille van de stikstof voorziening
van den bodem, meer waarde gaat hechten aan de
teelt van vlinderbloemigen, welke als ondervrucht
worden gezaaid, zal bij de dekvrucht ook de keuze
van het ras van groote beteekenis zijn.
Het is echter niet alleën van belang groote op
brengsten te winnen, doch tevens is noodig, dat
deze tijdens de bewaring niet voor een deel ver
loren gaan. Vooral bij waterrijke producten als
aardappelen en voederbieten, welke vele maanden
bewaard moeten worden, speelt deze houdbaarheid
een groote rol. Ieder die in het voorjaar een ver
gelijking heeft kunnen maken tusschen Eigenhei
mer en Alpha of Robijn, zal hebben opgemerkt,
welke groote rasverschillen hier bestaan.
Uit het bovenstaande mag niet worden afgeleid,
dat ik zou wenschen, dat sommige rassen nu maar
plotseling moeten worden vervangen door andere.
Men zal hier met oordeel te werk dienen te gaan
om niet het gevaar te loopen, dat de plaatsvervan
gers om de een of andere reden op hun nieuwe
groeiplaats minder goed tot hun recht komen.
Het probleem, dat in den titel werd aangegeven,
is verre van gemakkelijk en het zou niet moeilijk
zijn nog andere punten te noemen. Onze kennis
van de rassen is in vele opzichten nog onvoldoende
en datgene wat bekend is ook nog te weinig alge
meen goed. Bovendien kan men voor vele rassen
maar niet te kust en te keur gaan bij de aanschaf
fing van betrouwbaar zaaizaad en pootgoed.
Door het Instituut voor Plantenveredeling wordt
thans een uitgebreide enquête ingesteld om over
verschillende punten meer zekerheid te verkrijgen
en daardoor ook de Beschrijvende Rassenlijst voor
Landbouwgewassen zoo goed mogelijk te doen be
antwoorden aan de bijzondere eischen van dezen
tijd. Gaarna doe ik een beroep op alle trouwe
medewerkers van het Instituut en ook op hen, die
zich daaronder willen scharen, hunne ervaringen en
inzichten aan mij te willen mededeelen.
De Directeur van het Instituut voor
Plantenveredeling,
J. C. DORST.
N.B. Zij, die geen enquêteformulier hebben ont
vangen, doch bereid zijn hunne ervaringen mede te
deelen, kunnen dit formulier aanvragen bij het
Instituut voor Plantenveredeling.
MOND- EN KLAUWZEER.
Staat van het mond- en klauwzeer Ln Nederland,
voorgekomen gedurende de week van 21 28 Sept
1941.
Provincies.
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
^uid-Holland
Zeeland
Noord-Brabant
Limburg
Totaal
Sterfgevallen in Nederland tengevolge van het
mond- en klauwzeer.
IVark. en
Rund. Kalv. Biggen Schapen Geiten
week 2128
"Sept. 1941 8 2 8
Aantal
Aantal
daarvan
Boerde
daarvan
Gemeenten.
nieuw.
rijen.
nieuw.
5
1
9
1
5
10
3
21
2
75
16
42
6
204
41
62
9
643
146
56
Q
391
85
121
11
1836
342
13
3
16
5
56
13
159
46
7
2
20
7
388
92
2863
692
HET OOGSTEN EN INKUILEN VAN
BIETENKOPPEN EN -BLADEREN.
De Rijksveeteeltconsulent voor Zeeland schriift
ons: y
Suikerbietenkoppen en -bladeren, die niet met
voordeel in verschen toestand kunnen worden opge
voerd, moeten worden ingekuild.
Bij zorgvuldig werken krijgt men een kostbaar,
duurzaam, tamelijk eiwitrijk voer dat, gelet op de
tegenwoordige tijdsomstandigheden, van bijzondere
waarde is.
Bij voorkeur moet men, waar geen silo's aan
wezig zijn, in ronde grondkuilen ensileeren. Hier
heeft men de minste verliezen. Zoo diep mogelijk
in den grond, echter moet, de bodem steeds boven
den hocgsten grondwaterstand blijven om afwate
ring naar een sloot of naar een gegraven putje
mogelijk te doen zijn. De bodem iets hellend naar
de zijde van afvloeiing voor sap of regenwater.
Men make liefst zooveel kuilhoopen, dat elke
hoop met het dan beschikbare blad in minstens 6
dagen af te werken is.
Praktijkopbrengsten van koppen en bladeren
per ha:
Gemiddeld 30.000 kg; hoog 38.000 kg; laag
25.000 kg.
Aangenomen een diameter van 3 tot 5 m en dat
men met het goed aangetrapte voer totaal tot 3 m
hoog werkt, verder dat men op 1% m hoogte den
hoop begint in te nemen en boven rond afwerkt,
krijgt men het volgende volume, versch aangetrapt
voer.
diam. hoogte m3 aangetr. kg versch ha loof
voer voer
3 m 3 m 18.5 8500 0.28
3% m 3 m 24.0 11000 0.37
4 m 3 m 32.5 15000 0.50
4% m 3 m 40.0 18500 0.62
6 m 3 m 51.0 23500 0.78
Wanneer men kuilvoer van goede kwaliteit met
een gunstig voedereffect winnen wil, zijn twee
zaken van het allergrootste belang.
Allereerst moet het voer zoo weinig mogelijk
grond bevatten.
Het zandgehalte (grond) van het kuilvoer wisselt
van pl.m. 1 tot 10 De herkomst is globaal voor
2k van grond aan het versch voer en voor y3 bevui
ling tijdens het zetten en grond uit de bedekking.
Vermindering van het zandgehalte moet dus wor
den bereikt door zindelijk oogsten, zorgvuldig in
kuilen en bedekken met grond.
Het best is het loof tijdens het kappen op lage
hoopjes met zoo groot mogelijk oppervlak (tegen
rotting) tusschen de bietenhoopen te zetten. De
bieten niet boven de afgesneden bladeren afschrap
pen. Bij spoedig wegvoeren der bieten, deze zoo
min mogelijk met blad afdekken. Bij het verzame
len en opladen voorkome men zooveel mogelijk be
vuiling. Bij het inkuilen niet met de voeren over
het kuilvoer rijden. Voor het afdekken met grond
den hoop bedekken met een .scheidingslaag van
stroo, kaf, opengesneden zakken of iets dergelijks.
Kwaliteitsvoer krijgt men ook niet wanneer een
belangrijk deel vari het blad rot is. Rotting van
het blad wordt bevorderd, wanneer het voer hij nat
en broeierig weer op dikke hoopjes ligt en ook als
het loof dikwijls verhandeld wordt en in het alge
meen als het te lang op het land blijft. Rotting
treedt ook op, wanneer langer dan een week over
een kuil gewerkt "wordt.
Door een hoog zandgehalte zoowel als van een
hoog gehalte aan rot blad gaat de voedingswaarde
van het kuilvoer zeer sterk terug.
Een koe, die per ,dag 40 kg kuilvoer met 6 (zand
opvreet, krijgt per dag 3.2 kg zand binnen. Als dit
zand gemiddeld 3 dagen in de ingewanden blijft,
komt in de spijsverteringsorganen 9.6 kg zand voor.
Het is duidelijk, en dit is door speciale voederproe-
ven bewezen, dat het voedereffect van het kuilvoer
hierdoor zeer lijdt.
Rotting van het blad geeft veel verlies aan voe-
derwaarde, vooral aan het waardevolle eiwit, maar
nog erger is, dat het veel vergiftige stoffen doet