Een Technisch Kwartiertje.
Januari 1#41. Waar momenteel het distributie
apparaat ook de bijzondere belangstelling geniet
van den landbouw, geven wj) hieronder de beschou
wingen van Dr. Muiswinkel In het 'kort weer.
Zoowel van de zijde der producenten als van de
zijde der consumenten worden stemmen vernomen,
die het distributie-apparaat ten opzichte van de
efficiency in gebreke stellen. Daarnaast kan gewe
zen worden op tal van overheidsmaatregelen, die
van verstrekkenden invloed zijn, zoowel voor de
organisatie en de bezetting van het distributie
apparaat als voor de bestaansmogelijkheid van de
detailhandelaren.
Over de wenschelijkheid van het opvoeren der
efficiency in den detailhandel, behoeft niet te wor
den getwist. Er is inderdaad nog wel het een en
ander te verbeteren. Zoekt men echter een ant
woord op de vraag, in welke mate en op welke wijze
de doelmatigheid van het distributie-apparaat kan
en moet worden opgevoerd, dan stuit, men al spoe
dig op sterk uiteenloopende meeningen en metho
den.
Zoo vormt het probleem van de overbezetting in
den detailhandel reeds jarenlang een onderwerp van
discussie. Het is gebruikelijk om de bezetting van
het distributie-apparaat af te meten naar het ge
middelde aantal consumenten per verkoopplaats.
Geheel zuiver is deze maatstaf niet, omdat de win
kels daarbij als onderling gelijkwaardig worden
aangenomen, terwijl ook de levensstandaard en de
koopkracht van de afnemers buiten beschouwing
gelaten wordt. Men noemt dit wel het consumen
tengemiddelde.
Blijkens de in het artikel gepubliceerde cijfers is
de bezetting van het Nederlandsche distributie
apparaat veel minder sterk dan in de overige lan
den o.a. in Italië, Duitschland, Frankrijk, Zwitser
land.
Wat de bestrijding van de overbezetting betreft,
zijn alleen in Duitschland en in Nederland Van over
heidswege maatregelen genomen om de toetreding
tot het distributie-apparaat aan banden te leggen.
In Duitschland vormen deze maatregelen een onder
deel van het algemeene rationaliseeringsstreven,
hetwelk tot doel heeft om het geheele economische
apparaat aan te passen aan de nationaal-socialis-
tische doelstellingen. Daarnaast speelt in dit land
het motief een rol, om, door middel van de bestrij
ding van de overbezetting in het distributie-appa
raat, arbeidskrachten vrij te maken voor het mili
tair productie-apparaat.
Aanvankelijk maakt men in Duitschland daarby
gebruik van het „Einzelhandelsschutzgesetz", op
grond waarvan het zich vestigen als distribuant
aan een vergunning werd verbonden. Deze wet
beperkte zich echter tot het aan banden leggen van
de toetreding. Daarnaast is op 16 Maart 1939 een
speciale verordening verschenen, welke de wettelijke
basis schept om kleinhandelsbedrijven te sluiten,
„wanneer de bedrijfsleiders niet beschikken over de
persoonlijke of de zakelijke kwaliteiten, die voor
de leiding van een kleinhandelsbedrijf noodig zijn".
Deze verordening grijpt veel dieper in dan de eerst-
„Belangstelling is een vrijwillige verbintenis".
De beteekenis van een goeden overgangsweer
stand.
Indien een bliksem-afleider door inslag wordt
getroffen, vloeit een zeer sterke electrische stroom
er door heen naar de aarde. De sterkte van dezen
stroom varieert tusschen 30.000 en 60.000 ampère;
laat ons veronderstellen, dat zij bedraagt 50.000
ampère. Tengevolge van dezen stroom ontstaat er
tusschen den afleider en aarde een zeker span
ningsverschil; waarom, zoo vraagt men zich mis
schien af? De bliksem-afleider is toch geaard,
d.w.z. is met aarde verbonden, en hoe kan er dan
een spanningsverschil ontstaan Het antwoord
hierop luidt: de verbinding van den afleider met
de aarde is niet ideaal, zelfs niet bij de beste con
structies; op de plaats waar de stroom moet over
gaan van den afleider naar aarde moet de stroom
altijd een min of meer grooten weerstand overwin
nen. Deze weerstand heeft den sprekenden naam
van overgangsweerstand gekregen; en laat ons nu
eens veronderstellen, dat deze overgangsweerstand
10 ohm groot is, dan kunnen we gemakkelijk bere
kenen, hoe groot het spanningsverschil tusschen
den bliksem-afleider en aarde is. Immers» volgens
de bekende wet: spanning-weerstand X stroom-
sterkte vindt men dan, dat het gezochte spannings
verschil bedraagt
10 X 50.000 500.000 volt.
Geen kleinigheid dus! (Bedenk, dat het Provin
ciale net slechts 220 volt is!) Maar wat is nu het
belangrijkste resultaat van dit voorbeeld? Dat is:
hoe kleiner die overgangsweerstand is, des te klei
ner zal het spanningsverschil zijn. Zou b.v. de
overgahgsiweerstand slechts één ohm zijn, dus tien
keer zoo klein, dan is ook het spanningsverschil tien
keer zoo klein. Hieruit moge blijken van welk een
groot belang het is, om te zorgen voor een kleinen
overgangsweerstand, m.a.w. om te zorgen, dat de
verbinding van den bliksem-afleider met de aarde
niets, maar dan ook niets te wenschen over laat.
Hoe kan men dat bereiken? Goed voldoen metalen
buisleidingen, welke in voortdurende aanraking zijn
met het grondwater (zie noot 1) achter in dit
artikel), zooals b.v. zuigbuizen van pompen; zijn
deze niet aanwezig, dan moet men zelf één of meer
(op het aantal komen we later terug) buizen of
genoemde.
Ook in Nederland worden sedert 1937 pogingen
aangewend om het overbezettingseuvel te bestrijden
en wel door het in werking stellen van de Vesti
gingswet Kleinbedryf. Het bestrijden van de over
bezetting geschiedt in ons land door middel van het
opvoeren van het peil van deugdelijkheid dei' bezet
ting.
Aan de hand van een aantal voorbeelden wordt
geïllustreerd, dat de invloed van deze wet op de
bezetting van het. Nederlandsche distributie-appa
raat zeer krachtig is en in de naaste toekomst nog
belooft in beteekenis te zullen toenemen. Zoo is
in Amsterdam in het tijdvak 19301939 het aantal
slagers, kruideniers en broodbakkers sterk gedaald.
Blijkens de statistiek voor de examens midden
standsdiploma algemeene handelskennis, slaagden
in de jaren 1938 en 1939 respectievelijk 10257 en
13976 candidaten. Om de bezetting van het klein-
bedrijf-in-zijn-geheel op het bestaande peil te kun
nen handhaven, zou echter een aanzienlijk grooter
aantal geslaagden noodig zijn en wel ongeveer
40.000 per jaar!
Bij gebrek aan een voldoend aantal geslaagden
moet de bezetting in de branches, welke onder de
Vestigingswet vallen, in de toekomst dus wel zeer
sterk afnemen, te meer waar het aantal geslaagden
voor de diverse vakexamens nog veel geringer is,
dan het aantal geslaagden voor het algemeene
handelskennisexamen.
Algemeen verbreid is de meening, dat de ver
koopprijzen in den detailhandel in belangrijke mate
verlaagd zouden kimnen worden, wanneer een einde
gemaakt werd aan de „irrationeele" organisatie
van het distributie-apparaat.
Aan de hand van diverse exploitatiegegevens
komt de schrijvertot de conclusie, dat een vermin
dering van de overbezetting van het distributie
apparaat niet leidt tot een eenigszins belangrijke
verlaging van de bcuto-winstmarge in het geheele
winkelapparaat
De in de voorgaande beschouwingen gemaakte
gevolgtrekkingen zyn dus:
1. Het overbezettingseuvel is in Nederland min
der sterk dan elders.
2. De bruto-winstmarges in diverse takken van
den Nederlandschen detailhandel zijn niet hooger
dan in andere landèn. Eerder valt in de ontwik
keling der laatste jaren een tegenovergestelde ten-
denz waar te nemen.
3. Onder invloed van de Vestigingswet Klein
bedrijf valt een duidelijk waarneembare verminde
ring van het aantal verkoopplaatsen in het Neder
landsche distributieJapparaat te constateeren.
4. Vermindering van het aantal verkoopplaat
sen door uitschakeling van de kleinere zaken zal
geen mogelijkheden openen tot het verlagen van de
bruto-winstmarges tg het winkelapparaat.
Wel zou door eem vermindering van het aantal
verkoopplaatsen een*oesparing bereikt worden van
dat deel der distributiekosten, hetwelk verbonden
is aan het verkoopen en afleveren der goederen
staven van verzinkt ijzer of staal in den grond
aanbrengen. Een zeer goede aardverbinding ver
krijgt men door, indien mogelijk, de afgaande lei
ding te verbinden met de waterleiding. (N.B. Hier
voor is schriftelijke toestemming van de Directie
van het Waterleidingbedrijf noodig!)
Afslaan van den bliksem.
Uit het bovenstaande reken-voorbeeld kunnen we
nog een tweede belangrijke conclusie trekken; ten
gevolge van de optredende hooge spanning behoeft
het ons niet te verwonderen, dat, indien in de
onmiddellijke omgeving van den bliksem-afleider
zich metalen deelen van het gebouw bevinden, er
kans bestaat, dat er vonken overspringen naar die
metalen deelen. Men noemt dit het z.g. afslaan
van den bliksem. Dit kan worden vermeden door
alle metalen deelen in het gebouw met den afleider
te verbinden; bovendien moet de afleider zelf een
zoo recht mogelijk verloop hebben, want bij een
bocht ondervindt de bliksem veel weerstand (de
electrotechnici noemen dit „zelfinductie") en ver
kiest daarom den rechten weg.
Oefent de aflader aantrekking op den bliksem uit.
Men hoort ook ten onzent wel eens de meening
verkondigen, dat een bliksem-afleider tot op zekere
hoogte het inslag-gevaar tot zich zou trekken. Dit
is niet juist; de bliksem-ontlading, beginnende bij
de wolk, trekt zich déar heusch niets aan van het
bestaan van een bliksem-afleider ergens op de
aarde. Eerst op het allerlaatste oogenblik, als de
bliksem-ontlading tot dicht 'bij, het aardoppervlak
genaderd is, zal de afleider, als hij zich dicht bij
den ontladingsstroom bevindt, eenigen invloed op
den loop van den stroom kunnen uitoefenen. Maar
als de ontlading reeds zoo dicht bij het aard-opper
vlak gekomen is, dat er van invloed door den aflei
der gesproken kan worden, dan is het punt van in
slag reeds bepaald. Om een idee te geven van de
z.g. aantrekkende werking door leiders zij hier even
een vroegere theorie vermeld, die luidde als volgt:
indien men om een bliksem-afleider een kegel
beschreven denkt met den afleider als as, en als
grondvlak een cirkel met een straal, die gelyk is
aan de hoogte van den bliksem-afleider, dan zijn
alle punten binnen dezen kegel door den afleider
beschermd. Indien dan dus de bliksem gericht is
naar punten buiten dien kegel, dan oefent de aflei
der daarop geen invloed uit. Zooals reeds gezegd:
dit is een oude theorie; tegenwoordig weet men,
dat zy niet juist is, doch dat de beschermende
door fabrikanten en grossiers (minder reizigers-
bezoek, minder transportkosten e.d.).
Daarnaast pleiten ook de ingevoerde rantsoenee-
ringsmaatregelen, welke een vermindering van den
omzet tot gevolg hebben, terwijl maximum ver
koopprijzen zijn vastgesteld, voor een vermindering
van het aantal winkels.
Kan er dan geen eind gemaakt worden aan het
stelsel vaan bezorging, zooals wij dat in ons land
kennen? Ook op dit punt zijn velen snel met hun
antwoord, resp. hun oordeel, over de verspilling in
ons Nederlandsche distributie-apparaat, klaar. Be
schouwt men deze aangelegenheid echter zakelyk,
dan blijkt alras, dat louter winkelverkoop ook zyn
nadeelen heeft. Deze nadeelen houden in hoofdzaak
verband met het verschijnsel van de z.g. „spits
uren". Speciaal 'bij den verkoop van levensmiddelen
zullen de huisvrouwen, wanneer de thuisbezorging
wordt uitgeschakeld, op bepaalde uren van den dag
naar de winkels gaan. Zulks stelt niet alleen
eischen aan de oppervlakte en de inrichting van
de winkels, doch zou het bovendien noodzakelijk
maken, dat het winkelpersoneel, wat zijn aantal
betreft, werd ingesteld op de spitsuren. Een en
ander zou derhalve een uitbreiding van het winkel
personeel noodzakelijk doen worden en aanzienlijk
hoogere loonkosten veroorzaken. Daar zou welis
waar een vermindering van de kosten van trans
portmiddelen en van het bezorgloon tegenover
staan, doch het is de vraag, of laatstbedoelde ver
minderingen tegen eerdergenoemde verhooging zul
len opwegen. Men bedenke in dit verband n.l.:
1°. dat het bezorgpersoneel meestal lager be
loond wordt dan het winkelpersoneel en
2°. dat er bij louter winkelverkoop in levens
middelenzaken geen behoorlijke werkverdeeling
mogelijk is. Bij het huidige stelsel van thuisbezor
ging is dit wel het geval, omdat het winkelpersoneel
in de slappe uren de boodschappen klaar maakt
voor de bezorgers.
Bovendien is het ondenkbaar, dat in een gezin
met kinderen de huisvrouw eenige uren per dag
zou kunnen besteden aan het doen van inkoopen;
zulks zou een vermeerdering van het huishoudelijk
personeel (dienstboden) noodzakelijk maken en
daarmede de kosten voor den consument aanzien
lijk verhoogen.
Wanneer wij thans nogmaals» de vraag stellen, of
een verdere vermindering van het aantal verkoop
plaatsen onder de huidige omstandigheden wensche-
lijk is, dan zijn wij geneigd om deze vraag, onder
zekere restricties, bevestigend te beantwoorden.
Niet omdat aldus een verlaging van de bruto
winstmarge mogelijk zou zijn, doch louter op grond
van d2 overweging, dat zonder deze beperking van
de bezetting een algeheele ontreddering van het
distributie-apparaat te verwachten is. Een ontred
dering, welke met name het gevolg zal zijn van de
thans geldende rantsoeneering bij gelijktijdige
prijsregeling, d.w.z. begrenzing van de bruto-winst-
marge voor de distribuanten in een tijd van dalende
kwantitatieve omzetten.
ruimte kleiner is. Waaruit dus duidelijk volgt, dat
het volkomen onjuist is te beweren, dat een aflei
der den ontladingsstroom naar zich toe zou trek
ken; dit gebeurt niet. De afleider beveiligt alleen
het te beveiligen gebouw en heeft geen invloed op
blikseminslagen in de omgeving daarvan.
Kunnen afleiders smelten?
Is er bij die sterke bliksem-stroomen geen gevaar,
dat de afleider smelt? Men zou dat met recht
kunnen verwachten, want stroomen van 30.000 a
60.000 ampère veroorzaken, zoo redeneert men, toch
een groote warmte-ontwikkeling. Daarbij vergeet
men echter, dat ook de tijdsduur een rol speelt; een
stroom^mag sterk zijn, maar als die sterke stroom
slechts~zeer korten tijd bestaat, is de warmte-ont
wikkeling toch gering. Dit nu is het geval bij den
blikseminslag; reusachtige stroomen weliswaar
maar van zeer, zeer korten duur. Zoo kort, dat zelfs
een koperen geleider van 2,5 mm2 doorsnede (dus
dezelfde doorsnede als de leidingen in de buizen van
het lichtnet in huis) er niet bij doorsmelt. Daarom
is het ook te verklaren, dat een radio-antenne zelfs
bij feilen bliksem-inslag niet smelt.
Dit brengt ons op het terrein der radio-antennes,
die natuurlijk ook als bliksem-opvanger functionee-
ren; er dient dus voor gezorgd te worden, dat er
gelegenheid geboden wordt om den inslaanden blik
sem naar aarde af te voeren. In de eerste plaats
is daarvoor noodig een omschakelaar, waarmede de
antenne met de aarde kan worden verbonden;
bovendien is een z.g. edelgas-ontladingsbuisje,
buiten de woning, gewenscht. In een volgend
artikel komen we hierop terug en zullen we ter toe
lichting een duidelijke afbeelding geven.
Natuurlijk eischen bliksem-afleiders een regel
matig onderhoud en regelmatige contröle met name
de overgangsweerstand naar aarde mag niet te
groot worden. In het volgende artikel zullen we
de „voorschriften" bespreken; de reeds thans aan
wezige installaties zullen stellig niet alle precies
aan die voorschriften voldoen. Beteekenen deze
onvolkomen installaties dan misschien een grooter
gevaar? Neen, dat is niet het geval. Beter een
onvolkomen afleider dan geen afleider, mits de
afleider goed onderhouden is en wordt.
Ir. C. D.
Verschillende punten, in dit artikel bespro
ken, zijn ontleend aan de uitgave N 1014 van de
Hoofdcommissie voor Normalisatie in Nederland,
met toestemming van genoemde commissie.