Landbouwproefbedrijf Zeeland. Van den Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst. VEEHOUDERIJ. in ons land reeds op bescheiden schaal wordt ver meerderd, is verkrijgbaar bij den (heer G. Kraai Wzn te Vlagtwedde (Gr.). De Directeur van het Instituut voor Plantenveredeling, J. C. DORST. DE NIEUWE AARDAPPELRASSEN VAN DE DUITSCHE RASSENLIJST 1941. Zooals blijkt uit de Duitsche Landwirtschaftliche Presse van 31 Mei 1941 zijn in de Duitsche rassen- lijst 1941 vijf nieuwe aardappelrassen opgenomen; in volgorde van rijpheid zijn het: Knehdehner Frühnudel (v. Wiese) midden vroeg; Johanna (Böliim) midden vroeg-middenlaat; Pet- kuser Flamingskost (v. Lochow) middenlaat; Ro- busta (v. Pfetten) middenlaat; Erika (Ragis) laat. -Hiermee wordt de Duitsche lijst van aardappel- kweekers uitgebreid met v. Lochow en v. Pfetten. ■Deze vijf rassen stellen alle lage eischen aan den grond en aan de bodemvochtigheid, vooral Erika. Frühnudel, Robusta en Erika zijn geheel nieuwe typen in het Duitsche sortiment. Frühnudel, Johanna eci Flamingskost zijn geel- vleezige eetaardappelen met witte schil, dus van het Industrie type. Robusta en Erika zijn witvleezige fabrieksaard appelen met hooge zetmeelopbrengsten. Bij Ro busta is het zètmeelgehalte bijzonder hoog. Erika heeft een witte, Robusta een roode schil. De knollen van Flamingskost zijn langovaal, ter wijl de vier andere rassen alle ronde tot rondoval^ knollen hebben. In ,,Die Kartoffelsorten der Reichssortenliste" van Snell en Geyer zijn uitvoerige beschrijvingen van deze vijf rassen te vinden, maar het boven staande geeft ongeveer het karakteristieke der nieuwe rassen weer. DE BEWARING VAN V R O EGG E R OOI D POOTGOED. Het vroeg gerooide pootgoed is niet zoo gemak kelijk houdbaar als het laatgerooide, wegens het gemakkelijker optreden van ontvellingen, het spoe diger slap worden en het sterker kiemen. Het vroeg gerooide pootgoed moet daarom met zeer veel zorg behandeld worden. Het rooien moet met de noodige voorzichtigheid geschieden en ook na het rooien „mishandele" men het pootgoed niet! 'Het beste is de aardappelen, dié men vroeg rooit, direct in zoogenaamde aardappelkiembakken te brengen, zoodat zij verder geen behandeling meer behoeven te ondergaan. Hoewel de aanschaffing van kiembakken uitgaven met zich brengt, meenen wij toch aan hen, die niet over zulke bakken be schikken, den raad te moeten geven, ze alsnog aan te schaffen. De bakken worden voorloopig in een luchtige koele bewaarplaats opgeborgen. De koe stal zal veelal voor dit doel zeer geschikt zijn. Tegen den winter worden zij op een vorstvrije plaats gebracht, waarbij er zoo veel mogelijk voor wordt gezorgd, dat het licht tot de aardappelen kan toe treden. Bewaring in het licht houdt n.l. de kie ming tegen en bevordert het vormen van korte, stevige kiemen. Wanneer men de beschikking heeft over een glazen poterbewaarplaats, brengt de bewaring van vroeg gerooid pootgoed zéker geen bezwaren met zich. Het verdient echter de voor keur de vroeggerooide aardappelen niet al te vroeg in de bewaarplaats te brengen of anders deze in de warme maanden eenigszins af te schermen. Beschikt men niet over kiembakken, dan zullen de vroeggerooide aardappelen Qf op een hoop op een vorstvrije plaats óf in kuilen bewaard moeten woe den. Men zorge er dan vooral voor, dat de aard appelen niet te dik* komen te liggen. Bij het aan den. hoop leggen van vroeggerooide aardappelen mag deze niet te breed zijn. Hoe smaller de aardappelhoop, hoe beter. Men bedekke de hoopen nimmer met aardappelloof, ook niet tijdelijk, met het oog op het gevaar voor optreden, van de aardappelziekte of Alteraaria. De bedek king van den hoop kan bestaan uit een dunne laag stroo of riet, die met wat grond wordt vastgelegd. Het winterdek wordt zoo laat mogelijk aange bracht. Het volgend voorjaar moet nagegaan worden hoe het met het spruiten der aldus be waarde aardappelen gesteld is. Indien mogelijk brenge men ze dan op een vorstvrije plaats in het licht, waar Ze dun worden uitgespreid. Bij het vroegrooien krijgt men natuurlijk minder opbrengst. Waar het in dit geval echter alleen om pootgoed gaat, dus om het aantal pootbare knollen, speelt dez,e verlaging in opbrengst geen groote rol. Hierbij komt, dat zonder bezwaar de geheele op brengst, met uitzondering vau het kriel, voor poot goed gebruikt kan worden. Men beperke dit dus niet tqt-de poters alleen. De groote knollen kun nen n.l. gesneden worden, wat het best geschiedt enkeJe weken vóór het poten. De aardappelen wor den van kop naar naveleind gesneden en wel zoo, dat de1 helften bij het naveleind nog iets aan elkaar blijven zitten. Even vóór, of tijdens het poten worden de helften van elkaar gebroken. Een eer ste vereischte is, dat de gesneden aardappelen luch tig bewaard worden, daar anders kans op rotting bestaat. Nadere inlichtingen worden verschaft door den Plantenziektenkundigen Dienst te Wageningen, de bij dezen Dienst werkzame ambtenaren buiten Wageningen, alsmede door de Rijksland- en tuin- bouwconsulenten. Kool zaad p roef ve ld op het Landbouwproefbedrijf te Wilhelminadorp (Z 621). Rassen: Mansh. Hamburger, Janetzki, Lembke's winterraapzaad, Lembke's koolzaad en de Duitsche stammen gemerkt 1, 2 en 3. Grondsoort: lichte klei. VoorvruchtKarwij. Bemesting: Tegen 400 kg sup (17 200 kg k40 en 700 kg kas per ha. Van de laatste meststof werd 250 kg in het, najaar en de rest in 't begin van Maart aangewend. Aantal par.: 3 elk van 0.54 are. Gezaaid: 20 Augustus met de machine op een rijenafstand van 40 cm. Doorgeslagen op 15 om afstand. De le par. in 't najaar, de beide andere in 't voorjaar. Ontwikkeling: De gewassen gingen matig ont wikkeld den winter in; Lembke's raapzaad was wat voor bij de andere rassen. Alle rassen kwamen goed door den strengen winter. Ze stonden bloot aan 52 dagen vorst (laagste temperatuur 15.3 gr C). Eind April stond Lembke's raapzaad het weligst; t was bladrijker en had een lichtere kleur dan de andere rassen. Lembke's koolzaad vormde forscher planten, vertakte zich minder en was niet zoo uniform als het raapzaad. Janetzki vertoonde een fijn gewas met nogal afwijkende planten. De drie Duitsche stammen kwamen veel overeen met Lembke's koolzaad, alleen stam 3 was wat korter, Mansh. Hamburger groeide het kortst, de planten waren fijn vertakt en van een gedrongen vorm. Eind Mei: Mansh. Hamburger kort en stevig; Janetzki middelmatig lang en wat slap; Lembke's raapzaad bijzonder.,Jang; Lembke's koolzaad forsch; de 3 Duitsche stammen vertoonden ongeveer het zelfde type als Lembke's koolzaad. Bloei: Lembke's raapzaad 15 April, Stam 3 30 April, Janetzki 1 Mei, 'Hamburger 5 Mei, alle ove rige 7 Mei. Lengte van het stroo: Lembke's raapzaad 180 cm; stam 1 170 cm; Lembke's koolzaad en stam 2 165 cm, Janetzki 155 cm, stam 3 140 cm en Ham burger 110 cm. BeschadigingenIn 't begin van den groei hebben aardvlooien eenige schade aangericht; ze werden bespoten met Derris, doch het resultaat was niet' heelemaal afdoende. In 't midden van Mei kwam plotseling een invasie van de koolzaadglanskever voor. Deze werd bestoven met Derris met 0.1 rotonon. Op 21 Mei werd deze bestuiving nog eens herhaald, met afdoend resultaat. Bij het rijpen werd in Lembke's raapzaad naar schatting 5 schade ondervinden van de vinken. Rijp en gemaaid: Lembke's raapzaad 9 Juli. Ja netzki en stam 2 10 Juli, Hamburger en stam 1 11 Juli, stam 2 12 Juli en Lembke's koolzaad 15 Juli. Gedorscht: Lembke's raapzaad 18 Juli en de koolzaadrassen op 22 Juli. Kwaliteit van het zaad: De beste kwaliteit gaven Lembke's koolzaad en stam 1; het zaad van deze rassen is grover en mooier van kleur dan van de andere rassen; daarop volgt in grofheid stam 2 en vervolgens stam 3. Janetzki is fijn en bevat nogal bru'ne zaden; Hamburger is ook fijn, terwijl de kleur ook wat te wenschen overlaat. Uitgedrukt in een cijfer voor kleur en grofheid van het zaad kan dit als volgt gekwalificeerd worden kleur Mansholt's Hamburger 6 Janetzki i 7 Lembke's raapzaad5 Lembke's koolzaad9 Stam 1 i 8 Stam 27 Stam 36 De gemiddelde opbrengsten in kg per are be droegen grofheid 5 10 9 RAS Zaad Mansh. Hamburger 34,8 ariotzki 35,9 Lembke's raapzaad 34,3 Lembke's koolzaad 37,7 Stam 1 38,1 2 37,8 3 37,9 (onbetrouwbaar door vogelschade) De grootste opbrengst gaf dus stam 1, doch de verschillen met de stammen 2 en 3 en Lembke's koolzaad waren gering. Vlasproefveld bij! den heer N. A. Deïst te Zonnemaire (Z 623). Rassen: Concurrent, Invicta, Blenda en Lirai Crown. Grondsoort: Lichte klei. Voorvrucht: Tarwe. Bemesting: Tegen 250 kg sup (17 250 kg k-40 en 250 kg kas. Gezaaid22 Maart met de groote machine op een rijenafstand van 8 cm. Zaaizaad: Tegen 165 kg per ha. Aantal parallellen: 3 van 1 are. Weersomstandigheden:' Na het zaaien viel vrij' veel regen, waardoor de structuur bedorven en de Opkomst vertraagd werd. Later hadden de gewas sen Wat van de droogte te lijden. Opkomst: 10 April, uitgezonderd Liral Crown, welk ras twee dagen later kwam. Bloei: Liral Crown op 14, Concurrent op 16, nienda en Invicta op 18 Juni. Ziekten en beschadigingenHet heele proefveld had te lijden van de Thripsaantasting. Er werd drie maal n.l. op 31 Mei, 3 Juni en 13 Juni bestoven met derris (1 rotonon). Het resultaat was over 't algemeen zeer goed. Een strook van de 2e parallel had een minder goede structuur. Alle rassen hadden hierop min of meer van brand te lijden. Blenda en Liral Crown werden het meest, Invicta werd belangrijk minder en Concurrent maar zeer weinig aange tast. Voor de opbrengstbepaling werd deze aange taste strook uitgeschakeld. Voorts kwam in Invicta in vrij sterke mate roest of zwartstip voor. Ook Concurrent .had hiervan iets te lijden, terwijl Blenda en Liral Crown weinig of niet aangetast werden. Lengte in cm: Concurrent 75, Invicta 76, Blenda 83 en Liral Crown 84. Kwaliteit: Concurrent leverde een gelijkmatig gewas van een goede kleur en goede kwaliteit. Enkele plekjes legerden wat. Invicta was minder gelijkmatig in den kop, de kleur en ook de kwali teit was wat minder dan bij Concurrent. De lege ring was ook wi£„ sterker. Blenda toonde een goed, regelmatig gewas, doch was wat ongelijk in den kop. De kleur liet weinig te wenschen over en de kwaliteit was prima. Slechts enkele plekken legerden. Bij Liral Crown kwam geen legeren voor. 't Was een mooi gelijkmatig gewas met een zeer goede kleur, doch in kwaliteit was het toch de min dere van Blenda en Concurrent. Rijping: Concurrent en Liral Crown op 12 en Blenda en Invicta op 16 Juli. Gewogen: 29 Juli. De gemiddelde opbrengst aan stroo en zaad be droegen per are/kg: Concurrent Invicta Blenda Liral Crown 88,3 85.- 80.2 83.2 De grootste gemiddelde opbrengst gaf dus Con current. HET GEVAAR VAN DE NA WEIDE. Wanneer de koeien op de naweide komen, treedt er maar al te vaak een zeer eigenaardige en karak teristieke aandoening op, welke bekend staat, onder den naam van long-jacht. Door dezen naam wordt het meest op den voorgrond tredende ziektever schijnsel, de groote benauwdheid, wel heel goed uitgedrukt. Deze benauwdheid kan zoo erg zijn, dat de dieren er in stikken of wel plotseling dood vallen doordat hun hart het opgeeft. In de meeste gevallen treedt de longjacht zeer plotseling op. Dieren welke des morgens nog heel goed waren en hun volle maal melk gaven, kunnen des avonds reeds heftig ziek en benauwd zijn. De eerste afwijking, welke valt waar te nemen is, dat de dieren vrij plotseling in de melk vermin deren. Ook worden ze hierbij suffer, houden zich meer afgezonderd van de anderen en trekken dan ook niet zoo goed meer met de koppel mee. Ze blijven nog wel weiden, maar doen het toch niet met zooveel smaak als anders. Wanneer men zoo'n dier dan eens wat nauwkeu riger bekijkt, ziet men al spoedig, dat de adem haling vlugger is dan normaal. In reeds verder gevorderde gevallen is deze steunend, terwijl de dieren het dan zoo benauwd kunnen hebben, dat zij met gestrekten hals en de tong uit den bek staan te hijgen. Eigenaardig is hierbij, dat zij in het begin niet veel hoesten, dit treedt pas na een paar dagen op. Waardoor wordt nu deze helftige en vaak zoo schielijk opkomende benauwdheid veroorzaakt? Er bestaan hierover verschillende meeningen en dat is al een veeg teeken, daar hieruit blijkt, dat men het juiste er van nog lang nietr weet. Volgens de eene meening zou kou vatten als de grondoorzaak van het lijden aangemerkt moeten worden. Waarschijnlijk is dit echter niet, daar de ziekte vrijwel uitsluitend op de naweide voorkomt en maar bij uitzondering op oud gras. Ook schim mels zijn wel als de boosdoeners aangemerkt, iets wat ook niet zoo waarschijnlijk is, daar men ook op de naweiden, welke vrij van schimmels waren, de ziekte zag optreden. Een derde meening is, dat het jonge gras bepaalde stoffen bevat, welke in het koeienlichaam een soort van vergiftiging teweeg zouden brengen, waarvan de longen dan de dupe zouden worden. Voor deze laatste theorie pleit het plotseling optreden van de ziekte en ook de afwij kingen welke in de longen worden waargenomen. In de longen treedt namelijk een soort van kramptoestand op van de kleine spiertjes, welke in doffijne vertakkingen van de, luchtpijpen aan- wezig zijn. Door deze kramp worden deze, op zich zelf toch al zeer fijne buisjes, gedeeltelijk dicht- gedrukt, zoodat deducht er maar moeilijk door kan passeeren. Nu is deze belemmering het grootst bij de uitademing, daar deze veroorzaakt wordt door de elasticiteit van het longweefsel zelf. Deze ge raakt nu spoedig overrekt, waardoor de long ztch niet behoorlijk meer kan samentrekken. Het ge volg hiervan is, dat er bij iedere uitademing lucht

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 6