VEEHOUDERIJ.
PLUIMVEEHOUDERIJ.
Voor en van onze Jongeren.
blijken geeft; Favori van Sluis 93159, 3 j., vos-
schimmel, d. Primera de Petit-Enghlen 1509, u.
een dochter van Diamant d'Ahea, van André We-
maer te Sluis, werd verkocht aan Hon. v. d. Vijver
te Sluis; Bertus van Zeedijk 92765, 3 j., vos, bles,
d. Tsjaka 1452, u. Blondine 73008, van F. D'Hoore*
te Sluis, verkocht aan A. de Jongh te Asperen
(Z.-Holl.); Frans 91024, 3 j., vos, bles,: 3e premie
kl. m., d. Tsjaka van Zuidzande 1722, u. een Fair-
dochter, goedsoortige, zware hengst met besten
draf, van F. D'Hoore voornoemd, verkocht aan
H.A. ,,Zeddam" te Zeddam (Geld.), die hiermede
een goeden aankoop heeft gedaan; Lion 91016, 3 j.,
3e premie gr. m., bruinschimmel, d. Primus 1607,
u. Daniëlla 22242, van Wed. Elm. Berckmoes te
Sluis, verkocht aan G. v. d. Meijde te Oosterwijt-
werd-'t Zandt (Gron.); Radboud K. 1922, 4 j., 2e
premie kl. m„, vosschimmel, d. Primus 1607, u.
Sidonie 16150, een stevige, gedrongen hengst met
besten draf, van A. J. v. d. Meulen-Becu te IJzen-
dijke en P. Vermaat te Zuidland, welke laatste
thans alleen eigenaar van Radboud is geworden,
en daar de hengst het best heeft gedaan, zal hij
hiervan wel plezier hebben; Karei K. 1920, 4 j., vos-
schimmel, d. Primus 1607, u. Irma 14330, van
D'Hoore voornoemd, werd verkocht aan A. Noord-
hoff te Noordbroek (Gron.), die aan Karei een goed
gestopten hengst heeft met matigen stap en vlotten
draf; Lion K. 1478, 13 j., ggk. voor 4 jaar, vos,
bles, d. Lion de Flandre 1148, ai. Charlotte d'Edegem
2127, een typische vader met eenige sleet in de
gangen, van Jac. Joh. Dhont-Verplanke e.a. te
Biervliet, door tusschenkomst van den heer Colen
brander verkocht aan G. J. Stegeman te Ane-
Gramsbergen (Over.); Mignon du Fosteau K. 1767,
wiens driejarige zoon, Iwan van Vredenburg
K. 1951, te Oostburg zonder concurrentie de le
premie gr. m. behaalde, van G. L. Lannoije te Aar
denburg, werd verkocht aan HjV. „Zijldijk en Om
streken" te Zijldijk-'t Zandt (Gron.), wien wij
toewenschen, dat zij door Mignon neg meerdere
hengsten van het soort als Iwan van Vredenburg
mogen fokken.
Ook werden de volgende afgekeurde hengsten
verkocht: Bernard van Schoondijke 92022, aan P.
v. d. Wal, B 57, Oirschot; Moustic 92362, aan
Jan van Aken, Middelbeesd; Imposant de Mal
B.S. 43/634, en Etendard 92415, aan H. de Lobel
te Breskens; Jan van Oostburg 95176, aan E.
Modde te Oostburg.
Naar wij van fokkerszijde vernemen, zijn er vrij
goede tot zeer hooge prijzen voor de verkochte
hengsten bedongen, terwijl nog meerdere fokkers
over verkoop van een hengst in onderhandeling zijn.
A. J. LAKO.
MOND- EN KLAUWZEER.
Opgave betreffende den stand van het mond- en
klauwzeer in Zeeland en West Ncord-Brabant.
Zeeland: Bocssele 1, Clinge 2, St. Maartensdijk 1,
Poortvliet 1, Sluis 1, totaal 6 gevallen in 5 ge
meenten.
West Noord-Brabant: Etten en Leur 1, Hooge
en Lage Zwaluwe 1, Huijbergen 1, totaal 3 gevallen
in 3 gemeenten.
Goeree en Overflakkee: 1 geval, n.l. te Sommels-
djjk.
Geen sterfgevallen.
HET MELKVEE.
Elke koe moet hebben, wat ze noodig heeft.
De voeding van het melkvee is dit jaar wel bij
zonder moeilijk. Vooral voor de nieuwmelksche
koeien, omdat te weinig krachtvoer beschikbaar is.
Een verlaging van de melkopbrengst is daarom
niet te ontgaan. Bovendien is het niet mogelijk, de
goede geefsters in zoo puiken voedingstoestand te
houden als vroeger, daar een goede melkkoe ge
neigd is, hetgeen niet uit de voeding kan worden
gehaald uit het eigen lichaam te putten. Geeft de
verlaging der melkopbrengst aanleiding tot ver
minderde ontvangsten, de vermindering van den
voedingstoestand is ook velen veehouders een doorn
in 't oog. Hoe trotsch kon men vroeger niet zijn,
als kennissen of familie kwamen „stallen" en het
vee er prachtig voor stond, terwijl „Starre" toch
zoo'n hoog vetgehalte had en „Juffrouw" meer dan
30 kannen melk per dag gaf. Niet zelden gebeurde
het, dat door extra veel krachtvoer te verstrekken,
de melkopbrengst nog wat werd verhoogd.
Thans is het niet mogelijk, door een extra hooge
krachtvoergift de melkopbrengst te verhoogen; het
is tegenwoordig reeds moeilijk om de koeien, die
een flinke plas melk kunnen geven, behoorlijk op
productie te houden. Houdt nu de verlaging van
de melkopbrengst evenredig venband met de ver-
mindere voedering van krachtvoer? Deze vraag
kan gelukkig in veel gevallen ontkennend worden
beantwoord. Bij een oordeelkundige voedering en
goede verzorging valt het dikwijls nog tamelijk
mee, wanneer maar wordt gezorgd, dat het beste
ën meest hoogwaardige voer werkelijk aan die die
ren wordt verstrekt, die zulks het meest noodig
hebben. Wanneer goed kuilvoer, goed hooi en volop
bieten beschikbaar zijn, dan valt werkelijk heel wat
te bereiken. Nog deze week zei mijn buurman tegen
me: „Wel, Stalbok, als ik zoo eens mijn koeien be
kijk en ik zie eens naar de plas melk, die eiken
dag door den ontroomer wordt gedraaid, dan moet
lk wel zeggen, dat ik vroeger- veel te veel kracht
voer- gal', om enkele liters melk meer te hebben'.
Die laatste liters zijn altjjd duur gekocht. Ik heb
al eens bij mijn eigen gedacht: wat ben ik toch
altijd stom geweest, om het onderste uit de kan
te willen hebben."
Ja, mijn buurman heeft gelijk. Ik wil nu niet be
weren, dat hij altijd stom is geweest, maar het zou
voor hem vroeger zeker voordeeliger zijn geweest
om niet zoo royaal te voederen. Vandaag aan den
dag staat het vee bij buurman er niet zoo prima
voor dan voorheen het geval was, maar toch nog
altijd zeer behoorlijk. Een goede melkkoe moet
trouwens ook niet vet zijn. Men mag het een goede
geefster aanzien, dat ze flink melk geeft. Wil men
goed melkvee met kunst- en vliegwerk best in het
vleesch houden en er veel melk van trekken, dan
is dat altijd een dure onderneming.
In dezen tijd is het onmogelijk in dit opzicht zoo
ver te gaan en ik maak me sterk, dat de ervarin
gen, welke dezen winter opgedaan worden, vele
veehouders iets te denken zullen geven omtrent
hun vroegere voedergewoonten. Degenen, die in dit
opzicht al zeer ver gingen, zullen ook minder last
ondervinden van overvoederen, zoodat de koeien
thans regelmatiger melk geven en ook gezonder
blijven.
'Hoe het echter ook zij, het valt niet weg te rede
neeren, dat het thans een heele toer is, om het
melkvee goed te voederen. Met extra zorg en
moeite is gelukkig wel het een en ander te berei
ken. Terloops is in vroegere artikelen op deze
plaats reeds op l\,et een en ander gewezen. Thans
willen we dit meer in het bijzonder nagaan.
Allereerst dan de vraag: Wat heeft een koe noo
dig? Zooals vroeger reeds in een ander artikeltje
werd opgemerkt, staat een koe, die b.v. 25 liter
melk geeft, dagelijks in die melk af ongeveer 850
gram vet en 800 gram eiwit. Naarmate een koe
minder melk geeft, staat ze ook minder vet en
eiwit in de melk af en heeft dus ook minder voer
noodig. Een droogstaande koe geeft niets meer af,
maar zoo'n dier is hoogdrachtig, zoodat voor de
zich ontwikkelende vrucht voedsel wordt gevraagd.
Bovendien mag zoo'n droogstaande koe, vooral
wanneer ze wat afgetrokken is, wel iets extra heb
ben, om weer goed op krachten te komen. Droog
staande koeien hebben daarom ongeveer evenveel
voedende bestanddeelen noodig als dieren, die nog
5 a 10 liter melk geven. Koeien echter, die 20 k 25
kg melk geven, tweemaal zooveel. Dat wil niet
zeggen, dat laatstgenoemde koeien tweemaal zoo
veel moeten opeten, neen, d.w.z., dat een koe, die
veel melk geeft uit een niet veel grootere hoeveel
heid voer, tweemaal zooveel voedende bestanddee
len moet kunnen halen. Het voer moet dus in het
eene geval hoogwaardiger zijn dan in het andere.
Hoogwaardige voedermiddelen zijn b.v. krachtvoer
en hooi, de stroo- en kafsoorten daarentegen heb
ben een lage voederwaarde.
Hebben we nu een stal melkvee, waarop zoowel
nieuw- als cudmelksche en droogstaande koeien
aanwezig zijn, dan volgt uit het voorgaande, dat
die dieren verschillend moeten worden gevoederd.
Doet men dat niet, dan krijgt de eerste groep koeien
te weinig voedende bestanddeelen, de laatste meer
dan tot waarde kan worden gebracht. Dit betee-
kent verlies om twee redenen en wel door eenerzijds
te lage melkproductie en anderzijds verspilling van
voedsel. Natuurlijk vraagt een dergelijke voede
ring wat meer moeite. Doch wat hindert dat als
het zich goed betaalt? Het vee moet daartoe mis
schien wel eens wat korter worden aangebonden en
waarschijnlijk ook in een andere volgorde op stal
worden geplaatst.
Over de voeding zelf zullen we het een volgende
maal eens hebben.
„STALBOK".
DE OPFOK VAN KUIKENS IN 1941.
Hoewel op het oogenblik, dat ik dit schrijf, de
teeltregeling voor 1941 nog niet gepubliceerd is,
kunnen we veilig aannemen, dat de kuikenverwij
zing aangepast zal worden aan het aantal kippen,
dat iedere pluimveehouder thans mag houden
(ieder zal die schriftelijke toewijzing nu wel hebben
ontvangen).
Er zullen dus uit den aard der zaak veel en veel
minder kuikens opgefokt mogen worden, dan in
andere jaren het geval was en natuurlijk zal ook
het broeden dienovereenkomstig sterk worden
beperkt.
Ik zal het niet hebben over alle bezwaren, die
dit voor de pluimveehouderij in het algemeen zal
opleveren, ik wil het alleen hebben over één moei
lijkheid, die zich daarbij zal voordoen en wel deze.
dat ici heel veel gevallen het aantal kuikens, dat
men krijgt toegewezen, feitelijk te klein zal zijn om
daarvoor een kunstmoeder aan te zetten; in ieder
geval zal het niet economisch zijn en dan laat ik
het feit, dat velen wellicht geen brandstof voor
kachelkunstmoeders hebben nog buiten beschou
wing.
Voor de electrische kunstmoeders zal het bezwaar
van de brandstof wel niet gelden, maar 120 of min
der kuikens onder een kunstmoeder gemaakt voor
240 (6 lamps) of 360 (9 lamps) is ook kostbaar, ik
wü er echter op wijzen, dat men die kunstmoeders,
waar ik op doej, n.l. model „M", beschreven in mijn
brochure „'Het gebruik van electriciteit is de pluim
veeteelt", ook in veel kleiner formaat kan maken.
Ik heb er al heel wat in gebruik gezien, met 3 lam
pen, die ook uitstekend voideden, die hadden de
menschen ook zelf gemaakt en als model genomen
de werk tee ken ing, die in bedoelde brochure is inge
sloten.
Zoo'n kleine kunstmoeder moet niet alleen korter,
maar ook smaller zijn, dan het grootere model,
alleen niet of maar heel weinig lager; de ventila-
tieschuiven in den zijwand kunnen onveranderd blij
ven, die moeten ook open, maar men 'kan die
schuifjes de eerste dagen voor lA tot de VL» open
zetten en daarna eerst heelemaal.
Ook electrische schermkunstmoeders bestaan er
in kleiner model, ik heb ze wel gezien met één
kooldraadlamp, midden in, de aanschaf is. echter
vrij kostbaar.
Een andere moeilijkheid, die zich echter alleen
bij lampenkunstmoeders voordoet, is de lichtuitstra-
üng gedurende de duisternis.
Daar moeten dus voorzieningen voor getroffen
worden, maar zoodanig, dat de kuikens daarvan
niet de dupe worden. Zoo'n electrische ,,M" kunst
moeder plaatst men bg voorkeur met de korte zijde
naar het raam, omdat men dan minder last heeft
van luchtstroomingen onder de kunstmoeder, als de
ramen openstaan.
Bij dezen stand komt echter de ventilatieschuif,
die, zooals wg weten, open moet staan, juist naar
het raam toe gericht en dus zal men die uitstraling
van buiten af kunnen zien; ook van onder de
kunstmoeder zal nog te veel licht komen, vrees ik,
mem zal dat licht dus moeten afschermen.
Men mag dat evenwel in geen geval doen dooi
de ventilatie te verminderen, de meest doeltreffende
manier zal zijn een scherm van karton of een
scherm van gonjezakken gemaakt, te plaatsen tus-
schem het raam en de kunstmoeder; zoodra het
licht is, kan en moet men dat scherm wegnemen
natuurlijk. Het komt mij voor, dat men deze scher
men het best kan ophangen, een staand scherm kan
gemakkelijk omvallen, vooral als het waait en als
de ramen openstaan. Die openstaande ramen
's nachts, komen velen wellicht vreemd voor, maar
zij, die deze kunstmoeders goed hebben leeren ken
nen en leeren gebruiken, doen het. geen raam gaat
er dicht, zelfs niet bij nachtvorst.
Dat kan men echter alleen doen als men zoover
dat men weet, dat kuikens met een minimum-
warmte groot gebracht moeten worden en niet door-
zoo hard mogelgk te stoken, want als men dan een
raam openzet, krijgen de kuikens longontsteking.
Gezonde, sterke, zware en levenskrachtige kippen
kan men alleen fokken, wanneer men zoo weinig
mogelijk brandstof gebruikt en men zal dan met-
een merken, dat de sterfte zeer gering is; ik ken
bedrijven waar voor groote aantallen kuikens de
jaarlijksche sterfte -geen 2 procent bedraagt.
Het aantal minderwaardige dieren is dan ook
minimaal, want er zijn geen achterblijvers.
Een andere mogelijkheid om een klein koppel
kuikens op te fokken zonder te groote kosten, is
deze. dat eenige pluimveehouders hun kuikens voor
gczamelgke rekening onder één kunstmoeder groot
brengen, dat kan echter alleen als alle deelnemers
hun kuikens tegelijk en by denzelfden leverancier-
bestellen, want die kuikens moeten beslist even oud
zijn. De man, die het best kan opfokken, moet daar
mee worden belast. Ook zal men zijn kuikens door
anderen kunnen laten groot brengen tot op een
leeftijd van 6 weken, er zullen zich ongetwijfeld
verschillende bedrijven, die over een groote opfok-
gelegenheid beschikken, daarvocr aanmelden. Daar
aan zitten echter risico's verbonden, zoowel voor
degeen, die ze laat opfokken als voor degeen die ze
opfokt.
Wanneer men eigen kuikens opfokt en dat gaat
niet goed of minder goed, dan heeft men een strop,
maar als we kuikens voor een ander groot brengen
en dat loopt mis, dan is het veel en veel erger. Ik
wil er dan ook met nadruk op wijzen, dat men van
geen van beide kanten daar lichtvaardig over mag
denken, alleen menschen, die overtuigd zgn, dat ze
goed kunnen opfokken, mogen zich daarvoor m. i.
beschikbaar stellen, want gaat de opfok verkeerd,
dan zullen de gevolgen zeer ernstig zijn, zelf een
strop, maar bovendien zeer ontevreden en zwaar
gedupeerde afnemers.
Nog jaren lang zal men daarvan de nadeelige
gevolgen ondervinden, want ieder wil zgn aantal
jonge kuikens, dat hg toe gewezen heeft gekregen
natuurlijk hebben en als dat door schuld van der
den mislukt, dan zal men heusch niet met een
smoesje genoegen nemen.
Den pluimveehouders zelf geef ik den raad, ver
trouwt Uw kuikens niet toe aan den eersten den
besten, die zich als kuikenfokker opwerpt, maar
tracht een vertrouwd adres te vinden.
B. VAN ASPEREN VERVENNE.
WIJ BOUWEN STEEDS VOORT!
Zeeuwsche makkers. Wij weten allen van welk
een beteekenis een fundament is. Wie een huis of
schuur wil gaan bouwen, moet allereerst zórgen
voor een goede fundeering, want indien men dit
nalaat, gaan de muren scheuren. Ook is noodig,
dat men precies weet waarvoor het gebouwd wordt!
opdat de inrichting doelmatig zijn zal. Dit motief
wou ik overbrengen op ons vereenigingswerk, want
ook wg moesten eerst een goede fundeering heb-