r
Een Technisch Kwartiertje.
strop, daar er een grooter oppervlakte mee bezaaid
was dan op andere jaren. Vele akkers werden om
geploegd en met bruine boonen of koolrapen be
zaaid. Van het verhandelbare vlas waren de op
brengsten nog zeer uiteenloopend nl. van 4000--
7000 kg (ongerepeld) per ha. Een enkel goed par
tijtje bracht het nog tot 8000 a 9000 kg.
11. Karwij. Werd niet veel aangetroffen. Ze
kwam goed den winter door, alleen in Oostelijk
Zeeuwsch-Vlaanderen werd in dit gewas nogal
schade ondervonden van wilde ganzen. Het beschot
liep van 1200—2000 kg gemiddeld 1600 kg per ha.
12. Aardappelen. Hiervan werd de teelt uitge
breid. Ze hebben hier en daar, vooral op de lich
tere perceelen, wat van de droogte geleden, zoodat
de groei wat traag verliep. Er kwam dit jaar ver
bazend veel bladrol voor. Omstreeks 20 Juli begon
Phytophthora op te treden. Vooral de Zeeuwsche
Bonte- en Blauwe hebben hiervan, zoowel in het
loof als in de knol, veel geleden, zoodat de op
brengst beneden het middelmatige gebleven is. Het
beschot aan consumptiemaat liep bij deze rassen
uiteen van 100 tot 250 hl per ha; slechts enkele
perceelen brachten het tot 300 hl. De overige ras
sen, zooals Bintje, Bevelander, Alpha, enz. waren
aanmerkelijk beter en gaven van 300 tot 500 hl en
meer van de ha. De kwaliteit was zeer uiteen
loopend.
13. Suikerbieten. Deze besloegen een grootere
oppervlakte dan 't vorige jaar. De stand was op
de klei den heelen zomer goed tot zeer goed. Voor
de zandgronden was een gedeelte van den groei tijd
wat te droog. Van de vergelingsziekte werd dit
jaar niet zooveel last ondervonden als vorige jaren.
Wel kwam nogal (veel -roest voor en oj> sommige
akkers ook wantsenbeschadiging. Over 't alge
meen is zoowel de opbrengst als het suikergehalte
meegevallen. iDit laatste was, wel in tegenstelling
met het vorige jaar, buitengewoon hoog; bij' de
Coöpi „Dinteloord" bedroeg het gemiddeld zelfs
18 De opbrengst aan kg liep uiteen van 35000
55000 kg, gemiddeld 43000 kg per ha. Door de
vele regens in het be'gin van November werd bij
het rooien en vervoeren van de late bieten veel
stagnatie ondervonden.
14. Zaai-uien. Deze werden wel iets minder
verbouwd dan het vorige jaar. De stand was hier
en daar wat dun door het optreden van aaltjes,
maden der uienVlieg enz. De opbrengsten liepen
daardoor vrij sterk uiteen, nl. van 300 tot 600
baaltjes van 60 kg per ha.
15. Cichorei. Wordt in Zeeland maar zeer
weinig verbouwd. De stand was over het algemeen
goed, de wortels waren weinig vertakt en van een
goede kwaliteit. De opbrengst bedroeg gemiddeld
ongeveer 40.000 kg per ha.
16. Voedergeiwassen (wjdjde- en hooioogst inbe
grepen). De voederbieten waren over 't geheel
goed tot zeer goéd. Ook de paardepeen gaven be
vredigende uitkomsten. De roode klaver en de
lucerne waren vrij goed door den winter gekomen
en ontwikkelden zich gunstig. Dit liet bij het wei
land veel te wenschen over; het duurde lang voor
er voldoende gras was om te weiden. Later werkte
„Waar een wil is, is een weg".
Verbranding.
Zuurstof is een onontbeerlijk gas voor het leven
van mensch, plant en dier. De lucht, welke door ons
wordt ingeademd, bevat ongeveer 20 procent zuur
stof; in de 1 longen wordt de zuurstof opgenomen
door het bloed (met name de z.g. roode bloed
lichaampjes), en> deze transporteert de zuurstof
naar de spieren van ons lichaam. In de darmen
neemt het bloed (met name het bloedserum) voed
sel op en brengt ook dit naar de spieren. In de
spieren komen dus bij elkaar zuurstof en voedsel en
daardoor treedt er in de spieren verbranding op,
en het is dank zij deze verbranding, dat wij in staat
zijn met de spieren arbeid te verrichten.
Misschien dat enkele lezers even vreemd op
kijken, als zij hooren dat er in de spieren verbran
ding optreedt; immers als zij aan verbranding den
ken, denken ze tegelijk aan een vlam en, en dit ben
ik roerend met hen eens, bij het menschelijk lichaam
is van zoo iets niets te bespeuren. De reden echter
is deze, dat z\j een te beperkte opvatting hebben,
van het woord verbranding. Een verbranding kan
inderdaad gepaard gaan met een vlam, maar beslist
noodzakelijk is dat niet. Er zijn heel wat verbran
dingen waarbg geen vlam optreedt; want een vlam
ontstaat slechts dan als er tegelijk niet de verbran
ding ook een of ander gas ontstaat en wanneer dan
dit gas, ten gevolge van de hooge temperatuur,
gloeiend wordt. Als er bij de verbranding geen gas
ontstaat, óf er ontstaat wel een gas maar de tem
peratuur is niet hoog genoeg om het gas tot gloeien
te brengen, dan ziet men geen vlam, doch de ver
branding is er even goed.
Roesten.
Elke verbinding van een stof met zuurstof is een
verbranding. Met een vreemd woord noemt men dat
oxydatie (afgeleid van oxydeeren zich verbinden
met zuurstof of oxygenium). Zoo is, zooals schei
kundige onderzoekingen geleerd hebben, het roesten
van een metaal eigenlijk een langzame verbinding
van dat metaat met zuurstof, en dus een langzame
verbranding. Om dit te voorkomen, moet men er
voor zorgen, dat het metaal niet in aanraking komt
met de zuurstof, die in lucht zit; dus bedekt men
b.v. ijzer met een laagje zink en noemt dit dan
de droogte in Mei en 't begin van Juni remmend
op den groei. Na de vele regens in Juli liet de
stand van 't weiland weinig te wenschen over. Voor
de hooilanden kwam de neerslag echter wel wat
te laat.
17. LandibmiiWzatlen. [Van veel beteekenis is
deze cultuur hier niet. Zooals gewoonlijk werden
enkele perceelen suikerbieten-, uien- en spinazie-
zaad aangetroffen.
Veranderingen in het bedrijf.
Wijzigingen in de oultures. Door het natte najaar
van 1939 zijn vele perceelen, die voor wintertarwe
-bestemd waren, daarmede niet meer bezaaid, wat
tengevolge had, dat in het voorjaar vrij veel zomer-
tarwe werd uitgezaaid. Een ander gevolg was, dat
er ook meer zomergerst werd verbouwd, doch een
vrij gunstige prijsregeling voor dit graan heefl
hiertoe ook het hare bijgedragen. De verbouw van
schokkers nam toe, doch die van kleine groene
erwten daarentegen af, tengevolge van het groote
prijsverschil. Om dezelfde reden nam die van de
lange bruine boonen toe ten koste vaiT de korte
bruine. Ook werden aanmerkelijk meer witre boo
nen uitgezaaid dan 't vorige jaar. Van de hak-
vruchten is, de teelt van aardappels en suikerbieten
wat toegenomen. Wat tenslotte de handelsgewas
sen betreft, kunnen we nog mededeelen, dat de ver
bouw van vlas vrij sterk werd uitgebreid, doch die
van maanzaad sterk werd ingekrompen.
Het gebruik van kunstmeststoffen kwam vrijwel
overeen met dat van vorige jaren.
Het gebruik van machines. Aan de snelle toe
name van de luchtbandenwagens is dit jaar een
eind geHomen, door het niet of zeer moeilijk ver
krijgbaar zijn van banden. Ook het aantal trac
toren zal door gebrek aan olie en benzine wel geen
noemenswaardige uitbreiding ondergaan hebbea.
De tijdsomstandigheden brachten mee, dat paarden-
tractie in de plaats kwam van de tractor. Inplaats
van- met vrachtauto's werden de suikerbieten nu
veelal vervoerd met de boerenwagens.
Rundveefokkerij en -houderij.
De toestand der weiden en de duur van het
weideseizoen. In. het voorjaar was de grasontwik
keling door den langen winter aan den laten kant.
Daardoor is er tot in den voorzomer flink gras ge
weest. Juli, Augustus en September waren te
droog, zoodat er toen weinig gras was. Daarna
kwam er regen, waardoor er later in den herfst nog
voldoende gras kwam.
Gemiddeld kan het weideseizoen, wat de voeding
betreft, normaal genoemd worden.
Het vee kwam wegenis de geringe hooivoorraden
in den winter 1939/40 en ook dooi- minder kracht
voer-verètrekMng, in matige conditie in de weide.
Bij de opstalling in den herfst was de conditie in
doorsnee gunstig.
Krachtvoer. De voederdistributie maakte, dat er
in het voorjaar een matig beperkte krachtvoerdis-
tributie met nog vrij bevredigend eiwitgehalte kon
plaats hebben. Na Mei moesten de boeveelheid en
ook het eiwitgehalte sterk worden verminderd.
De m.eikopbrengsten en .groei van het vee heb-
geglalvaniseerd ijzer. Dat men hiervoor zink ge
bruikt, heeft een zeer bepaalde reden: het roesten
n.l. wordt niet alleen veroorzaakt door de zuurstof
uit de lucht, maar ook door de vocht, die op het ijzer
neerslaat. Dank zij het laagje zink, vormt nu ech
ter het ijzer en het neergeslagen vocht met. zink, een
eléctrisch element, waardoor zeer klé'ne electrische
stroompjes ontstaan, die tot gevolg nebben, dat bij
het ijzer waterstof wordt ontwikkeld; dezef water
stof is niet alleen op zichzelf absoluut onschadelijk
maar, en hier komt het op aan, verpietigt bovendien
de reeds aanwezige zuurstof op net ijzer.
In plaats van zink wordt ijzer ook noel vaak be
dekt met een laag roode menie.
Verbranding van koolstof.
Een zeer belangrijke verbranding is natuurlijk de
verbranding van koolstof, hét wezenlijke bestand
deel van steenkool. Een verbranding, die gepaard
gaat met veel warmte-ontwikkeiing; toch echter
is er ook hier nog verscheidenheid, en moeten we
onderscheid maken tusschen
1. de z.g. volledige verbranding van koolstof, en
2. de z.g. onvolledige verbranding* van koolstof.
Zooals uit de namen zelf reeds blijkt is het eerst
genoemde gunstiger dan het laatstgenoemde; de
reden daarvoor is, dat er hij volledige verbranding
méér warmte vrij komt dan bij onvolledige verbran
ding van dezelfde gewichtsihoeveelheid steenkool,
öf de koolstof volledig of onvolledig zal verbran
den, hangt af van de hoeveelheid zuurstof, welke
bij de verbranding beschikbaar is. Is er een over
schot zuurstof dan treedt er volledige verbranding
op; bij een tekort aan zuurstof treedt er onvolledige
verbranding op. Hoeveel zuurstof is er dan noodig
voor volledige verbranding? De scheikunde leert
ons (wij kunnen dat hier niet aantoonen, hoewel
het niet moeilijk is), dat voor volledige verbran
ding van één kg koolstof er noodig is 1,87 m3 zuur
stof; aangezien de lucht slechts voor een vijfde deel
uit zuurstof bestaat, is er dus 5 X 1.8? 9.35 m3
lucht noodig. Is er minder lucht beschikbaar, dan
zal de koolstof onvolledig verbranden, want bij on
volledige verbranding is er per kg koolstof slechts
noodig 0,935 m3 zuurstof en dus slechts 5 X 0,935
4.675 m3 lucht. Dit is dus precies de helft, maar
daarvoor krijgen we dan ook heel wat minder
warmte; bij de volledige verbranding ontstaat er
per kg koolstof 8150 caloriën warmte, doch bij on
volledige verbranding slechts 2500 caloriën.
ben daaronder in den winter 1939/40 nog betrekke
lijk weinig geleden. In de weide was in 1940 de be
perkte voeding op stal aan de productie reeds
merkbaar en gedurende den staltijd 1940/41 kwam
déze duidelijk naar voren, door van beteekenis
lager me Ik gift en minder groei en geringer kwali
teit van het mestvee.
De krachtvoertoewijzing voor paarden, was prac-
tisch toereikend, wat ook zeeo* noodzakelijk was,
gezien de veel geringer paardenbezetting en dus
grooter eischen aan de prestatie.
Grootere beperkingen zouden hier moeilijk ver
antwoord zijn.
De krachtvoerprijzen waren, mede gelet op de
kwaliteit, vrij veel hooger dan in 1939, maar bleven
over fiaet geheel binnen redelijke grenzen.
Melkproductie en bestemming. (Volgens de tel
lingen waren er in Zeeland de volgende aantallen
melkkoeien: 1934 27.714, 1935 27.166, 1936 25.096,
1937 25.408, 1938 24.813, 1939 25.380 en 1940
25.122 stuks.
Door het gebrek aan hooi in den winter 1939/40
en de 'toen te lage krachtvoergiften en de onvol
doende krach/tvoerpositie in den winter 1940/41, was
de melkproductie in 1940, ondanks den vrij gunsti-
gen zomer en goeden gezondheidstoestand, over
1940 zeker gemiddeld 5 beneden normaal.
De totale melkproductie kan in Zeeland' over
1940 op 90 mill, kg worden geschat. Deze krijgt de
volgende bestemming
Voor fokkalveren 5 mill, kg; voor mestkalveren
V> mill, kg; voor menschelijke consumptie: veehou
dersgezinnen 4.5,. via fabrieken 7.5 en via slijters
of boeren 20.3 mill, kg, totaal 32.3 mill, kg; in
fabrieken tot zuivelproducten verwerkt 22 mill, kg;
over voor bMerberei'ding op boerderij 30.2 mill. kg.
Hieruit laat zich een productie van boerenboter
van pl.m. 1.110.000 kg berekenen. Daarvan wordt
pl.m. 225.000 kg in de gezinnen verbruikt en de
rest in Zeeland verkocht.
Melk- en zuiveiprijzen. Door verbeterde veeprij-
zen kwam de aan het jongvee vervoerde melk beter
tot waarde.
De prijzen voor de consumptiemelk waren mee-
rendeels bevredigend.
Het gelukte in den herfst van 1940 niet den offii-
cieelen minimumprijs voor consumptiemelik tijdig op
14 cent per liter vastgesteld te krijgen. Daarna was
er hier en daar buiten Walcheren op dit terrein
nogal verwarring. In de meeste gemeenten werd de
prijs na October op 14 cent per liter gebracht.
Veep rijzen. De Zeeuwsche rundveehouderij moet
ongeveer 75 van het weiland (pl.m. 38.000 ha) en
het grootste deel der afvalproducten van het bouw
land tot waarde brengen'.
Naast een gebruiksveestapel, die bestaat uit pl.m.
25.000 melkkoeien, pl.m. 15.000 stuks vrouwelijk
jongvee en pl.m. 1500 springstieren, treft men een
handelsveestapel aan van pl.m. 35.000 in den zomer
en pl.m. 40.000 stuks in den voorwinter.
Deze veestapel wordt in stand gehouden door
eigen aanfok en aankoop van graskalveren, 1%- en
2^/2 -jarige beesten en wat guste koeien en nuchtere
kalveren. De jaarlijksche vee-afzet is gelijk aan
U ziet dus, dat het wel de moeite loont om te
zorgen, dht men volledige verbranding verkrijgt,
m.a.w. dat er voldoende luchttoevoer is. Liever te
veel lucht, dan te weinig. Ook hier is natuurlijk
elke overdrijving schadelijk; want mét de lucht
voert men ook stikstof toe, en wel 80 procent, welke
niet het minste nut heeft. Integendeel, deze stik
stof neemt een deel van de ontstane warmte op en
voert het mee den schoorsteen uit; dus dit gaat
verloren.
Hoewel ongewenscht met het oog op het warmte-
effect, is er nog een andere reden waarom onvol
ledige verbranding in de haard of kachel onge-
wenscht is. Er vormt zich dan n.l. koolmonoxyde,
een zeer giftig gas. Bij het inademen van dat gas
ontstaat eerst bewusteloosheid, waarna de dood in
treedt. Als koolstof volledig verbrandt, ontstaat
geen koolmonoxyde. Dan ontstaat kooldioxyde
(ook wel koolzuur genoemd), dat ongevaarlijk is.
Omdat dergelijke verstikkingsgevallen zich altijd
nog wel voordoen, zullen we tot slot nagaan hoe
dit mogelijk is. Het verschijnsel treedt op als men
een kachel geheel opvult met steenkool. Men ziet
dan boven op de kachel vaak blauwe vlammetjes,
en dit is het sein om op uw hoede te zijn. Want
die blauwe vlammetjes ontstaan, omdat er kool
monoxyde verbrandt. Dit is op zichzelf niet ge
vaarlijk, maar ze zijn voor ons het zichtbare bewijs,
dat er koolmonoxyde-gas gevormd wordt; als dit
nu maar allemaal zou verbranden dan was er geen
gevaar, doch allicht is er eenig gas dat niet ver
brandt en mogelgk in de kamer komt.
De onderste laag steenkool, die op het rooster
rust, krijgt stellig voldoende luchttoevoer voor vol
ledige verbranding. Daarbij ontstaat dus kool
dioxyde (ongevaarlijk), dat nu echter nog door den
vuurhaard omhoog moet stijgen en daarbij strijkt
langs de hoog opgestapelde steenkolen-laag. Dat is
funest, want dié steenkolen onttrekken aan het
ongevaarlijke kooldioxyde zuurstof en daardoor
wordt dit omgevormd in het giftige koolmonoxyde,
wat aan de oppervlakte van den vuurhaard ont
snapt (en daar al of niet verbrandt). Wanneer er
geen gelegenheid is voor dit koolmonoxyde om langs
den schoorsteen te ontwijken, dan komt het onver
mijdelijk in de kamer; een goede trek en een niet
geheel dichtstaande afsluiter (liefst een zoodanige
constructie, dat het onmogelijk is om de afsluiter
geheel dicht te draaien) zijn dus allereerste ver-
1 eischten. Ir. C. D.