Wel nam over 't geheel in Nederland het bevol- j
kingscijfer gelukkig toe met 55.4 sedert het jaar
1900, waartegenover weder onze cultuurgrond
sedert dat jaar maar met 85 toenam.
Het schijnbaar te veel aan menschen, dat zich
afspiegelde in de toenemende werkloosheid, is ook
toe te schrijven aan het feit, dat er geen emigratie
van beteekenis in de laatste jaren was. Gingen er
in het eerste decennium der 20e eeuw ruim 40.000
menschen naar Amerika, en velen daarboven naar
Canada, Z.-Afrika of Frankrijk, terwijl meerderen
werk zochten en vonden in Duitschland, dit kwam
door allerlei maatregelen, bijzonder in de V. S., stil
te liggen, waardoor uit den aard der zaak nog
meerderen hier te werk moesten worden gesteld.
Zooals ik zeide, waren de maatregelen hiervoor
genomen op advies van de commissies voor werk
verschaffing, later werkverruiming genoemd, lang
niet voldoende, hoeveel productieve arbeid op ge
bied bijzonder van suatie, egalisatie, wegenaanleg
er in Zeeland ook ware te doen. En toch blijft dit
het ideaal, dat er krachtig naar gestreefd moet
worden, dat zooveel menschen als maar mogelijk is,
leven op en uit den eigen bodem. Behalve de ge
noemde middelen kan groote intensiveering b.v.
door fruitteelt en kleiner bedrijf in onze groote
polders hier nog verbetering brengen.
Zoo kan, naar ik meen, de Noord-Oostpolder ons
een paar duizend bedrijven brengen, terwijl de
220.000 hectaren cultuurland, die de Zuiderzee ons
straks zal hebben verschaft, inderdaad van groote
beteekenis zijn.
Daarnevens komen voor Zeeland eenige duizenden
hectaren van vruchtbare schorren als die van Saef-
tinge. Ik heb gelezen, dat bovendien nog een
150.000 hectaren meer ontgonnen kunnen worden,
terwijl een 75.000 hectaren waren te ontbosschen.
In Zeeland moet voor een en ander flink en sys
tematisch worden aangepakt.
De Z. Li. M. kan en zal desnoodig hiertoe het
initiatief nemen, maar dat kan alleen gevolg heb
ben als er van overheidswege volle medewerking is
en het b.v. geen jaren behoeft te duren alvorens de
stichting voor grondverbetering en ontginning, die
wij hebben gesticht, erkenning krijgt van het be
trokken ministerie, en zonder deze dus geen reden
van bestaan heeft, omdat zij dan niet werken kan.
Genoeg zou dat alles ook niet geven, nog op
andere middelen moet gepeinsd. Het kiezen van
een ander beroep geeft moeilijkheden en is in
't algemeen niet wenschelijk.
Emigratie uit het eigen land b.v. naar het Noor
den van Frankrijk of Normandië, ware dan beter.
Wanneer dit goed geleid wordt, gelijk het destijds
is gedaan voor een groep in Normandië en daar
een Nederlandsch milieu wordt gesticht, is dit
uitnemend, wanneer er tevens gezorgd wordt voor
voldoend aantal arbeiders.
Deze streken eigene zich voor Nederlanders
bijzonder en vele vroeger uit Frankrijk naar Zeeland
gekomen familiën, zouden zeker daar spoedig zich
thuis gevoelen.
Geheel Westelijk Europa, waartoe toch ook dit
gebied behoort, moet m.i. zoo intensief mogelijk be
bouwd worden, waardoor het ook zoo dicht mogelijk
bevolkt kan zijn.
Maar er is ook een emigratie mogelijk en deze
wordt meer en meer mogelijk in de toekomst de
geheele ontwikkeling van den oorlog duidt daar
op naar het Oosten.
Europa zal zich m.i. op den duur alleen kunnen
handhaven, wanneer het een zoo breed mogelijk
landbouwfundament heeft en een zoo krachtig
mcgelijken boerenstand.
Duitschland heeft dit begrepen en werpt zich met
energie, het land en het volk eigen, op de verster-
king van zijn landbouw en de bevestiging varf zijn
landbouwenden stand, opdat die zoo sterk mogelijk
zij.
Wordt op deze wijze de Nederlandsche, de Zeeuw-
sche boer geplaatst in een grooter geheel, daarom
moet het binnenlandsch grondvraagstuk niet wor
den verwaarloosd. Wij moeten, hoezeer ik verschei
dene te groote bedrijven, die van 100 a 200 hectaren
of meer, behoudens enkele grootbedrijven, die om
velerlei reden in stand moeten blijven, zou willen
splitsen in vele kleinere, geen dwergbedrijfjes heb
ben en niet oorzaak worden daardoor van armoede,
omdat men op een zoo'n klein bedrijf geen levens-
bestaan heeft.
Meer moet gedaan worden. De vaste lasten,
vooral de waterschapslasten voor behoud van onzen
cultuurbodem op te brengen, moeten genivelleerd
en over het geheele volk worden omgeslagen, om
dat het een algemeen volksbelang is, dat het cul
tuurland behouden blijft. Het is geen belang alleen
voor den man in den Willem Annapolder, dat deze
behouden blijft, dat is belang van geheel Zuid-
Beveland, belang van Zeeland, zelfs van Nederland.
Een ingrijpen van de overheid als onlangs ge
schied is om den bodem te onttrekken aan specu
latie, is goed en was noodzakelijk.
Dieper studie van een onderzoek naar de werking
van de rijkserfhoevewet in Duitschland is gewenscht.
Deze kan ons wellicht richtlijhen geven voor ont
wikkeling in Nederlandschen trant, overeenkomstig
Nederlandsche eischen. Diep betreurenswaardig is
het, dat ook in Zeeland families bij sterfgevallen,
ook als zij best in staat zijn familiegoed aan te
koopen en dus te behouden, daarvoor zoo weinig
gevoelen, dat zij het om welke redenen dan ook,
rustig in handen van vreemden laten gaan.
Dat is een zeer bedenkelijk moreel verschijnsel,
wat getuigt van weinig historischen zin en ver
kleefdheid aan zijn geslacht en zijn bodem en leidt
tot karakterloosheid en slaphe'd, die het volks
karakter, en dus de volkskracht ondermijnt en een
volk rijp maakt voor overheersching en verlies van
zijn vrijheid en onafhankelijkheid.
De oud-Germaansche volksgedachte sluit onver
vreemdbaarheid van het land en de hoeve voor de
familie in.
De grond moet niet beschouwd worden als koop
waar, als privaat bezit, maar als een publiek be
zit, als" familiebezit, ten behoeve van het gansche
volk, den stam.
Door de receptie van het Romeinsche recht sedert
eeuwen ook ten onzent ondermijnd, is dat oude recht
hersteld in Duitschland sedert 1 October 1933,
waardoor dë erfhoeve onverdeeld, onbelast ,en on
vervreemdbaar overgaat op den aangewezen erfge
naam, ten behoeve der familie eigenlijk deze be-
heerend.
Het verdient overweging om op een onzer alge
meens vergaderingen hierover een populaire, voor
ieder te verstane voordracht te laten houden.
Zoo is ook in Duitschland sedert 20 Januari 1934
de nationale arbeid ten behoeve van den landarbeid
en den landarbeider beschermd en geregeld, waar
bij deze aan den grond is gebonden. Een poging -
daartoe hebben wij gewaagd met de landarbeiders-
wet, eigenlijk met niet veel succes.
De grondgedachte van dergelijke wetgeving is,
dat de boer wortel der volkskracht is en dat men
z'ch als volk het meest gerust en veilig kan gevoe
len als men een sterken, krachtigen boeren- en
arbeidersstand heeft.
De boer ploegt voort!
Hij doet scheppend werk. Ook het werk van den
landarbeider dient veel meer dan tot heden in eere
gebracht te worden en tot waarde te komen. Daar
toe is meer opleiding, meer scholing, noodig. Expres-
selijk moeten ook voor landarbeiders cursussen ge
geven worden over landbewerking, veevoedering,
behandeling van dieren bij ziekte, kennis van bodem
en gewassen, van motoren en allerlei werktuigen,
naast die bevorderende de algemeene kennis en ont
wikkeling. Ook de speciale vakkennis, waartoe in
Zeeland, met name in Zeeuwsch-Vlaanderen met
zijn vlasindustrie een vlasschool behoort, een school
voor vlasbewerking, waar men met weinig theorie,
de praktijk van het bewerken zoodanig leert, dat
men de concurrentie kan doorstaan en het beste
levert en daardoor juist in de huisindustrie, velen
op de beste wijze hun brood doet verdienen. De
grondslag van het vak wordt er beter gelegd, het
wordt verbeterd en veredeld.
De Z. L. M. heeft tot plicht met alle kracht ook
dit te steunen: moreel, financieel.
Maar hoe veel intern, in het eigen land ook nog
valt te verbeteren, ik zeide het reeds, op den duur
moeten de vleugelen wijder uitgeslagen worden. In
dit opzicht is de vreeselijke oorlog, die er woedt,
van enorme beteekenis. Het is de ijzeren nood
zakelijkheid, niet om uit machtswellust, zooals ge
kakeld wordt op sociëteiten aan bittertafels of op
vrouwen kransjes, of door de onnadenkende dan wel
van de volksvoorstelling en het strijden voor het
volkswelvaren afstaande menigte, volken te onder
werpen en landen te veroveren, maar om levens-
ru'mte te verkrijgen. Dat is een groote phase in
de door de Westersche mogendheden begonnen ont
wikkeling en van de „grootste economische beteeke
nis. Reeds vele jaren geleden heb ik daaromtrent
op een landhuishoudkundig congres te Vlissingen
door een Nederlandsch oeconoom hooren spreken,
die de noodzakelijkheid van de voorziening van goe
derengemeenschappen, die uitgingen boven de
staatkundige grenzen der volkeren bepleitte.
Uit die gedachte is ook de z.g. Oslopolitiek ont
staan, waarbij de Scandinavische landen met Neder
land, België en Luxemburg zich tot een oeconomi-
sche gemeenschap verbonden, waarbinnen op den
duur vrijer goederenruil en wederzijdsche oeconomi-
sche hulp zouden hebben plaats gehad. Het is een
zich houden in zeker isolement ter versterking van
innerlijke kracht, binnen zekere ruimte of kring.
Levensruimte of invloedssfeer omvat een gebied
dat zoo groot is, dat de daarin wonende en levende
en werkende volkeren, daarin vinden wat zij oeco-
nomisch behoeven om elkander helpend en steunend,
de stoffelijke welvaart der volkeren te bevorderen
en in stand te houden. Hiervoor is dan vanzelf lei
ding tnoodig, en een behoorlijke arbeidsverdeeling.
Men krijgt daardoor een zekere mate van onafhan
kelijkheid van het groote kapitalisme, dat anders
over de grondstoffen en landbouwproducten beschikt
en naarmate van zijn belang oorzaak is van allerlei
crises.
Binnen die ruimte wonen gelijkgezinde volkeren,
van gelijke origine, stam en bloedverwant, wier
onderlinge betrekkingen op handels- en ruilverkeer,
op zijn best, elkander helpend en dienend, zijn ge
regeld. Afzet van zijn waren heeft dan geen be
zwaar. Verkrijging van ^behoorlijke prijzen al even
min.
Gebrek aan grondstoffen kan geen crisis veroor
zaken, evenmin als door de macht van trusts of
kartels wanverhoudingen kunnen ontstaan. Alles
wordt dan geleid ten publieken nutte en niet be-
heerscht door het particuliere belang van een geld
magnaat.
Dit leidt niet tot een opgaan in één staatkundig
verband, zeker niet. Juist niet, want de eigenaar
digheid van ieder volk, het leven van elk volk over
eenkomstig zijn eigen geaardheid en karakter in
verband met zijn woonplaats, bodem, klimaat en
liggmg, moet dit blijven stempelen om aan zijn roe-
plag voor het geheel te voldoen, des te beter te
voldoen, en des te krachtiger te zijn in de vervul
ling van zijn roeping voo«r de. grootere invloedsfeer,
waartoe het behoort en waarin het zelf zijn invloed
uitoefent.
Uit den aard der zaak zal dit ook leiden tot een
gemeenschappelijke bescherming tegen een ander
daarbuiten staand volk of sfeer, inzonderheid als
die onder beheersching van het individualistisch 19e
eeuwsche systeem blijft staan.
De betrokken levensruimte moet dan beschikken
over noodige krachtbronnen en grondstoffen en
vanzelf ook de noodige levensmiddelen kunnen ver
krijgen. Maar in zoo'n grooter oeconomisch geheel
is juist de plaats voor den boer een der voornaam-
°te. En omdat hij ook daarin de levenskrachtigste
moet zijn, en de meest beteekenisvolle, zal er voor
hem altijd plaats zijn. Daardoor immers komt er veel
meer. cultuurgrond tot zijn beschikking en zal bij
zonder voor den zoo hoogstaanden Nederlandschen,
den Zeeuwschen landbouwer niet het minst, een
leidende rol zijn weggelegd.
Zoo komt er eindelijk een samenwerkend geheel,
goede nabuurschap rekenend met elkander behoef
de volkeren met elkander in nauw verband te doen
samenleven en werken, onafhankelijk van anderen,
b.v. het Continent van Europa onafhankelijk van
Amerika. Groot en sterk genoeg 'ook om zich te
verdedigen tegen imperialistisch-kapitalistische be
doelingen van andere volkeren.
Zoo kan men krijgen een geheel, waarbinnen in
goede nabuurschap rekenend met elkanders behoef
ten voor zijn arbeid en zijn leven, zijn bedrijf, een
samenleven, een samenstaan tegen den buitenstaan
der mógelijk wordt, waardoor het uitgesloten is,
dat eenig volk er toe behoorend, gedwongen is wil
loos of welbewust, een werktuig te zijn van een
ander, die het op het leven van ons werelddeel of het
belangrijk deel er van heeft gemunt, tot schade, ook
van ons en ten eigen bate.
De gemeenschapsgedachte staat daarbij op den
voorgrond, zoowel bij de afzonderlijke volkeren als
bij allen te zamen. Geen zelfzuchtig individualisme,
maar nationaal, gemeenschappelijke krachtsont
plooiing door één leven in en door en voor de ge
meenschap.
Daardoor kan de landbouw in die groote levens
ruimte vastheid en zekerheid verkrijgen van afzet
van de producten, van prijzen, die de productie
kosten en zekere winst dekken.
Daardoor kan, materieel gesproken, met veiligheid
en gerustheid worden gearbeid in het belang van
het gansche volk, het best gediend, hetgeen geeste
lijk ook vreugde en blijdschap en tevredenheid in
de harten brengt en de energie prikkelt.
Geeft dit geen dwang? Neen, juist niet, dewijl
het ook inhoudt door organisatie zelf het een en
ander bij flinke decentralisatie in de hand te nemen
en te leiden, niet door ambtenaren van staatswege,
maar door zijn eigen vertegenwoordigers.
Vrijheid is wel te onderscheiden van losbandig
heid.
Vrijheid is innerlijke onafhankelijkheid, beteekent
vrijheid van ondêrzoek, vrijheid van zijn eigen gods
dienstig gevoelen en beleven, vrijheid van het vor
men en uitbouwen van zijn eigen wereldbeeld. Dit
staat ver af van die schijnvrijheid, dat zoogenaamd
zich kunnen uitleven, wat losbandigheid en ver
zwakking met zich brengt en cultuurwaarden ver
nietigt. Door orde en zelftucht, door gehoorzaam
heid aan wet en orde, kenmerkt zich de vrije.
Dat is zijn trots.
In de 19e eeuw werd, door het te ver gedreven
individualisme, de persoonlijkheid ontworteld, ge
dood, althans verdrukt.
Juist de persoon moet, levend in zijn eigen milieu,
overeenkomstig eigen ingeschapen aard, tot volle,
rijke ontplooiing kunnen komen en de talenten, die
God hem gaf, moet hij tot volle ontwikkeling kun
nen brengen.
Men moet zijn volle verantwoordelijkheid gevoe
len, als mensch tegenover het geheel, als leider of
bestuurder tegenover zijn kring. Geen verschuilen
achter de helft -f 1, noch in bestuur, noch in
rechtspraak, noch in handel of bedrijf.
Gelijk het geloof van ieder mensch vrij moet zijn,
zooals eens in 1200 de graaf van Fois, een naneef
der West Gotnen zeide, daarmede zijn geestelijke
vrijheid handhavend en verdedigend, zoo moet ook
thans ons bedrgfsleven niet beheerscht worden door
anderen, die ons knechten voor eigen of groeps
belang of partijpolitiek, "en die ons daardoor afhou
den van een samengaan en innig samenleven en
werken in één verband, zooals immers de Z. L. M.
dit altijd heeft verstaan.
Wij willen zijn, zooals een dichter der oudheid het
uitdrukte: frei, grad und gesund! Alleen voorzoo
ver wij vrij zijn, kunnen wij als goede Nederlanders,
men spreekt tegenwoordig veel van onze Germaan-
sche verwantschap, ik durf zeggen, als goede Ger
manen iets en dan ook veel produceeren. Dan zijn
wij scheppende krachten, gelijk wij Zeeuwen den
eigen bodem onder Gods zegen, hebben gewonnen
op de zee en tot vruchtbaar land hebben gevormd.
Eeuwig goed: altijd weldadig, altijd gevend, altijd
dienend het volk in zijn geheel, dat daarop woont.
Daarom werden ook hier in onze landen in Vlaan
deren en in Zeeland, en later in Holland, gelijk in
de vrije steden van het groote Duitsche land, als
Lubeck en Bremen en Hamburg en dergelijke, de
oude cultuurcentra van het Noorden en Westen
gevonden.
.,Frei, grad, gesund" sind Deines Willens Zeichen:
Wahn war es, ihm nicht Folge zu gewahren", zegt
Vergilius, toen hij Dante niet verder in het purga
torium begeleiden zoude, hem „die de Vrijheid
zocht".
Zoo moeten wij dus weder te zamen staan als een
machtige, innerlijk krachtige eenheid. Gelukkig
waren wij nog niet zoover gezonken, ook als volk
niet, dat op ons het spreekwoord van toepassing
zoude zijn: Wanneer wij niet zoo snel waren ten