Zaterdag 22 Februari 1941. No. 1725 HOE KUNNEN WE DE PRODUCTIE VAN ONZE OUDE VRUÖHTBOOMEN OP PEIL HOUDEN? RUBRIEK TUINBOUW DE F. Z. T. O. Van meerdere zijden werden ons nadere inlichtin gen gevraagd omtrent de F. Z. T. O. en haar werk. Momenteel is de F. Z. T. O. nog in wording. Aller steun is thans noodig om een sterke organi satie op te bouwen. Om veel te kunnen doen, is geld noodig en dit verwacht men van de veilingen. Zoolang de veilin gen niet besloten hebben om financaeelen steun te verleenen, zal er ook nog niet veel door de F. Z. T. O. gedaan kunnen worden. De Provinciale Commissie der Zeeuwsche Vei lingen besloot om de F. Z. T. O. te steunen. Wij vertrouwen, dat de tuinders en fruittelers in hun veilingvergadering een zelfde besluit zullen nemen. :Er wordt thans een werkprogram opgesteld, dat binnenkort gepubliceerd zal worden. Een groot aantal personen hebben zich reeds als lid opgegeven. Nogmaals vestigen wij de aandacht er op, dat mein niet automatisch lid wordt der F. Z. T. O., doordat men lid is van een der samen werkende organisaties; de leden dezer samenwer kende organisaties worden niet overgeschreven. Alleen de personen, die zich als lid opgeven, wor den lid der F. Z. T. O. De bedoeling van deze be paling is, om alleen die personen in de bedrijfs groepen te vereenigen, die dezelfde belangen heb ben. w. UITBREIDING TEELT TUINBOUWGEWASSEN. Aan de personen, die door de Nederlandsche Groenten- en Fruit-Centrale zijn erkend in de groep A en (of) K (bijzondere tuinbouwteeltverg.), is een aanvraagformulier verzonden voor het contractee ren met de genoemde Centrale voor een opper vlakte tuinbouwgewassen. Deze formulieren dienen vóór 25 Februari a.s. bij de veiüng, waarbij men is aangesloten, te worden ingezonden. iHet ligt in. de bedoeling er voor te zorgen, dat de aanvragers in de eerste week van Maart er mede in kennis gesteld worden of hun de aangevraagde oppervlakte wordt toegewezen. (Het indienen van een aanvraag geeft dus niet de zekerheid, dat men de aangevraagde oppervlakte betelen mag. Indien de Centrale op een aanvraag gunstig be slist en mét den aanvrager een contract afsluit, dan geldt dit maar voor 1 jaar, dus de uitbreiding is tüdeiyk. Wiij hopen in een volgend nummer nader op een en ander terug te komen. Tied. Dit is een vraag, die menig bezitter van een ouden boomgaard zich stelt. 'Het is dan ook lang geen onbekend verschijnsel, dat oude appelboomen onvoldoende of heelemaal geen groei meer vertoonen. Het gevolg is, dat de vruchten te klein blijven en bovendien nog aan getast worden door alle mogelijke ziekten. Wat is nu hiervan de oorzaak? Om het nu maar zoo eenvoudig mogelijk uit te drukken, de wortels van een boom moeten sterker zijn dan de kroon, willen we een goeden groei houden. Bezit een boom nu onvoldoende of heele maal geen groeikracht meer, dan is dat een bewijs, dat de verhouding van wortels tot kroon niet meer in orde is, met andere woorden: de wortels kunnen de kroon niet meer onderhouden. Op een goed onderhouden bedrijf, waar men steeds voor de oudere afgedragen takken jonge in de plaats kweekt, waar men dus als het ware zijn boomen jong houdt, zullen bovengenoemde ouder- domsverschijnselen minder gauw voorkomen, dan op een bedrijf, waar men volstaat met het weg snoeien van een gebroken tak e.d. Hier wordt het dan" echter meer een kwestie van verwaarloozing dan van ouderdom. Krijgt men echter, door welke omstandigheden dan ook, met het euvel te kampen, dan kan men nog probeeren om door de kroon kleiner te maken, dus deze weer in een betere verhouding tot de wortels te brengen, den boom tot groei te prikke- len. Dit verkleinen van de kroon kan men op ver schillende manieren doen en is weer afhankelijk van den toestand van den boom. Heeft men te doen met een verwaarloosden boom, dan zal die als regel vol in zijn hout zitten. Door zoo'n ,boom flink uit te snoeien, maakt men de kroon al heel wat klei ner en jjeel vaak, ja zelfs als regel, kan men zoo'n boom hierdoor tot groei prikkelen. Gaat het echter om een boom, die steeds goed is onderhouden, dan wordt het een heel ander geval. Hierin heeft men geen takken te veel, dus is men gedwongen, de bestaande takken te gaan inkorten. Ook dit kan men weer op 2 verschillende manieren doen. De grofste en meest gebruikelijke manier is het z.g. kandelaren. Hierbij verwijdert men het grootste gedeelte van de kroon, door alle gesteltakken op lange stompen af te zagen. Een tweede en minder grove manier is, om de gesteltakken op een lageren zijtak af te zetten. Het doel van deze methode is, om zonder direct alle vruchten te moeten missen, zooals bij het kande laren, weer geleidelijk groei in den boom te krijgen. Beide manieren geven als regel een pover resul taat en zoo men al resultaten bereikt, is men toch eenige jaren in meer of mindere mate van vruch ten verstóken. Een nieuwere en betere manier is om te probee ren den boom jonge wortels te geven. iDit kan men doen door naast den ouden boom jonge stammetjes op een sterk groeienden onder stam te planten en deze in den ouden stam in te leggen. Het beste kan men hiervoor gebruiken stammetjes van de'Zoete Aagt veredeld op zaailing of type XVI. Bij een flinken appelboom worden 3 stammetjes geplaatst. Hoe korter meti ze bij den ouden boom plant, des te grooter is de lengte, waarover men ze in den stam kan inleggen. Men houde er echter rekening mee, dat de jonge wor tels zich moeten kunnen ontwikkelen. Het is ten slotte beter den afstand wat grooter te nemen, dan boven op een ouden wortel te planten. De jonge stammetjes moeten soepel en buigzaam zijn, ze mogen dus niet te zwaar zijn. Het is raadzaam de jonge boompjes eerst een jaar te laten groeien, voor men ze inlegt, daar dan de vergroeiing beter tot stand komt^ Zijn z,e dus in# het najaar van 1940 geplant, dan kunnen ze in het voorjaar van 1942 ingelegd worden. Er wordt dan een stuk bast tot op het cambrum uil den ouden stam wegge nomen, zoo breed als het stammetje dik is en zoo lang als mogelijk is. Het jonge stammetje wordt daarna aan het in te leggen gedeelte plat gesneden en daarna in de gemaakte gleuf gelegd en het ge heel met een spijkertje vastgezet. Zoo noodig wordt het heele geval nog met een touwtje stevig aange bonden en daarna wordt de wond met entwas goed afgedekt. Met deze behandeling mopt men echter niet wach ten tot alle groei uit den boom verdwenen is, daar dan de boom eerst eenige jaren noodig zal hebben om zich te hersteften. In zoo'ci g£val kan het zelfs noodig zijn om tevens nog een gedeelte van de kroon weg te snoeien, dus dat we alle aanwezige middelen om den groei te prikkelen moeten gebrui ken, willen we nog resultaten bereiken. Vanzelf sprekend gaat dit allemaal ten koste van de pro ductie. Het is daarom beter in te grijpen vóór het zoover is. Wanneer we bij een overigens goed behandel den boom de eerste ouderdomsverschijnselen waar nemen, zooals het verminderen van den groei en den achteruitgang van de kwaliteit der vruchten, dam is het tijd om zonder uitstel bovenbeschreven behandeling toe te passen en dan kan men ook een redelijk resultaat verwachten. Staan de behandelde boomen in grasland, dam verdient het aanbeveling om de eerste jaren de om trek van zoo'n boom zwart te* hóuden, dit zal zeker de groei van de jonge stammetjes bevorderem. Wanneer de ingelegde stammetjes goed aanslaan, dan zullen hierop in meer of mindere mate scheu ten ontstaam. Deze moeten vooral niet wegge nomen, maar alleen wat ingesnoeid worden, daar dit goede saptrekkers zijn en ook de diktegroei bevorderen. Mocht er eventueel vee in den boomgaard grazem dan moeten de behandelde boomen op een zoo danige manier beschermd worden, dat vernieling van ons werk uitgesloten is. De onkosten, die aan een bovenbeschreven be handeling verbonden zijn, zijm uiterst gering in ver houding van de voordeelen, die we er mee bereiken. De benoodigde stammetjes zijn in de boomkwee- kerij verkrijgbaar voor een paar kwartjes per stuk. Wamneer we er drie bij een boom planten en reke nen hierbij nog het werkloon van planten en inleg gen, dan wordt het totaal bedrag nog slechts een paar gulden per boom. Stellen we hier mu tegenover de nadeelen als we- van een goede Goudreinette slechts 1 jaar de vruch ten moeten missen. Rekenen we de opbrengst op 200 kg appelen en de gemiddelde kiloprijs op 12y2 cent, dan hebben we opbrengst en prijs toch niet te hoog geschat, dan komen we aan een schade post van 25. Dit is nog maar het gemis van 1 jaar en wanneer we een boom kandelaren, dan zal het wel meer dan een jaar duren voor we weer 200 kg appelen pluk ken. afgezien nog van het feit wat het in de ver dere toekomst worden zal. v. B. te B. HET ZUINIG GEBRUIK VAN KUNSTMEST STOFFEN. De bijzondere omstandigheden, waaronder ons ïand thans verkeert, maken het noodzakelijk met den beschikbaren voorraad aan meststoffen zoo zuinig mogelijk om te gaan. Dit geldt zoowel voor de natuurlijke meststoffen, zooals stalmest en compost, alsook voor de kunstmeststoffen. De waarde van den stalmest en de compost wordt nog steeds te laag aangeslagen en de behandeling van deze twee laat zeer veel te wenschen over. Daar door gaan jaarlijks zeer groote hoeveelheden mest stoffen verloren. En onder deze verloren gegane meststoffen neemt vooral de stikstof een belang rijke plaats in, omdat deze in vluchtigen toestand, vêeial als ammoniak, verdwijnt. Thans nu de voorraad aan stikstof beperkt is, is dit vraagstuk van de bewaring van den stalmest van nog veel grooter beteekenis geworden dan vroeger. In Duitschland is hieraan reeds veel aan dacht besteed en ook in ons land wordt op vele bedrijven reeds een rationeele stalmestbewaring toegepast. We komen hierop later terug. Hebben we bij den stalmest te maken met het bewaren van een aanwezigen voorraad, bij den kunstmest moeten we probeeren den beperkten voorraad zoo zuinig mogelijk te gebruiken. Voor Kali klemt deze vraag niet dermate als voor stik stof en fosforzuur. We willen echter voorop stel len, dat we onderscheid moeten maken tusschen gronden waar een groote reserve aan kali en fos forzuur aanwezig is en gronden, waar de voorraad beperkt is. In het algemeen mag aangenomen worden, dat op die gronden, waar reeds meerdere jaren rijkelijk met kali- en fosforzuur gemest is, de voorraad voldoende is, om thans met beperkte hoeveelheden te volstaan. Heeft men b.v. gedurende 5 jaren of meer per ha een bemesting gegeven van 750 kg patentkali en minstens 600 kg super, dan is de voedingstoestand wel op een redelijk peil geko men. Bij hoogere giften mag men wel op een zekere reserve rekenen. Heeft men echter te maken met bouwland, dat pas voor groenteteelt ici gebruik genomen is, dan is de voorraad aan kali en fosforzuur veelal gering, zoodat men flinke giften moet blijven toedienen. Onder flinke giften verstaan we de hoeveelheden boven genoemd. Op vele bedreven zal men daar vroeger reeds boven uitgegaan zijn en we zien daar vaak overdreven groote voorraden, die een luxe toestand teweeg brengen, waarbij de kali kans loopt uit te spoelen en waarbij de groote voorraden abso luut geen voordeel meer opleveren. Men moet niet denken, dat de oogst blijft stijgen evenredig met de groote voorraden in den bodem. Ook hier geldt: overdaad schaadt". De groote voedselvoorraad doet schade en drukt tenslotte de opbrengst inplaats van -haar te ver- hoogen. Het is daarom thans, meer dan ooit, noodig om zijn grond aan het bedrijfslaboratorium te Groningen op kali en fosforzuur te laten onder zoeken, zoowel wanneer men een tekort als wan neer men een teveel vermoedt. Over de mogelijkheid van een tekort aan kali behoeft niet gesproken te worden; de toewijzingen zijn van dien aard, dat het tekort aangevuld kan worden. Anders is dit echter bij fosforzuur. Wanneer de bodem hieraan groot gebrek heeft, dan kan de bestaande toewijzing wel eens te kort schieten. Hieraan is weinig te veranderen. Bij aardappelen zou men nog kunnen probeeren het fosforzuur op de oude wijze te strooien op het oogenblik, dat de putjes gekapt zijn, waarbij men zooveel mogelijk de kunstmest (liefst superfosfaat) in en in de naaste omgeving der putjes brengt. Men weet dan zeker, dat deze meststof direct aan de aardappels ten goede komt. Zou men het breedwerpig strooien en onderwerken, dan bestaat de kans, dat de wor tels eerst laat het fosforzuur bereiken, omdat dit zich zeer traag in den bodem verspreid. Wat voor aardappels geldt, kan echter voor allerlei groente gewassen moeilijk navolging vinden. Op gronden, waar de fosforvoorraad voldoende is, is deze wijze van handelen echter ook niet noodzakelijk. En we mogen aannemen, dat op de meeste bedrijven de voorraad in den bodem groot genoeg is. Met de stikstof is het een andere kwestie. Hier van kan in den bodem, althans op onze gronden, geen voorraad gevormd worden, tenzy men groote hoeveelheden stalmest zou geven. En zelfs dan nog zullen deze voorraden nooit van dien aard zijn, dat men er één of meer jaren op kan teren. Vandaar dat het ook geen zin heeft dezen voorraad aan het Bedrijfslaboratorium te bepalen. Bij de bemesting in het voorjaar zal men moeten beginnen met een zekeren voorraad aan stikstof in den grond te brengen, hetzij, dat men het door den grond werkt, hetzij dat men bij de aardappelen de stikstof over het land strooit direct na het kappen der putjes. Van uit de putjes moet het zich dan over de omgeving verspreiden. Toch behoeft men niet alle stikstof met zorg in de putjes te bren gen, omdat 't zijn nut heeft ook de omgeving ervan te voorzien. Maar door een deel direct bij de oude knol te brengen, zorgt men, dat men voldoet aan de groote stikstofbehoefte in de eerste weken van de ontwikkeling van den aardappel. Ook voor andere gewassen zal men een voorraad in den grond moeten brengen vóór het planten. Ma<p- een deel dient gereserveerd te worden voor overbemesting. Mien is dan zeker, dat de stikstof dódr komt, waar men ze wil hebben. Beter van tijd tot tijd een beetje en wat bewaren 'voor de nateelt dan alle» ineens geven. Er is echter één „maar"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 11