B. V. G. Voor en van onze Jongeren. geen nut van heb. Die sloot dient niet voor afwate ring, maar als scheiding. Deze sloot heeft hij al reeds jaren dicht laten trappen, door zijn vee. (Lij heeft nu wat ook niet in orde is in den bodem van de sloot onvoldoende afgerasterd, met gevolg, dagelijks last van zijn vee op mijn land Wat in dezen te doen? Ben ik verplicht te del ven- R. te K. Antwoord: De vrager stelt, dat zijn perceel bouwland ligt naast een perceel weiland en dat die perceelen gescheiden zijn door een slooï. Een vordering tot afscheiding vaii beide erven kan dus nooit slagen, daar de grens tusschen de beide erven vast staat en gevormd wordt door de sloot. Nu is die sloot een gemeenschappelijke sloot, tenzij een van beide aanliggende eigenaren kan be wijzen, dat die geheele sloot zijn eigendom is. De wet bepaalt, dat een gemeene sloot op geza- mcntlijke kosten moet worden onderhouden. Nu is in dit geval de vraag /an belang, of deze sloot, mits gedolven worden op de gebruikelijke tijden en de gebruikelijke wijze, zoo breed en diep is, dat het vee niet uit het weiland op net bouwland van vrager kan komen. Is dit het geval, dan heeft vrager er wel degelijk belang bij om op gemeenschappelijke kosten te delven. Maar is dat niet het geval en de sloot nooit breed en diep genoeg geweest om te beletten, dat het vee er over gaat of er door gaat, daa wordt de zaak wel anders. Immers in dit geval heeft de eigenaar van het vee te zorgen, dat zijn beesten niet uit de weide op het bouwland van zijn buurman komen en dan moet hij zijn weide afrasteren. En dit is weer in fhet belang van den eigenaar van het vee, want de wet bepaal: in art. 1404 van het Burgerlijk Wetboek, dat de eigenaar van, of degene, die zich van hetzelve bedient, zoolang het zelve tot zijn gebruik verstrekt, aansprakelijk is wegens de schade, welke het dier heeft veroorzaakt, hetzij hetzelve onder zijn toezicht en bewaring dan wel verdwaald of ontsnapt is. Is de sloot tusschen beide erven dus altijd van zoodanige diepte en breedte geweest, dat die sloot niet geschikt was om het loopen uit de weide op het aanliggend bouwland1 te voorkomen, dan heeft de eigenaar van de weide de verplichting om, zoodra hij beesten in die weide jaagt, te zorgen, dat zij geen schade kunnen toebrengen op de aanliggende perceelen en doen die beesten dat wel, zonder dat de eigenaar afdoende maatregelen daartegen ge troffen heeft, dan zal hij aan de eigenaren der aan liggende perceelen schadevergoeding moeten be talen. En trappen de beesten de slootkant aan de zijde der weide in, dan kan de eigenaar der weide nooit vorderen, dat dit hersteld wordt op kosten, zelfs niet gedeeltelijk, van den eigenaar van het bouw land. Alleen geheel delven der sloot, zooals ter plaatse gebruikelijk is en op de gebruikelijke tijden, moet op gemeenschappelijke kosten geschieden, onafhan kelijk of de sloot dient tot afvoer of niet. Mr. Z. Vraag 38. VRUCHTZETTING OKKERNOOT. Wij hebben een okkernootboom, die ieder jaar bloeit en ook vrucht draagt, maar elk jaar om dezen tijd valt de vrucht er af; hij is echter nogal hoog geplant. Kan U mij de reden ook zeggen, hoe het komt, dat de vrucht valt. Kan hij ergens gebrek aan hebben? Wat kunnen wij daarvoor doen? h. te S. Antwoord: De vruchtzetting van okkernoten geeft vrijwel steeds aanleiding tot klachten, behalve misschien bij zeer oude boomen. En zelfs daar is deze niet steeds bevredigend. Jonge boomen geven weiciig of geen vrucht, om- lat de bestuiving meestal te wenschen overlaat en de groei nog te krachtig is. De bestuiving bij oudere boomen is beter, omdat aan oudere boomen meer stuifmeelkatjes komen. Ook schijnt het voor te komen, aat noten een Le- stuiver noodig hebben. Maar ook deze levert de eerste jaren geen stuifmeel, zoodat men daarvan niet te spoedig succes mag verwachten. Jonge boomen geven zeker geen vrucht van eenige beteekenis, zoolang ze niet 15 a 20 jaar oud zijn. U ku.nt probeeren met de bemesting iets te bere ken, door eenige jaren een flinke gift van patentkali en van super te geven, b.v. 10 kg patent kali plus 10 kg super per are. Ir. B. B. HET CREDIET DER AGRARISCHE ONDERNEMING. H. Vorige maal behandelden we een en ander aan gaande de indeeling van het crediet naar duur em doel. Thans willen we enkele opmerkingen maken aangaande de indeeling naar de waarborgen. Bekend is de onderscheiding tusschen gedekt en ongedekt crediet. ,Bij gedekt crediet' onderscheiden we, dat met persoonlijke en dat met zakelijke zekerheidstelling. Ccigedekt crediet wordt vaak aangeduid als blanco crediet. Een bekende credietvorm met persoonlijke zeker- heidssteliing is crediet onder borgtocht. Deze vorm zal den meesten onzer lezers wel bekend zij». A. leent geld aan B., terwijl B., als waarborg voor de richtige nakoming zijner verplichtingen uit hoofde van aflossing en rente, een derde aanwijst, die deze verplichtingen overneemt, ingeval hij (B.) in ge breke mocht blijven. Deze derde (C.zal voor 2ijn verplichtingen een acte van borgtocht teekenen. Bekende vormen van crediet met zakelijke zeker heidsstelling zijn Hypotheek en Pand. Mogelijk, dat we later op deze vormen van zeker heidsstelling nog wel eens terug komen, daar deze ook voor den landbouw zeer belangrijk zijn. Thans volstaan we echter met de opmerking, dat .hypo thecair crediet dat crediet is, waarbij het onder pand (de waarborg) bestaat uit onroerende goede ren (groeiden, gebouwen) en het pandcrediet die credietvorm, waarbij het onderpand bestaat uit roerende goederen (grondstoffen, inventaris, me talen). Voor we nu het landbouwcredietwezen nader be zien, moeten we nog enkele dingen bespreken, aan gaande een verschijnsel, dat tegelijk met het cre diet zich voordoet, n.l. dat van de rente. Hierover is in den loop der eeuwen al zeer veel getwist. Drie vragen zijn het, die voora\ hier naar voren kwamen, n.l.: 1. Is de rente geoorloofd? 2. 'Hoe is de rente te verklaren? 3. Hoeveel moet de rente bedragen? Wij meenen, dat het voor onze lezers wel aardig is om in een kort overzicht een en ander hierover te hooren. We zullen ons zeer beperken, daar de literatuur over het recitevraagstuk buitengewoon uitgebreid is. De vraag, of het nemen van rente geoorloofd is, behoeft thans geen breede beantwoording meer. Het njaatschappelijk leven kent en aanvaardt de rente en slechts tegen ejccessen (woeker) dient te worden ge-vaakt. Dit is echter lang niet. altijd zoo geweest. Op meerdere gronden heeft men het nemen van rente min of meer scherp veroordeeld. Dit doet eenigszins eigenaardig aan. Hij, die zijn arbeid beschikbaar stelt, ontvangt loon en ieder vindt dat billijk. Hij, die zijn kapitgal beschikbaar stelt, ontvangt rente en hierover ontbrandt de strijd. Vanwaar dit verschil?? Reeds in de Grijze Oudheid was dit vraagstuk aau de orde. Groote denkers, als Plato en Aristo- teles, hebben er over geschreven en nog veel vroe ger komen reeds in den Pentateuch (Mozaïsche wetgeving) allerlei 'bepalingen voor, die ook voor het rentevraagstuk van groot belang zijn. Met een beroep op diverse uitspraken der Mo zaïsche wetgeving is langen tijd -de rente scherp veroordeeld, terwijl ook aan het Nieuwe Testament voor deze veroordeeling gegevens zijn ontleend. (Luk. 6—35.) Hoofdoorzaak is wel, dat (men rente en woeker op één lijn stelde. Tegen dezen woeker trok men, volkomen terecht, scherp te velde. Men veroor deelde met dezen woeker tevens de rente en nam daartegen allerlei maatregelen. In de Middeleeuwen is het de Roomsch Katholieke kerk, die heel scherp stelling neemt. Er wordt een renteverbod uitge vaardigd, waarbij zich ook velen buiten den ker- kelijken kring met overtuiging aansluiten. Ook buiten den Kring der Roomsche Kerk open baart zich veel verzet tegen het nemen van rente. Ook Luther verklaart zich een fel tegenstander (zie Diepenhorst, Voorlezingen, Deel III blz. 362— 363). Calvijn echter beziet de zaak met breeder blik en verdedigt op duidelijke wijze de rente, hoewel hij scherp stelling neemt tegen den woeker (boven matige rente). Ook uit geheel anderen kring ontmoette de rente verzet. De zeer bekende Shakespaere in zijn „Koop man van Venetië" laat Shylok een gesprek voeren met den koopman Antonio. Shylok verdedigt daar het nemen van rente, met een beroep op het loon van den Aartsvader Jacob, dat bestond in een deel van de vruchten der-schapen, maar de koopman Antonio voegt hem bijtend scherp toe: „Meld dit de Schrift, om woeker te rechtvaardigen, „Of is Uw goud en zilver, ooi en ram." en verder vervolgt hij op feilen toon: „Wilt gij dit geld ons leenen, leen het niet „Als aan Uw vrienden vriendschap zou geen vrucht „Van,dood metaal ooit eischen van zijn vriend." (Diepenhorst III.) Duidelijk komt ook hier weer naar voren wat reeds Plato en Aristoteles hadden geschreven, dat geld als dood metaal geen vruchten kan afwerpen. Deze misvatting wordt door Calvijn scherp recht gezet in zijn betoog aangaande de productiviteit van het geld. Ook het argument van de z.g. naturalis ratio (natuurlijke rede) -werpt Calvijn omver. Hij toont duidelijk aan, dat de z.g. redelijkheid van het „pecunia ncn parit pecuniam" (geld werpt geen vruchten af) onjuist is. We kunnen hieraan verder in dit artikel geen aandacht schenken, i) De tweede vraag, welke we boven noemden, is die aangaande de verklaring van de rente. Hier over zijn zeer verschillende theorieën opgezet. We noemen er maar een paar. 1. Geld werpt rente af, omdat men er grond mee koopen kan, die pacht opbrengt (Fructificatie- theorie van Turgot (fructificatie is bevruchting). 2. Rente is de vergoeding voor uitgesteld ge not. De kapitalist geniet rente, omdat hij zijn ge not uitstelt, door zjjn geld uit te leenen. (Onthou dingstheorie. 3. Rente is het arbeidsloon van den kapitalist. Het loon voor diens sparen en kapita-albeheer. Arbeidstheorie. 4. Kapitaalrente is de vrucht van het uitbuiten der arbeiders door de kapitalisten (Uitbuitings theorie. 5. Tegenwoordig goed heeft een hoogere waarde dan toekomstige goederen. Deze meerdere waarde is de rente. (Agio-theorie.) Deze laatste, de z.g. Agiotheorie van Prof. E. von BöhmBawerk heeft veel^ opgang gemaakt. B.-Bawerk geeft drie gronden voor de verklaring der rente aan. 1. Er is verschil in de verhouding tusschen be hoeften en voorraad op verschillende tijdstippen. Een boer, w'-ens boerderij is verbrand, zal het geld dat hii leenen kan om te herbouwen, teneinde zijn bedrijf weer te kunnen uitoefehen, hooger schatten dan dat, wat hij later terug moet betalen. 2. Toekomstige behoeften worden lager geschat dan de tegenwoordige. 3. Tegenwoordige goederen zijn in den regel om technische redenen beter geschikt om dev behoefte te bevredigen dan toekomstige en hebben daarom een hoogere waarde. (Productie-omwegen.) l Op deze 3 gronden geeft B.-Bawerk een breede opgezette verklaring van het renteverschijnsel. Voor een meer uitvoerige behandeling leent zich ons artikel niet. Resteert thans nog een enkele opmerking over de hoogte van de rente. Hierop oefenen verschillende factoren invloed uit. Meestal is de rente voor lang crediet hooger dan die voor kort crediet. Dit is logisch te verklaren. Soliede belegging voor niet te langen tijd trekt veel kapitalisten aan. Velen bie den hun geld hiervoor aan. Gevolg, een ruime geld markt en door veel aanbod een lagere rente voor kort crediet. Omgekeerd zullen zij, die geld willen leenèn, in het belang eener regelmatige bedrijfsvoering 't ge leende geld op redelijk langen termijn ter beschik king willen hebben. Gevolg is veel vraag naar geld op langen ter-mijn, met als gevolg een stijgende rente. Behalve de tijdsduur, spelen nog een rol het meerdere of mindere risico (gedekt of blanco cre diet), de verhandelbaarheid (hypotheek of obliga tielening) en in het algemeen economische en politieke omstandigheden. Na deze inleiding willen we speciaal het crediet der agrarische onder neming nader behandelen. Mochten er onder onze lezers zijn, die nader stu die willen maken van de vraagstukken, welke we hierboven behandelden, dan laten we te hunnen be hoeve hier een korte literatuuropgave betreffende de kapitaalrente volgen: Diepenhorst, Voorlezingen, Deel III, blz. 317— 351. Pierson, Leerboek Staathuishoudkunde, Deel I blz. 156—213. Polak, Bekn. Gesch. Staathuishoudkunde, blz. 704—718. Verrijn Stuart, Geld en Crediet, blz. 152—180. Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins (spec. Deel I, blz. 1'52). Phillippovich, Grundrisz, Deel I, blz. 351367. Taussig, Princples of Economies, Deel II. blz. 1—50. 1Onze lezers, die van dit vraagstuk verdere studie willen maken, raden wij aan, eens te lezen Diepenhorst Voorlezingen, Deel IH-317/370. Voor hen, die de Duitsche taal beheerschen, ver der Böhm-Bawerk, Kapital und Kapitalzins, Deel I, blz. 152 (speciaal blz. 22). MEDEDEELING. Wegens plaatsgebrek moesten verschillende stuk ken worden uitgesteld tot het volgende nummer. v. U. STUDIECLUB TERNEUZEN DER Z. J. L. Ledenvergadering van de Studieclub Terneuzan der Z. J. L„ op Dinsdag 22 Juli a.s., 's avonds om 8.30 uur, in Hotel „Du Commerce" te Terneuzen. 'De commissar^, D. DEKKER Fz. AFD. MELISKERKE EN OMSTR. DER Z.J.L. Algemeene vergadering op Maandag 21 Juli a.s., s avonds om 8.45 uur, in café Jongepier. Agenda 1. Opening. Notulen. Ingekomen stukken 2. Inleiding door den heer J. Harpe. onderwerp: „T.b.c.-bestrijding onder het rundvee meer dan ooit noodig". 3. Bespreking rondgang proefvelden. 4. RcndVraag. Sluiting. De secretaris, W. DE VOOGD. JONGE BOEREN! In den loop der volgende week hoopt de afdee- ling Oostkapelle der Z.J.L. een excursie te organi- seeren naar het proefbedrijf in den Wilhelminapol-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 8