Zaterdag 3 Mei 1941.
No. 1735
RUBRIEK TUINBOUW
WELKE TYPEN VAN ONDERSTAMMEN
GEBRUIKT MEN BIJ ONZE VRUCHTBOOMEN
EN WAAROM.
Dat de onderstammen, waarop onze vruchtboomen
zijn veredeld, een groote rol spelen bij den groei en
vruchtbaarheid, daar zijn we als fruitkweekers nu
al zoo zachtjes aan van overtuigd. Tot op een
goed tiental jaren geleden werden onze appelboo-
men hoofdzakelijk veredeld op de zaailing of de
doucin onderstam, dit is tegenwoordig niet meer
het geval.
Van deze onderstammen kon men niet met zeker
heid zeggen hoe de groei zou zijn, en ook van de
vruchtbaarheid was men niet zeker, deze trad in
ongelijke mate op, vooral bij de zaailing.
Tot het aan een paar hoogstaande heeren in de
tuinbouwwetenschap is gelukt, een reeks van appel
onderstammen vast te stellen, waarvan men met
bijna volle zekerheid kon zeggen, ,,dit is een
sterke, dit is een middelmatige en dit is een
zwakke groeier met een goede vruchtbaarheid en
mooi gekleurde vruchten".
Er zijn, zooals de meeste fruitkweekers bekend
is, voor onze appels een 19 typen van onderstam
men, maar van deze 19 wordt er voor veredeling
van onze appelboomen of struiken, maar een 10-tal
gebruikt en ik mag wel zeggen, dat op 7 typen van
al deze onderstammen, de meeste van onze vrucht
boomen zijn of worden veredeld. Deze 7 typen zijn:
I, II, IV, IX, XI, xni en XVI.
Wat de groei betreft, kan men ze in 3 groepen
verdeelen, n.l. zwakke groei, type IV, IX.
Matige gro-ei I, II, hoewel type I soms wel tot de
sterke groeiers wordt gerekend en terecht, want
op dezen onderstam kan men een flinke struik ver
wachten.
Type XI, XIII en XVI zijn sterke groeiers.
Op den onderstam type I wordt de Schoone van
Boskoop veel veredeld en ook wel andere varië
teiten.
In de laatste jaren, met de strenge winters toonde
deze onlderstam op sommige plaatsen, dat ze ge
voeliger was voor strenge vorst dan de andere
onderstammen. Op sommige fruitkweekerijen
-.varen toen struiken dood van 5 a 6-jaar oud.
Type II wordt heel veel gebruikt voor onze
vruchtboomen, hoewel variëteiten, die als sterke
groeiers bekend zijn, zooals Bramley Seedling, er
wel eens scheef op gaan en sohis wel durven af
knappen, daar de groei van den onderstam niet
gelijk is met de variëteit; men krijgt dan op de
plaats van veredèling een sterke verdikking, daar
de onderstam veel dunner is, met gevolg bij veel
wind soms afwaaien.
De vruchtbaarheid bij dezen onderstam is ook
reeds op betrekkelijk jongen leeftijd zeer goed, ook
de kleur der vruchten is goed.
Type IV is een onderstam, die ook veel wordt
gebruikt en terecht, want deze onderstam heeft
heel goede eigenschappen, zooals goede vruchtbaar
heid, mooie gekleurde vruchten enz.
Dit type wordt tegenwoordig ook veel gebruikt
als wijker, inplaats van type IX, want type IV is
sterker van groei en heeft minder last van ziekten
b.v. kanker. Vooral op natte gronden kan men met
type IX heelemaal niet terecht en dan wordt IV
nogal eens gebruikt.
Type IX is onze zwakste groeier, geeft de groot
ste vruchtbaarheid met goede gekleurde, soms wel
wat te groote vruchten. De consument geeft
meestal niet de voorkeur aan zulke groote stukken
van vruchten.
Maar deze onderstam wordt evenwel nog veel
gebruikt, vooral in het cordonsysteem, wat de laat
ste jaren meer opgang vindt. Men kan dan dezen
onderstam niet missen en ook op verschillende
plaatsen voldoet hij wel, maar men moet weten
op welken grond men hem gebruikt.
Op goeden vochthoudenden grond kan men goede
resultaten halen met struiken, welke zijn veredeld
op type IX.
Type XI is een onderstam, die de laatste jaren
naar voren is gekomen. Deze onderstam vertoont
een goeden groei. .Sommige kweekers klagen wel
eens, datdeze onderstam gevoeliger zou zijn voor
de bacterieziekte, de wortelknobbel.
In hoeverre dit op waarheid berust, durf ik niet
te zeggen, wel is het opgevallen, dat op een kwee-
kerij perceel type XI sterk door wortelknobbel was
aangetast, terwijl struikjes op type II, die ernaast
stonden, niet waren aangetast.
En nu rest ons neg type XIII en XVI. Deze be-
hooren met type XI tot onze sterke groeiers.
Als onderstam groeit type XIII sterker dan XVI,
maar of dit op ouderen leeftijd nog zoo zal zijn, is
thans moeilijk te zeggen. Dit kan men wel zeggen,
n.l., dat ze beide een flinken gelijkmatigen groei
vertoonen.
De vruchtbaarheid treedt bij deze onderstammen
later op. Ook de kleur der vruchten is meéstal niet
zoo goed als bij onze zwakkere groeiers.
Type XVI heeft deze eigenschap, dat ze zich zeer
goed leent om stammen van te kweeken, wat
tegenwoordig dan ook wordt gedaan.
Tot zoover iets over onze appelonderstammen.
Alles samengevat krijgen we type I en II met
matigen groei, met betrekkelijk vroege, goede
vruchtbaarheid.
IV en IX zwakkeren tot zwakken groei, vroege
en groote vruchtbaarheid en mooi gekleurde vruch
ten.
XI, XIII en XVI sterken groei met latere en dan
toch ook goede vruchtbaarheid.
Later iet* over onze peren en priv.meribnder-
stammen. DEN KWBEKER.
KERSENTEELT.
IV.
Ziekten en beschadigingen.
5. Verticilliose of ook wel genoemd Verticillium.
Men ziet deze ziekte dikwijls plotseling verschij
nen aan één tak, doch meerdere takken volgen
spoedig en na enkele jaren is de geheele boom
afgestorven.
Een éérste herkenningsteeken van deze ziekte is
veelal een gele tint der bladeren, beginnende aan
één tak, doch spoedig overgaande over den gehee-
len boom. Deze takken sterven af, zonder dat de
verwelkte bladeren afvallen.
Op de dikkere, nog ©ogenschijnlijk gezonde tak
ken, treedt 'dan een verdikking op, welke ontstaat
door gomvorming, welke soms naar buiten treedt.
Men neemt aan, dat de ziekte veroorzaakt wordt
door een zwam, welke de zeefvaten verstopt.
Door wonden zou deze zwam in staat zijn, takken
binnen te dringen.
Een bestrijdingsmiddel is tot op heden nog niet
bekend, wel is het aan te bevelen, alle gemaakte
wonden spoedig en afdoende af te dekken en de
groeivoorwaarden zoo gunstig; mogelijk te maken.
Alhoewel men alle aangetaste takken ten spoe
digste zal vernietigen, toch kan dat een reeds door
deze zwamziekte aangetasten boom niet meer van
den ondergang redden.
6. Andere zwam-woekeringen.
Op en in de stammen en' uiKkere takken van
onze kerseboomen kunnen meerdere zwamwoeke-
ringen voorkomen.
Meestal hebben we hierbij te doen met padde
stoelen, behoorende tot de geslachten Polypoues of
Tomes.
De vruchtlichamen hiervan zien we aan den bui
tenkant op den stam of takken als kurkachtige
taaie substanties verschijnen. Wanneer men deze
vruchtlichamen zorgvuldig verwijdert, dan krijgt de
zwam geen kans om zich door sporen op andere
boomen te verspreiden.
Door de miceliumdraden wordt de sapstroom in
de war gestuurd en het hout vermolmt eenigszins,
b.v. bij aantasting door de z.g. ..Boomgaardzwam'',
met een sterke bruine verkleuring van het hout.
Wanneer er nog slechts een enkele boom aange
tast is, dan lijkt het mij 't verstandigst om dezen
te rooien.
Is de zwam reeds door onze aanplanting ver
spreidt, dan is er weinig tegen te doen, een aan
getaste boom kan nog jaren blijven leven en yol-
doende vruchten voortbrengen, doch op den duur
zullen toch de myceliumdraden den geheelen stam
doorwoekeren, wat natuurlijk afsterven tengevolge
heeft.
7. Bladluizen.
Hoewel er in onze kersen meerdere bladluis-
vormen voorkomen, is het toch altijd de zwarte
kersenbladluis, welke ons de meeste schade be
rokkent.
Van deze luizen komen in één zomer meerdere
generaties voor. Ze voeden zich met sappen, welke
ze uit de bladeren zuigen. Hierdoor zal natuurlijk
de boom minder groeien, doch de grootste en .meest
in het oog loöpende schade heeft men, als de
vruchten dik onder de luis zitten.
Het steeltje en de plaats waar dit ingeplant zit,
zijn dan dicht bezet met de zwarte, glimmende
luizen.
Dit maakt, mede met het door de luizen afge
zette kleverige vocht, de vruchten waardeloos en
maakt een goede ademhaling der bladeren onmoge
lijk. Vooral in vroegere jaren, toen er hoegenaamd
geen bestrijding plaats vond, was in een z.g.n. lui
zenjaar de oogst van sommige variëteiten onge
schikt om verhandeld te worden. Bij een goede
ziektebestrijding behoeft men van deze luisaantas-
ting tegenwoordig geen schade meer te ondervinden.
iDaar de kersenbladluis, evenals haast alle luizen,
als ei op de takken overwintert, is het met een
goed uitgevoerde carbolineumbespuiting mogelijk,
om practisch alle eieren te dooden.
Hiervoor gebruikt »nen%en c<fcbolineumoplossing
van 6 en spuit daarmee zeer zorgvuldig de
boomen en in 't bijzonder de jonge twijgen.
Op dat zorgvuldig^ spuiten moet speciaal bij onze
hoogstamboomen goed gelet worden.
Bij wat veel wind of een te geringen druk der
sproeimachine valt het soms niet mee de bovenste
toppen te raken.
Heeft men deze bespuiting in den winter niet
uitgevoerd, dan is het nog mogelijk om, zoodra de
luiseieren uitgekomen zijn, de jonge luizen te doo
den met nicotine.
Hiervoor gebruikt men nicotine van 98 in
een oplossing van 1 deel nicotine op 1000 deelen
water, waaraan een goede uitvloeier is toegevoegd.
Daar voorkomen beter is dan genezen en een
carbolineum-bespuiting op kersen ook voor andere
insecten noodig is, doet men verstandiger eiken
winter met carbolineum te spuiten dan dat men
afwacht tot er luizen verschijnen om deze dan met
derris of nicotine te lijf te gaan.
Laatst genoemde bespuitingen zijn veelal duurder
en wat wel het voornaamste is, minder afdoende.
8. Wintepvliiwler (kleine).
De mannetjes van dezen vlinder hebben vleugels
en kunnen hiervan een goed gébruik maken.
De vrouwtjes daarentegen kunnen niet vliegen,
omdat ze slechts kleine vleugelstompjes bezitten.
cDe vrouwelijke vlindertjes begeven zich in 't na
jaar en voorwinter vanuit den grond naar de knop
pen. De weg daar naar toe wordt kruipend, dus
langs den stam en dikkere takken afgelegd.
Als h<üf rupsje in staat is ongehinderd de knop
pen te bereiken, dan worden hieraan, of in de naaste
omgeving een 100 tot 200 eitjes gelegd. Uit deze
eitjes ontstaan in 't voorjaar kleine groene rupsjes,
welke knoppen, blad en jonge vruchtjes verwoesten
en met een spinsel overtrekken. Bij kersen iziet
mén wel, dat er in de nog kleine vruchten een gat
gegeten wordt tot in het midden der vrucht. 'De
bladeren kunnen er bij een ernstige aantasting uit
zien, alsof er door groote hagelsteenen gaten in
geslagen zijn. In sommige jaren kunnen deze
rupsjes veel schade aanrichten, doch er staan ons
meerdere middelen ter bestrijding ten dienste,
Men kan de rupsjes vangen op lijm'banden, deze
legt men in September bij hoog- of halfstammen
om den stam en bij struiken om de dikste takken.
Dat om de dikste takken leggen bij struiken is noo
dig, omdat bij aanleggen om den stam door op
spatten van den grond tijdens regen, de kleef kracht
van de lijm spoedig vermindert. Op deze banden
vangt men niet alleen de kruipende wijfjes, doch
ook veel vliegende mannetjes, omdat paring plaats
heeft ten tijde, dat de vrouwtjes in den boom
kruipen.
Of er op de banden veel wintervlinders gevangen
worden, is slechts bij zeer zorgvuldig uitgevoerde
controle te onderzoeken. 'De banden worden regel
matig door sommige vogels (naar ik meen meezen)
nagezien, welke dan de in de üjm geplakte exem
plaren als voedsel tot zich nemen.
Van de vrouwtjes ziet men dan later niets terug,
doch van "de mannetjes blijven veelal dè vleugeltjes
in den lijm achter.
Men meent dan wel eens, dat er enkel vliegende
exemplaren, dus mannetjes gevangen, worden, doch
dat is een verkeerde veronderstelling.
Een ander goed bestrijdingsmiddel is een carbo
lineumbespuiting op de eitjes. Deze bespuiting kan
natuurlijk tegelijkertijd dienen voor luiseieren, doch
mag niet al te vroeg plaats hebben. In sommige
jaren kruipen er soms nog vlindertjes in Januari,
hieruit volgt, dat dan een in December uitgevoerde
carbolineumbespuiting geen afdoende resultaten
zal geven.
Tenslotte is het ook nog zeer goed mogelijk de
rupsjes te dooden met een bespuiting met lood-
arsenaat, derris of nicotine.
Eind Mei begin Juni is de rups volwassen en laat
zich dan aan een spinseldraad naar beneden zakken
om in den grond te verpoppen. In boomgaarden,
waarin kippen loopen, worden er in dien tijd door
deze veel opgegeten.
9. Slakvormige bastaardraps.
In sommige jaren is de schade door deze kleine
slijmachtige zwarte diertjes niet te onderschatten.
Wanneer ze in grooten getale voorkomen, dan is
er soms aan een boom geen onbeschadigd blad
meer te vinden. Deze schade bestaat uit het weg
vreten van de zachte deelen der bladeren, terwijl
er dan niets overblijft als de nerven. Vooral de
bovenzijde der bladeren moet het ontgelden. Veelal
komen er van deze bastaardrups meerdere genera
ties per jaar voor.
Wanneer men in Juni meerdere exemplaren aan
treft zonder dat de schade nog ernstig is, dient men
toch eenige maanden later goed op te letten, want
zeer dikwijls zien we dan een volgende generatie
verschijnen in veel grooter aantal.
Wanneer we niet tot bestrijding overgaan, is de
schade in sommige jaren niet te onderschatten. Een
bespuiting met loodarsenaat is afdoende.
Ook het bestuiven met een contactgif of fijne
kalk is een zeer goed bestrijdingsmiddel.
(Wordt vervolgd.) l. te K.
INSECTEN, DIE HET HOUT VAN ONZE
VRUCHTBOOMEN AANTASTEN.
Naast een groot aantal insecten, welke het vooral
voorzien hebben op het blad of de vruchten van
onze ooftboomen, is er ook n&g een categorie in
secten, die het hout der vruchtboomen als hun
levensgebied opeischenf
Deze laatste categorie is echter lang niet zoo
groot als de eerste. Ook de schade is over het
algemeen niet zoo groot, hoewel plaatselijk de
schade zeer aanzienlijk kan zijn. Hierbij komt nog,
dat deze insecten, deze houtbelagers, bijna nooit