De Tarwerassen
de oppervlakte bouwland slechts
door scheuren uit te breiden is.
Door scheuren
verzekert de boer dus de voedselvoorziening
van het Nederlandsche volk.
Door scheuren
voorkomt hij, dat het volk tekort komt, dat
gebrek en honger hier hun intrede doen.
SCHEURT DUS ALLE GRASLAND,
DAT ER VOOR GESCHIKT IS!
Een grondige kennis van de rassen geeft ons
den sleutel voor de geheel cultuur.
Er bestaat een groot aantal tarwerassen,
die in eigenschappen sterk uiteenloopen. Dit
maakt het mogelijk, dat voor een bepaald
doel een passend ras gekozen kan worden.
We willen een overzicht geven van de meest
gewenschte eigenschappen. Daartoe is het
beste ons een ideaal ras of kweekdoel voor
oogen te stellen:
a. Hooge opbrengst. Dit is wel de allerbe
langrijkste eigenschap; steeds wordt er
gezocht naar rassen, die meer opbrengst
geven.
b. Volle, groote korrel, goede bakwaarde;
de korrelkleur zou rood moeten zijn, aan
gezien roode korrels minder uitloopen bij
nat oogstweer.
c. Niet lang en zeer stijf stroo, zoodat het
gewas niet gemakkelijk gaat legeren.
d. Zoo goed mogelijk bestand tegen roest
en stuifbrand.
e. Voor de wintertarwe een voldoende win
terhardheid; we denken hierbij speciaal
aan het klimaat in Noord-Nederland.
Dit ideaal zal waarschijnlijk niet bereik
baar zijn, doch wel zijn al deze goede eigen
schappen over de bestaande rassen verdeeld.
Men kan de rassen verdeelen in
winter-, overgangs- en zomer-
tarwes,
die ieder hun eigenaardigheden hebben.
Een paar typische vertegenwoordigsters van
de wintertarwe zijn de
Carsten V
met kleine, roode korrel en de
Mendel
met witte korrel, die echter erg uitloopt bij
vochtig oogstweer.
Beide zijn zeer winterhard; ze moeten
liefst in October gezaaid worden en kunnen
een hooge opbrengst leveren. Beide kunnen
van roest lijden.
Voor de lichte grondsoorten noem ik de
Trifolium
als een behoorlijk goed, wintervast ras.
De Lovink-tarwe is een nieuw ras van Dr.
Mansholt, dat diverse goede eigenschappen
blijkt te hebben: tamelijk winterhard, goede
opbrengst, goede korrel, doch het stroo is niet
bijzonder stijf.
Het beste der Nederlandsche rassen is de
Julianatarwe
met de hoogste opbrengst, stijf stroo, mooie,
witte korrel, doch niet bijzonder bestand
tegen strenge winters. Uit het feit, dat dit
ras zich reeds lange jaren in Nederland heeft
gehandhaafd, blijkt wel, dat het een goede
greep is geweest van den kweeker Prof. L.
Broekema.
Al deze tarwes hebben een lage bakwaarde,
een algemeene eigenschap van de tarwe Uit
ons zeeklimaat. Onze beste baktarwes zijn de
ouderwetsche, bijv. Geldersche risweit, Lim-
burgsche roode en Zeeuwsche, die echter alle
slap van stroo zijn en weinig opbrengen.
De winterharde tarwes moeten
vroeg warden gezaaid,
bijv. in October of November. De minder
winterharde Juliana echter kan nog wel in
Februari worden gezaaid. Dit ras heeft veel
minder koude noodig om vlot in de aar te
schieten dan de Carsten of Mendel.
Naast de genoemde voorbeelden van echte
wintertarwe komt een groot aantal winter-
zwakke of overgangstarwes voor. De meest
typische daarvan zijn de Fransche tarwes als
Chanteclair en Picardie
met kort stroo en hooge opbrengst. Ze zijn
alleen bruikbaar in zachte winters of bij
laten zaai, tot Maart toe. Sommige lijden erg
van roest. Vroeg in 't voorjaar gezaaid kun
nen ze hoogere opbrengst geven dan onze
zomertarwes, die echter nog later gezaaid
kunnen worden met kans op goede opbreng
sten (bijv. April).
Onze goede zomertarwes zijn thans
Blanka en Mansholt's Witte.
Deze worden veelvuldig in Groningen ge
bruikt. Vooral na strenge winters worden er
duizenden hectares mede bezaaid.
De zomertarwe geeft meestal een iets lagere
opbrengst dan wintertarwe, het stroo is slap
per en de rijping valt een week later. Een
merkwaardigheid van zomertarwe is, dat de
bakaard meestal beter is dan die van winter
tarwe.