het oude hielden, bleek de frees, zooals hij werd genoemd, na den tyd van de kinderziekten door gemaakt te hebben een werktuig, dat den tuinder zeer groote diensten bewees en werden de pioniers, die de frees op de juiste waarde schatten, spoedig door meerdere collega's gevolgd. Terwijl het aan tal, dat nu in den Nederlandschen tuinbouw den bodem bewerkt, geweldig groot is. Waarin ligt nu, naar mijn meening, de groote waarde van de frees voor den tuinbouw. In de eerste plaats in de voorjaarsbewerking van den grond, al mag dan het spitten in den winter nog als een goede bewerking worden aangemerkt. Het zaai- en pootklaar maken ging meestal met groote moeite gepaard en gebeurde zeer opper vlakkig, want met de z.g. turk (eg), maakte men den grond van boven wat fijn en gelijk en daarmee basta, andere werktuigen had men niet, of hun capaciteit was zoo gering, dat dit op een behoor lijk bedrijf niet uitvoerbaar was. De frees brengt hier uitkomst en hij verkruimeld de bouwvoor, zoo noodig tot 25 a 30 cm diep of minder, naar gelang men het noodig acht. Als een zeer groot voordeel beschouw ik het verdeelen van den kunstmest door den grond, wat aan de plant zeer ten goede komt en deze zal vrij waren voor een te sterke concentratie van voedings stoffen in de bovenste laag, wat bij flink gebruik nogal eens voorkomt en schade kan veroorzaken. Dit is naar mijn meening bij gefreesden grond bij eenzelfde portie uitgesloten. Persoonlijk geef ik voor den tuinbouw aan een frees van 't kleine formaat de voorkeur, omdat die veel productiever is te gebruiken en men lang zoo veel niet over den gefreesden grond moet loopen, wat niet gewenscht is. Ook zal men bij verschil lende gepote gewassen na het poten nog eens door de .rijen kunnen rijden, zoodat dan het gansche veld prima ligt en practisch spoorloos. Ik acht de voordeelen van een kleine frees zoo groot, dat ik op een grooter bedrijf liever twee kleine dan één groote zou hebben. Ten tweede zou ik willen wijzen op de z.g. zomer- bewerking, die ook van zeer groot belang is. Beschikt in doorsnee de tuinder in den winter over voldoenden tijd om zijn tuin te spitten, in den zomer, wanneer een oogst het veld heeft verlaten zal dat meestal niet het geval zijn en kan de grond niet behoorlijk bewerkt worden. Hier brengt de frees volkomen uitkomst. Het is een lust den grond te zieïi liggen, die na den eersten oogst is bewerkt. Wel wil ik er op wijzen, dat de grond vooral bij droog weer wat los komt te liggen, wat vooral bij gonnig weer ver branding in de hand werkt en het aanslaan der planten bemoeilijkt. Ik meen echter hiervoor een goede oplossing gevonden te hebben in het aankoppelen van een landrol achter de fre^s, die den grond flink aan drukt en voor verder uitdrogen behoedt. Men kan dan ook zonder groot bezwaar over den bewerkten grond loopen. Achter iedere frees is zoo'-n rol gemakkelijk te bevestigen, dit moet eenvoudig gebeuren, want bij 't keeren moet hij even verwijderd worden. Ten derde zou ik ook willen wijzen op het zeer goede werk, dat hij verricht in het najaar, wanneer men om de een of andere reden heeft moeten kal ken. Zooals men weet moet de kalk goed door den bodem verdeeld worden. De wijze waarop dit met de frees gebeurt, is wel het beste, wat op dit ge bied is te bereiken. Ten vierde zou ik nog willen wijzen op het z.g. diepspitten waarvoor de frees zich ook bizonder goed leent en waarvan de resultaten na jaren nog te bemerken zijn. Men kan dit als volgt doen: een veur of greppel vari 75 a 100 cm uitscheppen ter diepte van 30 cm en de ondergrond freessen. zoodat deze ter plaatse blijft. Vervolgens gewoon in de veur spit ten (met de hand), dus weer een strook van 75 a 100 cm bouwvoor op den gefreesden ondergrond spitten, dan weer den bloot gekomen ondergrond freessen enz., enz. Hoewel er -nog heel wat meer over te schrijven valt, meen ik in het kort het werk van de frees voor den tuinbouwer op haar waarde uiteengezet te hebben. Even wil ik er nog op wijzen, dat een tuinder niet vlug bang behoeft te zijn, dat zijn bedrijf te klein voor zoo'n werktuig is. Wanneer hij finan cieel in staat is ze aan te schaffen, zal hij het zeker betreuren, dat hij niet eerder over een frees beschikte. J. te L. DE TUINBOON IN DE COMBINATIETEELT. Al is het voorjaar koud en guur en is voor veel zaden en planten de kieming en groei haast on mogelijk, voor de tuinboon gelden die bezwaren niet. Ze kiemt bij een lage temperatuur, wat juist een tegenstelling is met de dubbele-suikerboon en ook met de snijboon, waarvan de minimum-tempe ratuur aanmerkelijk hooger ligt. Juist omdat ze zoo vroeg is, kan ze tevens als beschutting dienst doen en wat haar waarde voor genoemd doel betreft, zou ze met succes meer aan gewend kunnen worden, als tot nog toe het geval is. Daar het zaad tegen den winter besteld wordt, om in Februari gekuild te worden, maken we dien aangaande al vroeg onze plannen, betreffende de teelt. Daarom zullen we trachten om in 't kort hierover iets te zeggen: opdat ook de andere abonné's, er hun winst mee kunnen doen. Waarom worden de tuinboonen het meest in combinatie geteeld en niet volvelds? Zaaien we ze volvelds, dan kunnen er naar verhouding weinig boonen geoogst worden. De stand is dan veelal te dicht, hij komt niet tot zijn recht door lichtgebrek. Van de binnenste rijen wordt weinig geoogst in tegenstelling met de buitenste, die volop van het zonlicht geprofiteerd hebben. Gecombineerd met andere producten kamt de tuinboon, hetzij in een enkele of dubbele rij, toch zoo te staan, dat ze van alle zijden het licht in voldoende mate kan ont vangen. Het gewas, dat er tusschen gezaaid of geplant wordt, ontvangt de eerste beschutting van de tuin- boontjes; terwijl het tevens 'niet overschaduwd behoeft te worden, als we den rijenafstand maar niet te nauw en in de goede richting nemen, wat het zonlicht betreft. Als de rijen Noord-Zuid gezet worden, kan de zon in haar hoogsten stand, juist in de rijen schijnen. Bij tuinboonen moet men vroeg zijn, wil men een loonenden prijs maken en deze is de laatste jaren toch al niet hoog te noemen. In de periode, die voorby is, werden ze bij den aanvang der teelt tegen een redelijken prijs afge nomen en voor velen zal het. een stimulans zijn om het ook eens te probeeren. Moeten ze voor beschutting dienen, dan kunnen ze in enkele malen uitgeplukt worden, om naderhand het gewas er zelf uit te trekken, als het z'n tweeledige functie heeft verricht. We gaan eerst eens na, hoe we ze het beste tot ontkieming brengen; waarvoor we ze al vroeg (dat is circa eind Februari begin Maart), naast elkaar in een bakje leggen en met een dun laagje grond bedékken, na ze eerst .geweekt te hebben. Dit kuilen der boonen is zeer wenschelijk, maar niet nood zakelijk. Als we de boonen ter plaatse leggen, komen ze evengoed tót hun recht; daar ze nd het uitpoten, ook voor ons oog, als 't ware stilstaan in den groei. Maar indien we ze vooraf in een bakje laten voorkiemen onder glas, kunnen we ze niet alleen vroeger hebben, maar ze ook nog bij slechte weers gesteldheid een poosje bewaren, tot gunstiger weersomstandigheden. Wel moeten we er voor zorgen, dat de fooonen- plant, nadat ze ontkiemd is, niet te lang gerekt wordt, waartoe ze zoo koud mogelijk moet staan om tevens afgehard te worden. Ze geven dikwijls een korter en stevfger groei te zien, als de ter plaatse gezaaide boon en ze is ook vroeger als ze. op de hieromschreveci manier een vóórbehan deling ondergaat. Bij koud voorjaarsweer staan ze oogenschijnlijk wel een tijdlang stil, maar de wor telwerking gaat vrij spoedig weer door en als de zon wat meer kracht krijgt, ziet men ze groeien. Bij het opnemen van uit den zaaibak, verliezen ze veelal een gedeelte der wortels, maar dat is in 't ge heel geen bezwaar. Men kan gerust van den hoofd wortel den punt afnijpen, als men maar niet de boon, die aan het jonge plantje bevestigd zit, gaat verwijderen. Deze dient dan nog, om het jonge leven met haar reserve-voedsel te dienen en ver schrompelt naderhand vanzelf, als ze» haar functie verricht heeft. Welke combinatie's zijn het beste uit te voeren Het is onze bedoeling niet, om alle mogelijke <en onmogelijke vormen hiervan naar voren te bren gen en bij deze korte beschrijving zal er best een vergeten worden, daar in ons land hier en daar verschillende methode's worden toegepast, ook wat den onderlingen afstand der rijen betreft. Zoo zagen we de volgende manier toegepast; die bestond uit rijen, van circa een halve roe uit elkaar verwijderd, waartusschen eerst spinazie was gezaaid. Na den oogst der spinazie, werden er gekuilde dubbele-boonen uitgepoot. Deze kwamen direct na de spinazie en groeiden spoedig door, dank zij de beschutting van de tuinboonen. Naderhand kwamen op de tuinboonenrij, twee rijen witlof te staan. Nu kan men deze boonenrij, dubbel en enkel uitpoten. waarvoor men natuurlijk ook het tusschenpad iets breeder laat uitvallen, zoodat het ruim een halve roe breed wordt. De dubbele rij, zet men op circa 25 cm van elkaar en in de rij 1215 cm. Als men ze dan nog in 't verband zet, krijgt men een beschuttende haag, die toch ook zelf voldoende haar vrucht kan vormen. De combinatie, tuinboonen en augurken; is op die wijze ook heel goed mogelijk en als men naderhand in Juli, de afgedragen boonenplanten er uit trekt, heeft men tevens meer ruimte voor een looppad. Verder kan men de voorjaarsgroenten, als radijs en sla op die wijze in combinatie telen, zoodat bij de volgcultuur, de boonenrijen voor paden kunnen dienen, daar die in den zomer toch opgeruimd wor den. Ook geeft een rij aan de Noordzijde van bak of bed geplant, een tijdelijke beschutting. Ieder moet in eigen omgeving probeeren, hoe hij dat materiaal kan benutten, daar de teelten in ons land zeer variabel zijn en het is moeilijk voor iedere streek en grondsoort, de juiste richting aan te geven. Voor welke kwalen moeten wij waken en zoo- noodig bestryden? De tuinboon is wel niet één van de zwakste cul tuurplanten, maar heeft toch evengoed wel eens met een kwaal te kampen. Bij warm weer kan ze soms sterk gaan ruien en dat nadeel is dan groot. Daarom is het ook gewenscht ze vroeg te hebben; daar ze dan minder bloot staat aan het te warme weer. Verder heeft haast elk tuinboonengewas last van de zwarte luis. Als het gewas bijna volgroeid is, kan men gerust de koppen er uit halen. De luizen zuigen gaarne hun voedsel uit de zachte deelen der plant, dus uit de toppen, die w(j daarom wegnemen waardoor de jonge boon destemeer profiteert van den stijgenden voedselstroom. Wel is van belang, dat we dit werk tijdig uit voeren, vóórdat de luizenkolonie zich ook naar andere boongewassen in de omgeving gaat ver plaatsen. De luis kan ook schadelijk zijn door haar over brengend vermogen van virusziekten en in haar vuil zet zich weer gaarne de roetdauwzwam af, zoo dat het geheel wordt bevuild en de ademhaling der plant belemmerd. Daarom kan een combinatie met snyboonen ook voor laatst genoemde een gevaar opleveren, zoodat we het ongedierte tijdig moeten bestrijden. Als de plant forsch en hoog opgegroeid is, dus bij een veelal rijke stikstofgift, dén kan de aantasting op z'n sterkst zijn. Hoewel de tuinboon een vlinder bloemig gewas is, heeft ze toch evengoed opneem bare stikstof noodig die dus in Voldoende mate in den grond aanwezig moet zijn, wil ze een goed ge was geven. Tegelijk met de kali en de super wordt de stik stof vooraf, b.v. in den vorm van geconcentreerden mest gegeven en vooral de kali moet hier in de meerderheid zijn, daar by een tekort daarvan, de plant wat haar groei en opbrengst betreft, direct daarop zal reageeren. Ten slotte noemen we hier nog enkele schimmels, waartegen een bestrijding in een of anderen vorm gewoonlijk geen baat geeft, zoodat we er enkel op wijzen, om u het beeld duidelijker voor oogen te doen stellen en dat men acht geeft op den grond, die goed doorlatend en ontwaterd moet zijn, wil men de schadelijke schimmels zooveel mogelijk voorkomen. Soms kan het gewas roodbruin va«n de roest aan- tasting zijn. Daar dit gewoonlyk aan het eind der- cultuur waarneembaar is, helpt een bespuiting met een koperhoudend middel niet afdoende. Men trekt dan het gewas vroegtijdig op. om het daarna te verbranden. Bij een jong gewas, ziet men nog wel eens plan ten verschijnen, die onverwachts hun kop laten hangen. Als men de plant er dan uittrekt, kan men een zwarte verkleuring aan de ondereinden der- stengels zien en eveneens is het op de wortels waarneembaar. Dit wordt veroorzaakt door- een Fusarium-schimmel en er is weinig anders aan te doen, dan bij voorbaat het zaad te ontsmetten en te zorgen voor wisselteelt, wat in de practijk toch veelal gebruikelijk is. J. DRENT. ERIOPHYES MIJTEN. Op onze fruitgewassen leven een aantal mijten, die in levenswijze, uiterlijk en schadebeeld geheel afwijken van het z.g. spint n.l. de Eriophyes mijten. Deze mijten Kunnen voorkomen op zwarte bes, peer en druif. Dit zijn wel de gewassen, welke het meeste door deze mijten aangetast worden. Naast deze drie reeds genoemde gewassen kunnen ook nog vertegenwoordigers van deze myten voorkomen op hazelnoot en linde. De schade aan deze laatste gewassen is echter van geringe economi sche beteekenis, zoodat volstaan kan worden met het alleen vermelden ervan. Anders is het echter met de mijten, welke op de reeds eerder genoemde gewassen n.l. zwarte bes, peer en druif voorkomen. Vooral de zwarte bes kan ernstig té lijden hebben door de aantasting van de myt Eriophyes ribis. Deze mijt veroorzaakt de z.g. rondknop in de zwarte bes. Deze beschadiging is bij de meeste fruittelers algemeen bekend en gevreesd, want het is toch een feit, dat er in het verleden heel wat zwarte bessenaanplantingen door rondknop ten gronde zijn gegaan. De rondknop is mede een van de oorzaken geweest van de slechte bedrijfsuitkom- sten van de zwarte bessencultuur van eenige jaren geleden. Gelukkig zijn er teekenen, dat de cultuur van zwar te bessen in beteekenis zal winnen. Hierom is het van belang om het rondknopprobleem nog eens te bezien en een beschrijving te geven van de biologie van deze schadelijke mijt. De Eriophyes mijten zijn galmijten. Naar de naam reeds aangeeft, vormen zij gallen. De mijten zelf zijn zeer klein 0.1 milli meter tot 0.2 millimeter lang. Ze zijn langwerpig en rond van vorm. De acht pooten zrjn slecht ont wikkeld, vooral de twee achterste paren. Deze zijn eigenlijk nog maar slechts een paar stompjes. De galmijt, welke de rondknop bij zwarte bes veroorzaakt, brengt den winter dóór in de erwt achtig opgezwollen knop. Deze knop loopt in het voorjaar niet uit, hoogstens ontrollen de blaadjes zich een weinig. Ook de lengtegroei der twijgen wordt geschaad, zoodat niet alleen de knoppen niet uitloopen, maar ook de geheele ontwikkeling van de struik wordt belemmerd. Na verloop van eenigen tyd, als de rondknop af gestorven is. gaan de myten zich langs de twijgen verplaatsen. Deze verplaatsing vindt reeds in het vroege voorjaar plaats. De mijten begeven zich nu naar de niet aangetaste knoppen en vestigen zich aan de basis van den jongen zich ontwikkelenden knop in de oksel der bladstelen. In Juni kan men de myten daar vinden. Op den duur groeit uit den aldus aangetasten knop weer een rondknop, die overwintert. Als bestrijding.van rondknop komen verschillende maatregelen in aanmerking.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 13