I varieerend van 2 a 3 m in het vierkant. Aanvanke lijk opgekweekt als de gewone pyramiden, begin nen ze na een paar jaar elkaar al te raken. Het is dan ook al vrij vlug noodig de (gestel)-takken wat in te nemen. Het gevolg hiervan is: een ver hoogde vegetatie, scheutvorming. Alhoewel dit uit een ander opzicht een verblijdend verschijnsel is, kan en is dat (nl. de groei) de oorzaak van mindere vruchtbaarheid. Vooral bij een echte struik zal zich» dat doen gelden. Bij een boom met harttak zal de generatie, de vruchtbaar heid niet in die mate onder de vegetatie lijden als bij een boom (zonder harttak. De as is in dit geval de centrale, die den groei naar de top afvoert. Is daarentegen de groei over 't geheel van den boom te zwak, dan zal het drukken van den harttak. in niet geringe mate bijdragen tot prikkeling van den groei. Vanzelfsprekend maakt het, zooals hiervoor reeds terloops werd opgemerkt, verschil, welke variëteit in 't geding is. :De groep van de smal- en opgericht-groeiende, de z.g.n. steile groeiers, waarvan de Legipont, Cornice, L. Bonne en Conference e.d, de typische vertegen woordigers zijn, zijn moeilijk zonder een kop te kweeken. Wil men persé harttaklooze boomen, dan kan men ook die variëteiten wel zoo kweeken. Ze gehoorzamen dan echter niet van harte aan den snoeier. Het is geheel en al tegen hun natuur. Men moet ze eenvoudig in den struikvorm dwingen. Al valt er ook wel iets ten gunste van harttak looze boomen te zeggen, bij bovengenoemde varië teiten moeten we toch vaststellen, dat het niet noodig is, om ze door zoo'n straffen snoei in den struikvorm te persen. Om de vruchtbaarheid niet in de eerste plaats. Laten we zien waarom. We beginnen dan met den boom uit de kweekerij. Het meerendeel der fruittelers plant 2-jarige boo men aan. De boomkweeker heeft dus nagenoeg geen invloed kunnen uitoefenen op den vorm. Wat doet nu de doorsnee fruitteler? Hij gaat een boom kweeken, die onregelmatig van vorm is. Onregelmatig bedoeld in dien zin, dat aan den eenen gesteltak een vergaffeling wordt gekweekt op 1 m uit den as en aan een anderen gesteltak worden twee vergaffelingen gekweekt op dezelfde lengte. De meeste van onze peren hebben dan ook in hun jeugd te veel hout. De vorming van vruchtorganen wordt daardoor sterk geremd. Vandaar de on juistheid van de dikwijls verdedigde stelling, dat een boom eerst groeien moet en als hij flink gewor den is pas vruchten mag dragen. In dit opzicht kunnen wij „Allround fruittelers" nog leeren van onze Belgische buren. Men kweekt daar een boom met een eerste étage van vijf takken, een volgende étage met drie gesteltakken. Dit systeem, streng toegepast, geeft mooie boo men envruchtbaar. De gesteltakken worden n.l. wel teruggesnoeid, maar men, laat geen vergaffelingen toeft Men houdt de gesteltakken dus ongesplitst en snoeit vervol gens zóó, dat er evenwicht blijft tusschen den hart tak en gesteltakken onderling. Het is af te keuren een as ver bovenuit de onder ste gesteltakken te kweeken. Wat sterker mag hij zijn maar men moet er steeds een wakend oog op houden, dat hij niet alléén het luchtruim kiest. Bij het aanschaffen van boomen, welke ouder zijn dan 2 jaar zal vanzelf niet zoo in 't bijzonder op den harttak gelet worden als bij jongere boomen. Bij voorkeur plant men daar liever nog een 4 a 5- jarigen, dan een 3-jarigen boom. De boomkweeker legt in dit geval dus den grond vorm. Ook in, ons Limburg wordt deze weg wel o-evolgd. Zelf hebben we indertijd wel 4-jarige Boskoop geplant, op dezelfde manier gekweekt, waar de vorm nog goed in te zien is. Nu moge het waar zijn dat voor een beplanting met wijksysteem plantboomen van deze kwaliteit het geheel duur zouden maken, dat neemt toch het feit niet weg, dat de fruitteler de taak van den boomkweeker zou kunnen overnemen. Doorgaan dus met jonge, 2 a 3-jarige boomen te planten en meer werk van de vorming maken. D.w.z., hij moet meer er naar stre ven z'n boomen naar een bepaald type dóór te kweeken. Bij de vruchtbare variëteiten en op zwakken onderstam hebben we daar altijd gemak van. Als de takken, waar de groei uitraakt, terug genomen moeten worden om ze weer tot verhoogde scheutvorming te prikkelen, geeft ons de vaste grondvorm een groot voordeel. Met scheutdunnmg is in den regel dan niets meer te bereiken. Als men in ons geval tot terugneming moet besluiten, be houdt men het juiste evenwicht met het grootste gemak. Men behoeft niets van den vorm op te offeren. In de tweede plaats is het niet noodig den harttak te verwerpen om mooier boomen te krijgen. De boom met harttak komt den natuurlijken vorm wel het dichtste bij. Het is wel een zeer persoonlijk iets, maar wij kunnen een anderen vorm dan dien met harttak niet mooier vinden. Tenslotte nog een motief van weinig beteekenis, maar misschien wel het aanvoeren waard. Bij het stutten der takken kan men van den harttak ge bruik maken. Evenredig staande gesteltakken kunnen door middel van touw aan den harttak „opgehangen" worden. ?ie daarover de afbeeldin- gen'in ons blad van 24 Mei j.l. Hiervóór werd steeds gehandeld over peer op kwee en dus over de pyramide. Eenigszins anders wordt het als het over bcomen met sterken onderstam gaat. Voor den struikvorm (pyr.) op dezen onderstam geldt het hierboven omschrevene, zij het dan niet in izoo sterks mate. Struikpeer op zaailing heeft in nog sterkere mate als op kwee de eigenschap van as-vorming. Ook dan als men den kop radicaal wegneemt, handhaaft ze toch een centrum van sterken groei. In. zulk een geval is het niet de harttak, die domineert, maar een stuk of 34 scheuten, die den kop willen nemen. Bij slappe groeiers is dat niet zoo erg, die zakken nogal gemakkelijk door als er een beduidende oogst aan hangt. Bij de forsche groeiers evenwel vormt zich een kern van onproductief hout. Gesteld: men kweekt een boom zonder harttak. Men krijgt dan in de binnenste 4 scheuten den sterksten groei. We gaan dien boom „zetten". De 4 genoemde scheuten groeien rechtop naar boven. Hoe wijd moeten we die nu uit elkaar houden? Als we ze anderhalven meter uit elkaar houden, dan is de ruimte onderling nog te klein om de spillen bezet te kunnen houden met kortloten. Dat is in een jongen boom iy2 meter een schrikbarend gat en wordt zelden of nooit bovenstaande toegepast, zelfs niet door den meest radicalen kweeker. We zien dan ook in de meeste gevallen, dat het centrum van deze boomen niet tot het vruchtdragende be hoort. Als de boom uitgegroeid is, krijgen we pas wat peren in de koppen. Voor dit stilvallen van den groei zijn we juist op onze hoede, zoodat we, als we vruchten aan genoemde takken krijgen, het ook zachtjesaan tijd wordt ze terug te gaan nemer). Bij den boom met harttak kunnen we dezen als centrale behouden en de gesteltakken al maar de breedte inkweeken. Dat zal gemakkelijker gaan naarmate we den harttak drukken. Het balanceeren der gesteltak ken vindt z'n vast punt in den harttak als evenaar. We hoeven niet bang te zijn, dat de harttak dien druk niet zal blijven verdragen. Een peer groeit nu eenmaal niet liever dan steil op. De vegetatie, de groei, is daarom in den kop 't allergrootst. Als laatste, maar niet als minste, argument, pleit voor den harttak de omstandigheid, dat men den ,boom kan opsnoeien. De boomen, die uit de kweekerij in den boom gaard uitgeplant worden, hebben hun laagste tak ken ongeveer een voet boven den grond. Deze geven wel vroeg eenige vruchten, maar juinnen toch zelden als gesteltakken gehandhaafd worden. Vooral bij jonge (2-jarige) boomen mislukt nogal eens een tak. We krijgen de onderste étage dan ook aanmerkelijk hooger. Bedoelde onderste takken zijn, omdat ze geen blijvers zijn, toch nog niet waardeloos. Mien kan daar de eerste jaren nog aardig wat vruchten van plukken. Komen evenwel de hoogerstaande takken in pro ductie, zoodat de laagste takken tweederangs wor den, dan kunnen die weggenomen worden. Men „hpalt" den boom dan wat op. Schade aan z'n evenwicht veroorzaakt men daarmee niet. Als we er een boom van 20 jaar op aanzien, dan merken we geen spoor meer van de eerste étage. In plaats van op één voet, zitten op 3 voet boven den grond de eerste takken. Vooral die variëteiten, die graag hangen of welke typisch gedraaide takken vormen, moeten telkens weer opgehaald worden. We kunnen dat niet voorkomen. Men probeert wel om hooge pooten onder de boomen te kweeken. Dat lukt ook wel als de boomkweeker maar geduld heeft en de fruitteler niet op een dubbeltje ziet. Een stevig stammetje, dat op pLm. 65 cm z'n eerste vertakking geeft, kweekt men niet in 2 jaar. D.w.z. de besten halen het, maar het gros van de 2-jarigen haalt het niet. De normale weg is het ophalen. Het is ook de veiligste weg. Als we de boomen, die laag vertakt zijn, vergelijken met de hooger vertakte, dan zal pis regel de laagst vertakte de stevigste zijn. Een boom met harttak kan men ophalen, een struik kan men dat uiteraard niet. De gesteltakken, die op willekeurige plaatsen uit den harttak ontsprin gen, zorgen ervoor, dat we altijd bij het ophalen een goedgevormden boom overhouden. Bij andere vormen dan struiken is de kwestie met of zonder harttak niet zoo belangrijk. Ons perensortiment is vrij uitgebreid voor struik, maar voor hoogstam is het zeer beperkt. Als we de rij langs gaan, dan merken we op, dat er maar een enkele peer voor hoogstam in aanmerking komt. Van de eerste rangs handperen is Clapps Fav. nog het meest ervoor ge schikt. Direct dient erbij gezegd, dat deze beter niet op hoogstam gekweekt wordt. De Zwijndrechtsche Wijnpeer, Cotmtess© de Paris blijven op hoogstam klein van omvang, zoodat het meer de vraag is hoe we daar wat boom van krij gen, dan of we ze met of zonder harttak zullen kweeken. De Legipont groeit zoo verbazend steil, dat we daarbij steeds moeten oppassen, dat de kroon niet alleen stamverlengenis \vordt. De Maagdepeer, een der beste voor hoogstam, vormt liever geen harttak, terwijl de Saint Remi, waar hetzelfde van gezegd kan worden, liever wat hangt dan opgericht groeit. Al met al kunnen we zeggen, dat de boom er niet om vraagt en het ook niet geraden is hem op te leggen. Op halfstam kunnen meer variëteiten worden° gekweekt dan op hoogstam. De moderne fruitteler zal evenwel bij voorkeur geen halfstam nemen. Als het even kan, kiest hij de struik. Dezelfde motieven, die bij den hoogstam tegen den harttak pleiten, gelden feitelijk ook voor den halfstam. Natuurlijk staan alle halfstammen op zaailing en is de groei forsch. Dat maakt, dat de steilgroeiende flink aangepakt moeten worden om wat breed te kunnen worden, terwijl we bij de breedgroeiende niet op een harttak zullen werken. Als we in een volgend artikel peren zónder hart tak zullen behandelen, moge blijken, dat we beter doen, niet er naar te streven, om een harttak te vormen bij halfstam. P. F. VAN ANDES. KLEMHARTEN OF HART LOOSHEID IN BLOEMKOOL. Met aandacht las ik in Nr. 6 en 7 van dit blad de artikels over Klemharten in bloemkool. Daar de heer jG. ,M in zijn artikel de lezers op wekt, om naast zijn ervaring en de door hem ge vormde conclusie, ook andere zienswijzen te laten 'hooren, wil dk hier ook eens wijzen op de waar nemingen die Ir. C. Rietsema in 1037'38 gedaan heeft bij eenige proeven met bloemkoolp'iabten. iZonder de proeven hier uitvoerig te beschrijven (men kan ze in de „Tuinderij" jaargang 1939 lezen) -wil ik hier slechts mededeelen, dat Ir. Rietsemsa 'tot de conclusie komt, dat het optreden van hart- loosheid bij' bloémkool veroorzaakt kan worden door een te lage temperatuur gedurende den tijd van de eerste ontwikkeling van de planten. Hij beveelt aan om voor hartloosheid gevoelige variëteiten warm op te kweeken. Misschien hooren we van meer ter zake kundige personen nog iets over dit verschijnsel, dat zeker belangrijk genoeg is om de oorzaken er van op te sporen. J. D. te M. HET KLEMHARTEN VRAAGSTUK. De in het Tuinbouwblad no. 6 en 7 voorkomende artikelen over het klemhartenvraagstuk bij bloem kool, heb ik met ,veel belangstelling geleizen. Zeer terecht wordt daarin opgemerkt, dat aan dit vraag stuk aller aandacht besteed dient te worden. Daar dit euvel ook bij' de West-Brabantsche tuinders helaas maar al te goed bekend is, .meen ik goed te doen eenige opgedane ervaringen naar voren te brengen. Meerdere tuinders uit dit deel .van ons land zijn de meening toegedaan,, dat bepaalde groeifactoren, waarbij in het bijzonder aan temperatuur wordt gedacht, een overwegende rol spelen bij' het optre den ,van klemharten (of ziooa'ls hier gezegd wordt „harteloosheid").. Zeer terecht komt men tot die meening, wanneer men ondervonden heeft dat zaad, van eenzelfde partij, in 't ééne geva'l bij bak- en/of kas koolplanten geeft met klemharten en in het andere geval vollegrondsplanten levert, welke prac tised dit euvel niet vertoonen. Ook het omgekeerde waarbij ide volleveldsplanten van klemhart te lijden hebben en de glaskool niet, komt yoor. Een typeerend geval ontmoette ik bij ©en tuin der, wien^ Lecerfbloemkool in dubbele bakken zeer ernstig van klemiharten had te lijden, doch het ver schijnsel trad alleen op in het midden- en boven gedeelte der bakken. Bij. de planten langs den lagen kant der bakken kwam niet één klemhart voor. Het verschijnsel vertoonde zich eenigen tijd, nadat de ramen verwijderd waren. %ooals begrijpelijk waren de in het hoogere bak- gedeelte geplaatste planten weliger gegroeid in ver band met (hun warmere standplaats, terwijl de in het lagere deel gegroeide planten korter waren en meer „afgehard". Na het wegnemen der ramen, bleken de planten dus verschillend te reageeren. Mag men hieruit afleiden, dat door temperatuursverschillen stoornis in den groei ontstond, wat aanleiding gaf tot het optreden van klemhart? Waar G. M. te G. schrijft, dat importzaad uit de Zuidelijke en Oostelijke landen vaak 8090 klemharten voortbrengt, terwijl dit bij den nabouw van dat zaad niet het geval ds, vraag ik mij af of dat niet in de acclimatiseering gezocht moet wor den, zoodat uiteindelijk de factor weersinvloed (in het bijzonder temperatuursverschil) toch een groote rol speelt. Laten we hopen, dat nog velen hun ervaringen inzake dit probleem, in dit blad naar voren willen brengen. Roosendaal. T. BARENDREGT. KLEMHARTEN. Het is goed dat het vraagstuk van de „klemhar ten" eens in het Tuinbouwblad aangesneden is. Het percentage planten, dat hierdoor mislukt, kan in sommige winters groot zijn. Eén der schrijvers vermoedt, dat het veijschijnsel verband zou kunnen houden met de lichthoeveel- heid. In het nummer van 24 Mei wordt de moge lijkheid geopperd, dat „klemharten" verband zou den kunnen houden met aantasting door een schim mel. Vermoedelijk zijn beide veronderstellingen niet juist. Uit een voorloopig onderzoek van Ir. C. Rietsema, Rijkstuinbouwconsulent te Hoorn is de indruk verkregen, dat de temperatuur gedurende het opkweeken van de jonge plant van grooten in vloed is. Het zou de lage temperatuur zijn, die „klemharten" teweegbrengt. De veronderstelling, dat ook de herkomst van het zaad van beteekenis zou kunnen zijn, behoeft niet bij voorbaat onjuist te zijn. In de eerste plaats i's het verschijnsel van „klemharten" een kwestie van erfelijken aanleg, wat duidelijk blijkt uit het verschil'in gevoeligheid van verschillende variëtei ten. Maar ook is het niet uitgesloten, dat stam men van eenzelfde variëteit, zooals b.v. de Lé Cerf verschillende gevoeligheid vertoonen. Le Cerf door verschillende zaadtelers geselecteerd, mogen we beschouwen te bestaan uit verschillende stammen. Verschil in gevoeligheid voor „klemhart" bij deze stammen is zeker niet uitgesloten. Bovendien bestaat de kans, dat de temperatuur, waaronder het zaad bewaard wordt, van invloed is, evengoed als dat het geval is bij de granen. Een lage temperatuur gedurende eenigen tijd, bevordert

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 14