V. P. Z.
VEEHOUDERIJ.
HOEVEEL VOEDERBIETEN VERBOUWEN?
cxxin.
VERSTOPPING VAN DEN SLOKDARM BIJ
PAARDEN DOOR VEEKOEKJES.
Een waarschuwing.
Prof. Beyers, directeur van de Faculteit der vee
artsen ijkundige kliniek voor inwendige ziekten en
buitenpraktijk van de Rijksuniversiteit te Utrecht,
schrijft in het Nederlandsch Landbouwweekblad
van 14 Maart j.l. de volgende waarschuwing:
■Het voeren van veekoekjes aan paarden is zeer
gevaarlijk. Veekoekjes bevatten n.l. ongeveer 20
gedroogde pulp, wat niet het geval was met paar-
denkoekjes. Op het oogenblik echter wordt ook in
paardenkoekjes 10 pulp verwerkt. Dit rechtvaar
digt deze waarschuwing nog meer.
De pulp zwelt n.l. onder den invloed van het
speeksel zeer snel en sterk op en kan daardoor een
verstopping geven van den slokdarm, soms reeds
in het halsgedeelte, meestal echter in het borst-
gedeelte, dus van de maag af tot ongeveer den
borstingang. De eigenaar kan met groote waar
schijnlijkheid aannemen, dat deze verstopping tot
stand is gekomen, als hij merkt, dat het paard niet
meer eet, meestal zich van de krib wat terugtrekt,
braakbewegingen vertoont en uitvloeiing van voed-
seldeelen uit beide neusgaten laat zien. Probeert
het dier te drinken, dan worden enkele slokken
doorgeslikt, die daarna, onder krampachtige con
tracties van slokdarm- en halsspieren, door neus en
mond terugkomen. In het verdere verloop ziet men
sterken speekselvloed.
De gevolgen zijn zeer ernstig, dikwijls toch, ook
al wordt de verstopping betrekkelijk snel, bijv. na
1 of 2 dagen, opgeheven, treedt als complicatie op
een longontsteking, die het gevolg is van het ver
slikken van voedseldeeltjes en die dus in de longen
terecht komen en daar tot versterf (rotting) van
longweefsel aanleiding geven. Deze longontsteking
verloopt bijna steeds doodelijk.
Voorkomt dus deze verliezen, door nooit droge
pulp of pulpbevattende koek in drogen vorm te
geven en haalt onmiddellijk uw dierenarts, bij het
waarnemen van boven omschreven verschijnselen.
Geeft hem ook uw volle vertrouwen, als ge ziet,
dat deze meer erop werkt om de nadeelen van het
uitdrogen van het lichaam door het vochtverlies
etc. tegen te gaan, dan dat hij met alle geweld en
zoo snel mogelijk de verstopping tracht op te hef
fen, wat ge natuurlijk het liefste zoUdt zien. Maar
dit laatste is niet in het belang van het paard en
dus ook niet in dat van den eigenaar.
Eiwitrijk ruw- ieii sappig voer is thans
onontbeerlijk.
Nu dit stalseizoen weer ten einde spoedt en het
voorjaarswerk een aanvang heeft genomen, is het
noodzakelijk ons even te beraden over de voeder
positie voor de volgende stalperiode.
Dit jaar hebben we de ervaring opgedaan, dat
we met volop ruw- en sappig voer, dat ons bedrijf
in ruime mate opleverde, niet in staat zijn geweest
de melkproductie op peil te houden, noch een
bevredigenden groei te krijgen van ons jong- en
mestvee. Het ontbrak vooral aan eiwit, niet aan
hoeveelheid.
Hoe is het nu voor het volgende stalseizoen?
Ook dan kunnen we niet verwachten wederom over
volop krachtvoer te kimnen beschikken, integen
deel. er moet rekening mee worden gehouden, dat
nog .minder zal worden toegewezen. Daar zonder
voldoende krachtvoer onze geheele veestapel niet
in stand kan worden gehouden, is beperking nood
zakelijk. Daardoor komen we voor het geval te
staan voor minder vee evenveel sappig en ruw voer
te verkrijgen, dus per dier meer dan voorheen. Met
deze grootere hoeveelheid voer per dier zullen we
toch 'niet doelmatig kunnen voederen, daar onze
afvalproducten van het bouwland ten eenenmale
onvoldoende eiwitrijk zijn. Ook de goedkoope bij
producten, welke als inagewas op onze bedrijven
worden geteeld, zijn voor het meerendeel vrij eiwit-
arm (b.v. mergkool, stoppelpeen en op de lichtere
gronden ook stoppelknollen). Naast deze afval- en
bijproducten verbouwen we uitsluitend voor vee
voeder een aanzienlijke oppervlakte klaver of
lucerne en voederbieten. Deze producten, vooral
voederbieten, kunnen ook op onze bedrijven goed
koop worden gewonnen.
Bij deze vrij eiwitarme voederbasis was en is
krachtvoer onontbeerlijk, vooral om het eiwitge
halte der rantsoenen te verhoogen. Nü er geen,
althans zeer onvoldoende, krachtvoer meer is, kun
nen we alleen dan een goede melkproductie en groei
van het vee verwachten, wanneer we langs een
anderen weg voldoende, althans meer, eiwit in de
rantsoenen kunnen brengen.
In dit verband is de vraag gerechtvaardigd of de
voederbietenteelt in zijn vollen omvang moet wor
den gehandhaafd. Zooals we weten is de verbouw
van dit gewas beperkt tot 100 van die in 1940.
Meer bieten dan vorig jaar zullen we dus niet
oogsten.
We moeten voorop- stellen, dat de voederbiet een
goedkoop, gezond en melkdrijvend voeder is, dat
een zeer hooge voederwaarde heeft en aan alle vee,
ook paarden, in vrij groote tot ruime mate kan
worden gevoederd. Als bezwaar» kunnen we
daarentegen aanmerken, dat dit voedermiddel een
betrekkelijk laag eiwitgehalte heeft en daarom
voor melkproductieen groei als niet volwaardig
kan worden beschouwd, wanneer het niet mogelijk
is eiwit in den vorm van krachtvoer of anderszins
aan het rantsoen toe te voegen. Elke voederbieten
teler overwege daarom voor hij tot zaaien overgaat,
of niet ander voer kan worden gewonnen dat eiwit
rijker is en dat overigens de bieten zoowel wat
kostprijs als voederwerking (gezondheidswaarde,
bijzondere werking, smakelijkheid, enz.) betreft,
kan vervangen.
Het wil ons voorkomen, dat hiertoe verschillende
mogelijkheden aanwezig zijn, mede ook door de
veebeperking, welke zich reeds op verschillende
bedrijven laat gelden. Het zal b.v. in sommige
bedrijven mogelijk zijn meer hooi (en misschien ook
van betere kwaliteit) te winnen van het grasland.
Mogelijk kan ook gras worden ingekuild. Verder
zullen meer 'suikerbietenkoppen en -bladeren inge
kuild kunnen worden, ten deele ook met een goede
snede stoppelklaver of wikken erdoor. Tenslotte
kan meer aandacht worden geschonken aan de
teelt van stoppelgewassen als mergkool, stoppel
peen en stoppelknollen. Met behulp van een of
meer dezer mogelijkheden kan heel wat goedkoop
voer worden gewonnen, dat, wat eiwitwaarde be
treft, steeds boven voederbieten staat. Wij stellen
ons voor in volgende artikelen hierop dieper in te
gaan en vooral aandacht te schenken aan het in
kuilen van deze gewassen.
Als basis voor het uitzaaien willen we opmer
ken, dat we voor de paarden ruim voldoende voe
derbieten beschikbaar moeten hebben, dus zeker
niet minder dan voorheen. Voor het rundvee
daarentegen we moeten daarbij ook rekening
houden met een vermindering van den veestapel
zullen we per dier in vele gevallen met de halve
hoeveelheid van vroeger kunnen volstaan. Deze
vermindering van de hoeveelheid bieten in het
rantsoen zal dus aangevuld moeten worden door
meer hooi, meer kuilvoer of ander sappig voer als
nagewas op het bouwland geteeld. Het is o.i. best
mogelijk, dat op een bedrijf waar steeds vrij veel
rundvee werd gehouden en waar men gewoon was
2% gemet voederbieten te zaaien, men thans met
iy2 gemet zal kunnen volstaan. Op deze wijze
wordt dus 1 gemet land bespaard, waarop een
ander gewas kan worden verbouwd, waarvan het
product wordt verkocht.
„STALBOK".
DE ZEEUWSCHE WEILANDEN.
Over bemesting van het grasland in den
komenden zomer.
•Uleen als ontwatering en verzorging volkomen
in orde zijn, kan de bemesting het grootst moge
lijke effect sorteeren. Voor het grasland geldt toch
ook de wet van 't Minimum? Het komt mij zelfs
voor, dat deze wet in dit opzicht ongeveer dubbel
werkt.
Vooreerst de algeaneen bekende werking ervan,
dat dus de totale opbrengst afhankelijk is van dien
groeifactor, die het minst toereikend is. Overvloed
van andere factoren helpen daarbij niet.
Bij het grasland komt daar m.i., nog een tweede
factor bij, n.l. deze: het resultaat van een bemes
ting is mede afhankelijk van het plantenbestand,
van de soorten grassen, waaruit de zode bestaat.
Eenzelfde bemesting geeft op een weide uit beste
grassen samengesteld, meer effect dan op eene, die
grootendeels uit minderwaardige grassen bestaat.
En waar nu het grasbestand vrij sterk verband
houdt met de ontwatering, zou men hier dus
eigenlijk van een dubbele werking van de wet van
het Minimum kunnen spreken als het gaat om de
ontwatering.
Wanneer we nu in dit artikel de bemesting zelf
bespreken, dan willen we niet trachten uit te
maken, welke meststoffen voor grasland wèl en
welke niet noodig zijn. Evenmin willen we een plei
dooi houden voor een bepaalden vorm van bemesting
of voor het gebruik van bepaalde soorten, doch
meer in het algemeen enkele opmerkingen maken.
De gewoonte om het grasland met een bemesting
van enkel fosforzuur af te schepen, wordt meer en
meer verlaten, maar is toch- nog niet geheel uit
den tijd. Zeer zeker zullen verschillende perceelen
een grootere opbrengst geven bij een goede be
mesting met fosforzuur in den een of anderen
vorm. Vooral ook met het oog op het behoud en
de versterking van de klavers in het bestand.
Daarnaast moeten we echter nooit uit het oog ver
liepen, dat voor de grootst mogelijke opbrengst,
in elk geval een bemesting met stikstof niet ach
ter mag blijven. En juist de bemesting met stik
stof laat op het grasland nogal eens te wenschen
over. Men schijnt van het belang daarvan nog niet
algemeen overtuigd te zijn. De vrees bekruipt
ons dan ook, dat dit er voor het komende seizoen,
nu de stikstofmest gerantsoeneerd is, niet beter op
zal worden.
We meenen daarom goed te doen de aandacht op
het volgende te vestigen. Sommige boeren in Zee
land, vooral op Walcheren, zijn, als we de verhou
ding bouwland: grasland beschouwen, evenveel
wei- als bouwboer. Het verdient dahrom aanbeve
ling, speciaal voor den komenden zomer, dit te be
denken bij de verdeeling van de beschikbare stik
stofmeststoffen. Er dient o.a. serieus te worden
overwogen, of een bepaald deel van de stikstof,
laten we zeggen b.v. deel, die anders voor het
bouwland wordt bestemd, niet voordeeliger op het
grasland kan worden aangewend. Het is niet moge
lijk hiervoor een algemeene gedragslijn aan te
geven, omdat deze verband houdt met de beschik
bare hoeveelheid stikstof en tevens met de soort
vruchten, die men op het bouwland wenscht te
telen. 'Het komt ons echter zeer waarschijnlijk
voor, dat in sommige gevallen de waardeverminde
ring, die door deze vermindering van de stikstof
gift op het bouwland zou ontstaan, kleiner zou zijn
dan de waardevermeerdering van de opbrengsten
van het grasland door de verhooging van de stik
stofgift verkregen. En dan hebben we hierbij in de
eerste plaats het oog op de voederbieten. Bij de
bepaling van deze waardevermeerdering zal het
noodig zijn dit niet in directe marktwaarde uit te
drukken en daarop eene vergelijking te maken,
doch vooral na te gaan, welke waarde de grootere
hooiopbrengst (of anders geconserveerd gras)
heeft voor de voeding van de melkkoeien in den
komenden staltijd, speciaal in verband met de daar
door bereikbare verhooging van de melkgift. De
aldus gevonden waarde, zal wellicht belangrijk
grooter zijn dan de marktwaarde van hooi b.v.
Mem houde hierbij vooral in het oog, dat het
hooi in den komenden winter, zeer waarschijnlijk
nog meer dan dezen winter het geval was, van
groote beteekenis zal zijn bij het op peil brengen
van het eiwit in het rantsoen van de melkkoeien.
De hoeveelheid eiwitrijk krachtvoer zal voor den
komenden staltijd, zelfs al zouden we zoo gelukkig
zijn, dat de oorlog afgeloopen was, vrij' zeker nog
geringer z\jn.
Het lijkt ons daarom zeer wenschelijk, het er
op aan te sturen, zooveel mogelijk prima hooi te
winnen, ook al zou dat ten koste gaan van de op
brengst van sommige vruchten op het bouwland.
Dit geldt op sommige bedrijven zeer zeker voor de
voederbieten.
De hoeveelheid melk toch, die de koeien in den
komenden winter zullen geven, zal in de eerste
plaats afhankelijk zijn van de hoeveelheid eiwit,
die dan beschikbaar is. Met massa-voer is dat niet
te verhelpen. Integendeel, een groote hoeveelheid
voederbieten in het rantsoen, maakt de verhouding-
eiwit zetmeelwaarde nog ruimer. Door een groo
tere hoeveelheid hooi te winnen, zal het mogelijk
zijn deze verhouding nauwer te maken en daar
door de behoefte aan veel eiwit in het krachtvoer
geringer.
Bovendien is het gewenscht er alles op te zetten,
het gewonnen voer zóó te winnen, dat het gehalte
aan eiwit grooter is dan veelal tot dusverre het
geval was. Daarover een volgenden keer.
WEIBOER.
MOND- EN KLAUWZEER.
Stand van het mond- en klauwzeeV im
Aantal besmette
Zeeland
Borssele
Clinge
St. Maartensdijk
St. Philipsland
Ritthem
IJzendijke
Totaal
West Noord-Brabant:
Bergen op Zoom
Dinteloord
Ossendrecht
Roosendaal
Rucphen
Wouw
Zundert
boerderijen.
1
1
2
1
1
1
Waarvan
nieuw.
1
1
1
1
1
1
5
11
Totaal
Goeree en Overflakkee:
Middelharnis i
Sterfgevallen: West-<Noord-Brabant: 1 kalf.
11
VERSLA G HOOFDBESTUURSVERG AI) ERING.
Beknopt verslag der Hoofdbestuursvergaderini0-
op Vrijdag 14 Maart 1941.
Aanwezig met den heer Van Asperen Vervenne
en den Secretaris 6 leden van het Hoofdbestuur.
Voorzitter is de heer Iz. van Cruiningen te Zuid-
zande, Vice-Voorzitter der vereeniging.
Deze herdenkt allereerst den aftredenden Voor
zitter, den heer H. A. Hanken, die niet meer in
aanmerking als zoodanig wenscht te komen. De
groote verdiensten op pluimveegebied van den
aftredenden titularis worden dankbaar herdacht.
Tot plaatsvervangend Voorzitter wordt aange
wezen, de heer M. den Boer te Haamstede.
Besloten wordt de 6 selecteurs der V. P. Z. ook
voor 1941 te behouden en het selecteerloon per dier
ingaande 1 April a.s. van 1 op 2 cent te brengen,
met een minimumbedrag van ƒ1 per bedrijf, zulks
met het oog op het verminderde aantal dieren.
De begrooting voor 1941 wordt opgemaakt in
ontvang en uitgaaf op 380.
Aangaande het pullorumonderzoek der dieren op
de fokbedrijven en de vermeerderingsbedrijven,
wordt geconstateerd, dat dit dezen winter in enkele
afdeelingen door de locale veeartsen is geschied,
evenals in 1940, zulks door regelend optreden der
afdeelingsbesturen der V. P. Z. In andere afdeelin
gen kon dit door verschillende omstandigheden nog
niet plaats hebben.
Worden nog besproken de moeilijkheden en
mogelijkheden met den eierenafzet in enkele afdee
lingen.
De Secretaris V. P. Z., J. M. SLEGT.