massaal optreden en het voorkomen meestal "be
perkt blijft tot het aantasten van enkele boomen.
Daar wij allen er echter op uit zijn onze boomgaar
den zoo zuiver mogelijk te houden en de productie
zoo hoog mogelijk op te voeren, mogen we geen
enkelen factor uit het oog verliezen, want wie
geeft ons de garantie, dat bovengenoemde insecten
over een aantal jaren, indien we de aantastingen
verwaarloozen, geen groote plaag zullen zijn? Hoe
wel er heden geen#enkele aanwijzing is, dat dit kan
gebeuren, blijft de mogelijkheid toch aanwezig en
daar dienen we rekening mede te houden.
De groeft van insecten, welke het hout van onze
vruchtboomen aantast, is te splitsen in twee groe
pen. Tten eerste bepaalde kevers, ten tweede de
rupsen van bepaalde vlinders.
Tot de eerste groep behooren de ooftboomspint-
kevers, de ongelijke houtschorskever en de peren
ringworm.
Tot de tweede groep behooren de houtrupsen en
de sesia's. De laatste, de sesia's zijn reeds in een
afzonderlijk artikeltje besproken, zoodat hier dit
insect verder buiten beschouwing wordt gelaten.
De levenswijze van de hierboven genoemde insec
ten zal hieronder in dezelfde volgorde beschre
ven worden.
De Ooftbocvnspintkevers. Dit zijn kleine kever
tjes, die onder de schors der vruchtboomen leven.
Van deze spintkevers komen twee soorten op de
vruchtboomen voor n.l. de groote en de kïeine ooft-
boomspintkever (resp. Scolytus mali en Scolytus
rugulosius). De groote kever is drie tot vier milli
meter groot en heeft een glimmend zwart lichaam
met bruine dekschilden. De kleine spintkever is
twee tot twee en halve millimeter lang en doffer
van kleur dan de groote spintkever. De spint
kevers kunnen op alle vruchtboomen voorkomen. De
levenswijze, van beide kevers is nagenoeg gelijk.
Het volwassen dier komt in de maanden Mei en
Juni voor. De kevers graven gangen onder de
schors in de lengterichting van den stam of tak.
In deze z.g. moedergangen worden de eieren gelegd.
De uitgekomen larven graven gangen loodrecht
op deze moedergangen. Aan het einde worden deze
zijgangen iets uitgediept, zoodat' een poppenwieg;
ontstaat, waarin de verpopping plaats vindt. De
overwintering vindt plaats als larve.
Volgens sommige waarnemers zouden er per jaar
twee generaties voorkomen, een generatie welke
volwassen is in de maanden Mei en Juni en een
tweede, welke volwassen is in de maand Augustus.
In het algemeen is de kleine ooftboomspintkever
schadelijker dan de groote. De eerste tast meer
gezonde boomen aan, terwijl de tweede meer secon
dair optreedt. De groote kever tast dan ook meest
al kwijnende boomen aan. Als gevolg van het op
treden van deze beide kevers kunnen de vrucht
boomen geheel of gedeeltelijk ten gronde gaan
Het allereerste symptoom is het te vroeg geel
worden en afvallen der bladeren.
Op een ander zeer schadelijk gevolg van het
voorltomen van deze kevers wees Prof. Dr. W.
Roepke in „Het Tijdschrift over Plantenziekten"
van November j.l.
Prof. Roepke constateerde n.l. dezen zomer een
z.g. rijpinsvraat" van deze kevers op kers, met als
gevolg het afsterven van de kortloten der kersen.
Als bestrijdingsmiddel tegen deze beide spint
kevers kan aangegeven worden:
1. Oude en doode boomen opruimen.
2. De stammen en dikkere takken ook zeer
zorgvuldig met vruchtboomcarbolineum spuiten.
3. Zorgen voor gave stammen en takken.
Ook de ongelijke houtschorskever (Xylephorus
dispar) leeft van het hout van onze vruchtboomen.
In tegenstelling tot de spintkevers, die hun gangen
vlak onder den bast maken, boort de ongelijke
houtschorskever gaten in het hout. Bij voorkeur
komt dit insect* voor in jonge boomen met saprijk
hout. De larven voeden zich met het sap, dat uit
het hout in deze gangen vloeit. De boorgaten van
dezen kever zijn dan ook van buiten af gemakkelijk
te onderscheiden van die van de spintkevers. In
de omgeving van de spintkevergaten vindt men
houtmeel, terwijl uit de boorgaten van de ongelijke
houtschorskever vocht druppelt.
De naam ongelijke houtschorskever staat in ver
band met het verschil in uiterlijk van beide sexen.
Het mannetje is ongeveer twee millimeter lang en
heeft rond gebogen dekschilden, zoodat het geheel
een bolvormigen indruk maakt. Het wijfje is groo-
ter, ongeveer drie en een halve tot vier millimeter
en meer langwerpig van vorm. De kleur van beide
geslachten is zwart of zwart-bruin. In de maanden
April en Mei kan men de volwassen kevers vinden.
De wijfjes boren gangen in het hout. Deze gangen
hebben op verschillende plaatsen langwerpige nis
sen, haaks op de hoofdgangen. Bij de ingangen van
deze nissen worden de eieren afgezet. Het afzetten
vindt plaats in hoopjes. Elk wijfje kan ongeveer
45 eieren produceeren. De uit de eieren komende
larven voeden zich, zooals reeds gezegd met het
sap, dat zich in de gangen verzamelt. In Augustus
zijn de poppen uitgekomen, maar de kever overwin
tert eerst alvorens naar buiten te komen.
De kever leeft bij voorkeur in boomen met een
stamdikte vg.n ongeveer tien centimeter. Dez'e jonge
boomen kunnen veel sap verliezen en als gevolg
daarvan ten gronde gaan. Als bestrijding kan
alleen aanbevolen worden het verwijderen en ver
branden van aangetaste boomen of struiken.
Een andere kever, die poëtisch alleen op peer
voorkomt, is de perenringworm (Agrillus sinuatus).
Deze kever behoort tot de z„g. prachtkevers. De
volwassen kever is zeven tot negen millimeter lang.
Uit den naam worm blijkt wel, dat de schade ver
oorzaakt wordt door de larve. De kever is koper
rood van kl«ur op de rugzijde en meer' bronskleurig
aan de buikzijde. De volwassgn kever vliegt in de
maanden Juni en Juli. Gedurende deze maanden
wordt door het wijfje een aantal eieren gelegd in
spleten van de schors. Elk ei wordt afzonderlijk
gelegd. Vri* sp<^^lig ko^en *ieze eieren uit en de
larven boren zich door de schors en graven een
gang aan de oppervlakte van het spinthout. Deze
gang loopt niet recht, maar kronkelt zonder eenige
regelmaat onder de schors door. Op de plaatsen,
waar de gangen loopen, splijt en scheurt de schors
vaneen. Vindt de aantasting plaats bij jonge
boomen of dunnere takken, dan worden de stam
of dezé takken geheel misvormd en hoekig met
hier en daar ingezonken plekken. Meestal sterven
de aangetaste deelen af. De perenringworm treedt
bijna, nooit alleen op, maar bijna altijd in vrij groo-
ten getale in een boom. Het meest worden jonge
slecht groeiende boomen aangetast, hoewel aantas
ting van oude boomen ook voorkomt.
Als bestrijding komt in aanmerking het verwij
deren van aangetaste boomen of takken. Deze
deelen moeten verbrand worden, daar de larVen hun
ontwikkeling in doo!d hout kunnen voortzetten.^
Ook "tracht men wel eens de larven *en poppen te
do<oden, door de aangetaste deelen met onverdunde
^vcbtiboomcarbolineum te bestrijken.
Van de tweede groep van insecten, die het hout
van de vruchtboomen aantasten, rupsen van be
paalde Vlinders, zullen we de twee voornaamste
beschrijven. In de wandeling worden beide soorten
met dezelfden naam genoemd n.l. houtrupsen.
Allereerst noemen we de gele houtrups (Cossus
Aesculi). De vlinder van deze rups is ongeveer
drie centimeter lang met een vleugelspanning van
zes centimeter. Het lichaam en de vleugels zijn wit
met een aantal blauwe vlekken. De vlinders (mot
ten) vliegen in de maanden Juni en Juli. De eieren
worden met behulp van een legboor juist onder de
bast der boomen gelegd. De jonge rups verblijft
den eersten winter onder de schors. In het volgen
de voorjaar knaagt de rups een gang in het hout.
De geheele ontwikkeling van ei tot vlinder neemt
twee tot drie jaar in beslag. De volgroeide rups is
ongeveer vier centimeter lang. De hoofdkleur is
geel, met zwarte stippen. De kop is zwart. Aan
den kop vallen vooral de krachtig ontwikkelde
kaken op.
De verpopping vindt onder de schors plaats.
Een tweede soort houtrups is de roode houtrups
(Cossus ligniperda). De geheele levenswijze komt
overeen met die van de gele houtrups. De vlinder
en rups zijn echter grooter en anders van kleur.
De vleugels zijn bruingrijs, kop geelwit. De rups
is negen centimeter lang. De kop is zwart. De
rugzijde is donkerrood', terwijl de buikzijde meer
vleeschrood is. Ook deze vlinder heeft voor de ont
wikkeling van ei tot vlinder meerdere jaren noodig.
Als bijzonderheid kan nog vermeld worden, dat de
houtrupsen een onaangenamen geur verspreiden.
De boorgaten van de houtrupsen zijn te herkennen
aan een propje houtboorsel, dat uit het gat steekt
en aan houtboorsel op den grond onder het gat.
Als bestrijdingsmiddel komen in aanmerking:
1. Verwijderen van sterk aangetaste boomen.
2. Met behulp van een stukje soepel ijzerdraad
de rups in het (gat dooden.
3. Dè gaten inspuiten met zwavelkoolstof of een
ander gas en het gat dan direct afsluiten met
mastiek of entwas.
Uit het bovenstaande blijkt, 'dat de bestrijding
van al deze insecten niet zoo eenvoudig isf daar
de dieren niet of zeer moeilijk bereikbaar zijn. De
bestrijding moet dan uok meer gericht zijn op het
voorkomen van deze aantastingen. Van daar dan
ook, dat aanbevolen wor'dt sterk besmette boomen
of struiken te verwijderen en op deze manier te
trachten verdere uitbreiding van de plaag te voor
komen.
Daar over het algemeen slecht groeiende en
kwijnende boomen aangetast worden, moet men dit
door goede bemesting, bodembewerking enz. trach
ten te voorkomen.
Meestal vindt de aantasting plaats bij jonge, juist
geplante boomen. Tracht dus juist deze perste aan
tasting te voorkomen. Aanbevolen wordt hiervoor
wel eens om de stammen in te smeren met klei of
z.g. Deinewebersche pap (een mengsel van tabaks
extract, runderbloed, koemest en kalk). Op deze
wijze omgeeft men den stam met een beschermende
laag. De insecten kunnen de eieren niet afzetten
en eventueel reeds in den stam aanwezige dieren
kunnen niet meer naar. buiten komen.
Eenvoudiger is echter om de stammen der jong
geplakte boomen met stevig pakpapier te omwik
kelen en dit met touwtjes vast te binden. Deze
methode wordt in het buitenland (U.S.A.) met veel
succes toegepast. Er moet echter aan gedacht
worden om de touwtjes van tijd tot tijd los te
maken en opnieuw vast te binden, om den dikte--
groei der stammen niet te verhinderen. IKS.
HOE KAN MEN DE KLEMHARTEN IN DE
BLOEMKOOLPLANT VOORKOMEN
Deze vraag wordt nog al eens gesteld, maar kan
niet direct bevestigend worden beantwoord. De
tuinder heeft op den vastgestelden datum in 't
laatst van de Septembermaand gezaaid en de cul
tuur is normaal verloopen; tót de plant in het
voorjaar, hetzij onder glas of in de vrije natuur, op
korten termijg dit^euveljjert^pnt.
Het komt bij enkele variëteiten het meest voor
we namen het vooral- waar bij de vroeggezaaide
Alpha's.
De juiste dbrzaak van genoefnde afwijking is niet
bekend, hoewel er wel aanwijzingen zijn, die het
meer of minder sterk optreden verklaren.
De tuinder, die voor 't eerst met de klemharten
kennis maakt, staat dikwijls voor een raadsel. De
beschadiging is niet van parasitairen aard, zoodat
met bespuiten van een of ander bestrijdingsmiddel,
geen baat gev#nden wordt.
Tijdens het uitplanten in de kas of bak, hebben
de planten een gezomf „hartje" en in de eerste
maanden van het nieuwe jaar, als de kaskool be
gint door te groeien, komt het hier genoemde ver
schijnsel naar voren. Gewoonlijk wordt een restant
planten, dat in de kas geen plaats kon vinden, eind
Maart op het vrije veld uitgeplant en al spoedig
treedt ook hier het verschijnsel op.
Bij het begin der aantasting is men meestal ge
negen, om de wegblijvers in te boeten, maar al
spoedig komt men in veel gevallen tot de conclu
sie, dat er geen einde aan is. Geregeld vertoonen
zich op den akker weer planten, die een klemhart
hebben, zoodat we er al spoedig mee eindigen.
Allicht is men geneigd, om dit aan de meer of
mindere zaadechtheid toe te schrijven en geeft men
in veel gevallen den zaadhandelaar de schuld. Op
merkelijk is verder, dat, indien men van denzelfden
zaadhandel een bepaald kwantum zaad uit dezelfden
zak uitzaait tijdens een lateren datum, b.v. in het
voorjaar, het percentage klemharten belangrijk
minder kan zijn en soms geheel wegblijft.
(Vooral bij vatbare variëteiten dienen we hier
mede rekening te houden en vermoedelijk staat dit
in verband met de hoeveelheid licht, die de plant
in de wintermaanden ontvangt.
Het eene jaar ziet men dit dan ook sterker optre
den als het andere.
Nu zullen er wel meer onbekende factoren méé-
werken, die wij niet in de hand hebben. Want als
men b.v. uit de practijk hoort, dat een bepaalde
bloemkoolvariëteit bij den één wel klemharten
vormt en bij den ander niet, hoewel die dicht in de
nabijheid met z'n bedrijf is, dan krabben we een
oogenblikje op de plaats van ons verstand en komen
tot de conclusie, dat we er eigenlijk nog niets van
weten, dat eenig houvast biedt.
Planten afkomstig uit zaad dat in één zelfden
zak heeft gezeten, vertoonen soms uiteenloopende
neigingen ten opzichte van 4het klemhartenvraag-
stuk. 't Resultaat kan zijn, dat A. weinig of geen
last van de kwaal en B. de helft of nog meer van
z'n planten moet inboeten, vanwege de klemharten.
We weten niet of collega's, die dit schrijven lezen,
soortgelijke ervaringen hebben opgedaan met het
vraagstuk, dat in meer dan één opzicht „klem
mend" kan zijn. Het kan zijn nut hebben, dat we
via ons orgaan van gedachten wisselen over deze
afwijking, die hoewel niet algemeen en ook niet elk
jaar even sterk naar voren treedt, ons tóch bena
deelt.
Hoé de klemharten in de bloemkoolplanten te
voorkomen zijn, blijft voor ons alsnog een vraag en
We hopen, dat op wetenschappelijk terrein spoedig
iets meer omtrent deze afwijking ontdekt wordt,
opdat wij als tuinders er ook profijt van kunnen
trekken. D. te L.
BESTRIJDING VAN PLANTENZIEKTEN.
(Vervolg.)
Ter bestrijding van verschillende insecten werd
voorheen veel gebruik gemaakt van nicotine en Der-
ris. Van deze middelen zijn geen groote voorraden
meer aanwezig, zoodat van vervangmiddelen ge
bruik gemaakt zal moeten worden. Een zeer goed
vervangmiddel van nicotine 9598 is nicotine
sulfaat. Dit product bevat echter slechts 40 c/0
nicotine, Zoodat dit 2% maal zoo sterk verspoten
moet worden. Spuiten we dus met 0,1 9c nicotine,
dan zullen we met 0,25 nico tinesulfaat moeten
spuiten om dezelfde sterkte te verkrijgen. Tevens
dient er aan gedacht te worden, dat nicotinesulfaat
met kalk verspoten moet worden, voor het
vrijmaken der nicotine. Ook kan nicotine vervan
gen worden door nicopien, een stof die de nicotine,
vermengd met zeep, vervangt. De samenstelling
van dit middel is niet bekend. Verder wordt nog
naar de waarde van andere vervangmiddelen ge
zocht, zooals b.v. pyridine, een stof die vooral be
kend is bij de bestrijding van de koolgalmug.
Derris is moeilijk te vervangen, nicotine zou
hiervoor in vele gevallen het aangewezen middel
zijn. Maar ook kan pyrethrum als vervangmiddel
gebruikt worden. Het is echter de vraag of dit
middel in voldoende hoeveelheid voorradig is of in
gevoerd kan worden. Ook worden er middelen in
den handel gebracht, die Derris en Pyrethrum be
vatten zooals b.v. Chrysanthol e.a. die door de
Duitsche Biologische Reichsanstalt zijn goedgekeurd,
ter bestrijding van vretende insecten in ooft en
tuinbouw, tegen bladluizen, aardvlooien, bladroller
rupsen, mijten enz. in y2 oplossing. Ook worden
als Derris en Pyrethrum bevattende middelen ge
noemd Parexan als spuitmiddel en Duplinal als
stuifmiddel. Beide middelen zijn tevens goedge
keurd door de Biologische Reichsanstalt. Parexan
wordt aanbevolen tegen bladluis in 0,1 en tegen
'vretende insecten in ooft en £uinbouw in 0,2
Duplinal is vooral werkzaam tegen aardvlooien en
koolzaadglanskever.
Loodarsenaat schijnt# thans nog verkrijgbaar te
zijn, maar bij den aankoop dient gelet te worden
op het vochtgehalte, gehalte aan arseenzuur en
fijnheid. Loodarsenaat kan vervangen worden door
calciumarsenaat, waarbij bovengenoemde eischen
voor loodarsenaat eveneens gelden, terwijl tevens
gelet dient te worden op het gehalte aan in water
oplosbaar arsenicum.