h.l. dat door gebrek aan. tegen de stikstof zich soms
slecht in den bodem verspreidt. Dan is men ge
noodzaakt voor overbemesting de stikstof op te
lossen en met den gieter te geven.
Volgt men deze methode van bemesten, door bij
beetjes te werken dan bespaart men kunstmest.
Dit geldt vooral voor de stikstof.
Men moet in dezen echter niet overdrijven. Het
is voldoende om b.v. de helft van de voor een teelt
beschikbare hoeveelheid te geven voor het planten
en de rest in 2 3 keer als overbemesting. En men
zal zich moeten troosten met de wetenschap, dat
de laatste kilo stikstof, die men nog zoo graag had
willen geven, maar waarover men nu niet kan be
schikken, lang niet dè.t effect heeft als de eerste
kilo's, die men gegeven heeft. De werking van de
•gegeven kunstmest, hetzij stikstof, fosforzuur of
kali, neemt af voor elke volgende kilo, die men nog
toedient. Ir. B. BOSMA.
HOE DEELEN WE DE TUIN VERDER IN, OM
PRACTISCH EN RATIONEEL TE WERKEN?
Van groot belang is of het bedrijf, dat we willen
stichten, vlak bij een verharden weg is gelegen, of
b.v. een honderd of tweehonderd meter van den weg
verwijderd.
Dit ongemak komt telkens terug in verband met
het transport, hetzg, den toe- of aanvoer betreffen
de. In veel gevallen zal de lorrie hier goede diensten
kunnen bewijzen en vooral als men over een groot
traject z'n producten naar de losplaat® moet ver
voeren. De rails nemen we, indien mogelijk, van
zwaar materiaal b.v. met een breedte van zestig
tot zeventig centimeter. Gewoonlijk wordt daar
voor ijzer gebruikt van 8 kg de meter.
We zorgen, dat de bielsen er onder gewerkt wor
den en tevens merken we hierbij op, dat het water
pas leggen van een rail niet iéders werk is. Hetzij,
dat men de rails nieuw of oud aanschaft, we kunnen
niet sterk genoeg aanraden het geheel vooral flink
te koolteren. Nu zal men den laatsten tijd meer in
de gelegenheid zjjn een jarenlang gebruikte rails
over te nemen, dan dat men bij machte is een nieu
we aan te schaffen. Indien men bij aankomst het
geheel wat afbikt en borstelt, is het kool teren nog
uit te voeren. In veel gevallen komt daar weinig
van en gaat het oxydatieproces gestadig door. We
moeten er op kunnen rekenen, dat de gemiddelde
levensduur de rails een dertig tot vijfendertig jaar
bedraagt. Nu is het voor velen een probleem, hoe
kunnen we de rails schoon houden van onkruid.
Is het land vuil, dat wil zeggen rijk voorzien van
onkruidzaden, dan kan men er geen koolasch tus-
schen strooien. Naderhand komt er onkruid door
de koolaschlaag heen en de bestrijding gaat dan nog
moeilijker. Heeft men de onderlaag verhard met
puin en aangevuld met een laag zand. dan is wel
koolasch te gebruiken. Later komt er dan nog wel
eens een onkruidplantje door kijken, maar de be
strijding hiervan levert geen groote moeilijkheden
meer op. Is de tuin circa veertig meter breed, dan
kan men in de meeste gevallen de rails het beste
aan de buitenzijde aanleggen. Heeft het land b.v.
een breedte van zeventig tot tachtig meter, dan is
het wenschelijk de rails in het midden te houden.
Het loont dan ook beter de moeite wat het laden
en lossen betreft, in verband met de diensten, die
de lorrie verricht, indien het glas vertransporteerd
wordt. Zou men op een smal stuk land, zooals juist
werd opgemerkt bij een breedte van veertig meter
in het midden het spoor aanleggen, dan had men
als resultaat, korte bakken op de nevenakkers, met
veel kopeinden.
In Veel gevallen wordt het „lorriepad" te nauw
genomen. Als we voor de rails zeventig centimeter
rekenen, dan moeten we zeker de ruimte van bak
tot bak een maat geven van twee meter.
Een lange smalle lorrie is gewenscht en indien
de lengte drie tot vier m en de breedte honderd
twintig tot honderd vijftig centimeter bedraagt,
kunnen we er op rekenen, dat ze in de practijk ons
niet teleur zal stellen.
Nu zullen al de platglastuinders er rekening mee
dienen te houden, dat, wil men geregeld het glas
over kunnen leggen, men zeker driemaal zooveel
grond moet hebben als de oppervlakte van het glas
beslaat. In veel gevallen heeft de jonge tuinder,
die op nieuw land begint te telen, naar verhouding
teveel open land en te weinig platglas, zoodat we
niet direct het gevaar loopen binnen een tiental
jaren klem te raken met een bepaalde teelt.
Zoo zijn ons voorbeelden bekend, dat in deelen
van Zuid-Holland na een tien- tot twaalf jaren, op
verschillende bedrijven geen komkommers meer
geteeld konden worden. Dit geldt ten deele ook
van de meloenen, al is de oorzaak wel eens ver
schillend.
In het eerste geval wordt als oorzaak de voet
ziekte of fusarium genoemd en in het tweede geval
diverse oorzaken, die we kunnen vinden in de
slaapziekte of de „Verticillium albo atrum" en door
het telkens terug keeren van hetzelfde gewas op
den beperkten cultuurgrond.
Ook door deze oorzaak heeft er een beperking
en een verschuiving der meloenenteelt tengevolge
gehad, zoodat de tuinder, die vroeger veel meloenen
teelde, het glas naderhand voor warenhuizen ging
gebruiken en dientengevolge meer tomaten ging
telen.
Nu is in dit verband van groot belang, op wel
ken grond men teelt en op de meestal zwaardere
Zeeuwsche gronden, zal dit gevaar niet zoo spoe
dig optreden.
Hoe komen de ryen te liggen?
In veel gevallen regelt men dit naar de ligging
van het land en kiest men het land niet naar de
bakrijen, die er zullen komen.
Liggen de bakrijen met de lengte-as noord-zuid;
dan beschjjnt de zon om den middag den bak op
z'n lengte-as. Bij een stand der rijen, die oost-west
is, profiteert de plant midden op den dag het meest
van de zon, als deze pal zuid staat.
Ieder kieze dit, naar gelegenheid en eigen be
vinding in de naaste omgeving opgedaan. Men ge
bruikt het platglas in veel gevallen met behulp
van dubbele bak-deelen, zoodat we tweemaal zoo
veel ribben, schroten en bakpalen hebben als voor
een hoeveelheid glas noodig is. In een speciaal
komkommerbedrijf mag men dit anders ingericht
hebben, al naar den aard van het te telen product
en de mogelijke nacultuur, maar wil men b.v.
diverse groentengewassen het geheele jaar door
telen, dan is het een eerste vereischte het glas snel
over te kunnen leggen. Wordt b.v. het glas van de
sla gelicht, dan kan ze direct op de boonen gelegd
worden, die we vooraf vóórgekuild hebben en ter
plaatse hebben uitgeplant. Dit werk kan door één'
man uitgevoerd worden en men heeft dan enkel
maar de buitenrijen over een grooter afstand te
transporteeren, daar d'ie bij het overleg-systeem het
meeste werk vragen. Dit kan met behulp van een
ramenwagen gebeuren, die van een luchtband is
voorzien. Dit apparaat kan tegenwoordig, vooral
op een éénmans bedrijf, in de practqk zeer nuttig
zijn.
't Is simpel van constructie en haast onbegrijpe
lijk, dat men pas een tiental jaren geleden, het
groote nut van dit hulpmiddel begon in te zien.
Eén persoon kan, indien hij een geëffend pad heeft,
gemakkelijk een 1012 éénruiters vervoeren, wat
voor twee sterke kerels met een berrie een te zware
vracht zou zijn. Bij gebrek aan dit werktuig kan
men natuurlijk bij het overleggen der ramen ook
gebruik maken van de lorrie, als het de twee bui
tenrijen betreft. Dit laatste is zeer bewerkelijk en
kost veel tijd. Nu zou aan de economische indee
ling van het bedrijf een apart hoofdstuk te wijden
zijn, maar we willen niet nalaten enkele dingen in
dit verband te noemen.
Veel beginners in het variabele vak, wat we den
tuinbouw noemen, verhezen zich bij aanvang der
teelten in alle mogelijke proeven en teeltjes. Heeft
men veel combihatie's van de te kweeken groenten
uitgedacht, d£n komt men*tijdens de cultuur
periode tot de ontdekking, dat men wel eens over
moet rekenen.
Het volgende gewas vraagt het glas, terwijl het
eerste het nog niet kan missen. Uiteindelijk krijgt
men dan van verschillende cultures een samenloop
van bewerking en van het oogsten, die niet meer
rationeel te noemen is.
Wil men economisch werken, dan bepalen we ons
naar enkele hoofdteelten die zich goed leenen om in
combinatie gekweekt te worden en die in volgorde
verschijnen, zoodat het glas het geheele jaar prac-
tisch benut kan worden.
Over onze grenzen zagen we eens een voorbeeld,
zooals het niet moet. Op een bedrijf waren enkele
duizenden éém^iiters, daar za^en we deze né de
komkommerteelt op stapel gezet tot het volgende
voorjaar; daar men ze volgens den eigenaar, toch
niet het geheele jaar benutten kon. Van een één-
ruiter moeten we, indien het eenigszins mogelijk is,
360 dagen rente trekken in een jaar, dan mag men
desnoods de overige paar dagen benutten voor het
ontsmetten der ramen. Van dit principe moeten we
uitgaan, daar het dure glas plus de materialen,
bedrgfskapitaal vertegenwoordigt, dat we tegen de
hoogste rente moeten benutten.
Aan welke eiscfhen moeten genoemde materialen
voldoen
Hierover breed uit te wijden, zou bij verschillende
tuinders een ironische opmerking ontlokken, daar
we tegenwoordig niet veel hebben te eischen en al
blij zijn, indien we deugdelijke lijsten of materialen
over kunnen nemen. We zullen daarom een globale
beschrijving trachten te geven, daar ieder moet
roeien met de riemen die hij heeft. Allereerst gaan
we eens na, wat we, betreffende de lijsten moeten
.weten.
Het meest zijn in gebruik de vurenlijsten, van
55 of 54, daar die het goedkoopst van aan
schaffing zijn.
Lerken en grenen lijsten, behooren, indien we dié
nog niet in voorraad hebben, voorloopig tot de
historie.
Nu worden laatst genoemde meestal niet geverfd
of in de carbolineum gezet. Wat de vuren-lijsten
betreft, is dat een eisch.
We zouden de opmerking willen maken: de
boven- en onderdorpel in de carbolineum zetten, is
goed. De geheele lijst in de grondverf is best en de
lijst tweemaal verven, is nèg beter.
We kunnen den duur en de gebruikswaarde van
de lijsten belangrijk rekken, door deze werkzaam
heden uit te voeren, vóór dat ze aan de weersge
steldheid worden bloot gesteld.
't Spreekt vanzelf, dat we niet gaan verven wat
eerst in de carbolineum gezet is, dit zou ons weinig
baten. Ook dienen we het dompelen in de carboli
neum, b.v. in een ijzeren trog, vroegtijdig uit te
voeren.
Als men ze b.v. in Juli-Aug. dompelt, dan kun
nen ze zes weken daarna heel goed gebruikt wor
den. Bij een gebruik kort nè. de dompeling, treedt
dikwijls verbranding van het uitgeplante gewas op;
denk maar aan de vatbaarheid van sla voor dit
product.
Zelfs een geteerde plank of schroot ter vervan
ging aangebracht van een verrot bakdeel, doet meer
dan eens verbranding ontstaan. Als we ze na de
behandeling over en weer op een Stapel zetten in
de vrije natuur, of onder een afdak waar de wind
vrij. spel heeft, is de schadelijke werking voor de
plant op z'n spoedigst verdwenen. De schroot, die
op de bakpalen komt te rusten, kunnen we ook
vroegtijdig een smeerseltje geven en eveneens de
noklat. We zagen dezer dagen op een bedrijf de
volgende toepassing. Men had boven het dubbele
raam, een latje aangebracht van circa 20 cm
lengte. Hiermee dacht men te bezuinigen; daar
voor een dubbele bak van honderd ramen, 40 m lat
noodig is en op de hier omschreven wijze, slee erts
j.0 m.
Nu moet de zuinigheid de wijsheid niet bedriegen,
daar de ramen op die wijze meer kunnen wrikken,
als bij het oude systeem. Persoonlijk hebben we
daar geen ervaring mee, maar het lijkt ons op den
duur niet aanbevelenswaardig.
De onderbalk of „badding" genoemd, kan een
22 of een 44 zijn. Deze zijn wel haast het ergste
aan de vergankelijkheid onderhevig. Bij nat weer
verbotten ze en bij droog weer trekken ze krom,
zoodat we ze, indien ze een tijdje geen dienst be
hoeven te doen, zooveel mogelijk op hun kant zet
ten of netjes opstapelen met een latje er tusschen.
In de meeste gevallen worden ze haast altijd ge
bruikt, daar men dè.t onderdeel van den bak beter
kan verslepen dan de bakpalen uit den grond halen,
om ze er elders weer in te heien.
J. DRENT.
DE MISPEL.
De latijnsche naam is Mespilus germanica. De
tweede naam zegt, .dat ze in Germanië voorkomt.
Ze wordt dan ook zeer verspreid gevonden in Noord-
Europa. Tegen vorst is ze goed bestand. Ze komt
pas begin Mei in blad. Uit de korte spoortjes, met
een vijftal bladeren, ontstaat half Mei op het eind
dezer spoortjes de vrij groote witte bloem, die door
de bijen Wordt bezocht. De aanslag is meestal
100
De vrucht behoort tot de steenvruchten; ze bevat
vijf steenen.
Er bestaan twee variëteiten mispels, namelijk
zoete en zure.
Als de eerste nachtvorst gepasseerd is, kan men
ze oogsten. Ze zijn dan spoedig week of zacht,
in welken toestand ze eetlbaar zijn. Goed geoogst,
vinden sommigen het bepaald een lekkernij. Op
de veilingen ziet men ze nog al eens aangevoerd.
Ze worden veredeld op Meidoorn, meestal als
spleetenting. Hiervoor worden doornstammetjes
opgekweekt en als deze een dikte hebben van onge
veer 2 cm, kan men ze af enten. Ze worden meestal
als struik of halfstam opgekweekt en kunnen een
omvang bereiken van 5 tot 6 meter.
Er zijn niet veel boomkweekerijen, waar ze
gekweekt worden.
Men treft de mispel ook wel aan als sierboom
in oude tuinen, omdat ze mooi bloeit en zelden
ziekte vertoont. Ze wordt in de oudste boeken over
fruitteelt reeds genoemd.
In fruitkweekerijen wordt ze niet aangeplant,
hoewel de prijs soms nog al meevalt. Doch een
groote hoeveelheid zou wellicht niet te plaatsen
zijn. Men plant ze dan ook in den regel slechts
voor eigen gebruik, meestal aan een slootkant, om
dat ze daar een voedingrijken bodem vindt. Ze
houdt ook van kalk, daar de doorn, waarop ze in
den regel veredeld is, kalk-minnend is. Soms ziet
men ze op een boerenerf, boven een doornhaag.
Hierop heeft men een scheut laten groeien en ze
daarop veredeld.
W. G. te K.
DE FREESMACHINE VOOR DEN TUINDER.
Reeds in tijden, die ver achter ons liggen, werd
er £an de bewerking van den grond, in den tuin
bouw groote zorg en moeite besteed. Wie wel
eens de gereedschappen uit vroeger dagen gezien
heeft, of in de hand heeft gehad, zal zich verwon
derd hebben afgevraagd, hoe het mogelijk was
daarmede een behoorlijke grondbewerking te ver
richten. De onhandige en zware gereedschappen,
lieten dit naar onze meening niet toe. Wel kan
men er verzekerd van zijn, dat het werken hier
mede groote krachtsinspanning vorderde.
Naarmate de handwerktuigen meer vervolmaakt
werden kon het grondwerk beter geschieden en
was de lichamelijke inspanning ook niet zoo groot,
hoewel men nog wel van zeer zwaren arbeid kon
spreken, vooral op de z.g. zwaardere gronden.
Redenen, waarom men in den tuinbouw reik
halzend uitzag naar een werktuig, dat dit werk zou
kunnen overnemen en verbeteren, te meer, daar de
landbouw reeds over tal van machines beschikte
voor de grondbewerking en het gevaar niet denk
beeldig was, dat de bewerking van den bodem,
daardoor in den landbouw beter en intensiever zou
plaats hebben dan in den tuinbouw met zgn vele,
fijnere gewassen.
Het is dan ook als een zeer groote verdienste te
rekenen, dat het den Zwitser, Ir. Meyenborgh,
gelukte een werktuig samen te stellen, waarmee
het vraagstuk van de grondbewerking in den tuin
bouw als het ware werd opgelost.
Hoewel vele tuinders op dit gebied zich nog bij