7K 7y2 o/o DE BESTRIJDING VAN BLADLUIS IN DEN WINTER. De bladluis overwintert in den vorm van glim mend zwarte eitjes. 'De bestrijding van de bladluis in dezen vorm is de mooiste wijze van bestrijding. In de eerste plaats zijn de boomen in rust en kunnen ze vrij hocge concentraties van bestrijdingsmiddelen verdragen en in de tweede plaats zitten de eieren niet verscholen, zooals dat b.v. het geval is bij wantsen-eieren. De eitjes worden in hoofdzaak afgezet aan de uiteinden der jonge twijgen, v.n.l. in de omgeving der knoppen. Dit is van beteekenis bij de be spuiting. Deze dient n.l. zóó uitgevoerd te worden, dat vooral de uiteinden der twijgen geraakt worden. Een groot deel hiervan vinden we aan den buiten kant van den boom. Deze zal daarom in de eerste plaats flink onderhanden genomen moeten worden, al komen ook binnen in den boom besmette scheu ten voor. Het bespuiten van den stam is daarom niet in de eerste plaats van belang, in elk geval niet voor de bestrijding van bladluis. De wijze van bespuiten is dan ook van evenveel, zoo niet van meer belang dan de concentratie waar mee gespoten wordt. Behalve dat men vooral met zorg dient te spuiten en eenerzijds niet te weinig vloeistof moet gebruiken om een zoo gunstig moge lijke uitkomst te verkrijgen, moet men anderzijds ook weer zuinig zijn op den beschikbaren voorraad, Vandaar dat men in de eerste plaats daAr moet spuiten waar de vloeistof noodig is en het bespui ten van stam en dikke takken achterwege moet laten. Bovendien begint men aan den bovenkant van den boom te spuiten; de overtollige vloeistof druipt dan alvast op de onderste takken en hier voor is weer zooveel minder oplossing noodig. Tevens kan thans, dank zij de verbetering van de kwaliteit van de vruchtboomcarbolineum in de laat ste jaren met een lager percentage dan vroeger worden volstaan. Zooals teeds elders is gepubli ceerd is 6 voldoende. Dit is ook gebleken uit de proefnemingen, welke gedurende de laatste drie jaren in Zeeland gedaan zijn. Daarbij werden 7M> en 5 v.b.c. verge leken met onbehandeld. In 1938 waren zoowel met iy2 als met 5 alle bladluiseieren gedood. In 1939 was er een gering verschil in de werk zaamheid der beide concentraties; met 7V2 werden 98.7 der eieren gedood en met 5 wer den 98.4 gedood. In 1940 was de uitkomst overeenkomstig, hoewel op de appels iets minder gunstig. We geven daar om de cijfers voor 1940 voor appels. Bladluisaantasting per 360 gecontroleerde appel bladeren (Early Victoria). Middelen Aantal besmette bladeren Aantal bladluizen 5 5 O/o A B D E G 1 3 0 1 5 20 5 3 6 5 43 40 0 1 68 105 43 41 105 30 Gemiddeld 2 8 30 65 Onbehandeld 112 2232 In procenten van het onbehandelde perceel uit gedrukt is door iy2 v.b.c. 1.3 niet gedood dus 98.7 wèl, terwijl door 5 v.b.c. 2.7 der blad luizen niet doodde dus 97.3 wèl. De verschillen zijn ook hier nog zeer gering,evenals in 1939. Verder bleek, dat hij de 4-jarige Victoria-pruim bij heide concentraties, ook hij de laagste alle eieren gedood werden, terwijl bij de onbehandelde boomen op 200 bladeren 8449 luizen gevonden wer den. Dit gunstige resultaat is vermoedelijk toe te schrijven aan de zorgvuldigheid waarmee hij deze kleine boompjes de bespuiting kan worden uitge voerd, ofschoon men ook zou kunnen denken, dat de eieren van de pruimenbladluis gevoeliger zijn voor een v.b.c.-bespuiting dan de eieren van de appelbladluis. Bij de appels (Early Victoria) bleek tevens, dat de bestrijding van den wintervlinder met 5 bevre digend was, al werden niet speciaal waarnemingen hieromtrent gedaan. Behalve vruchtboomcarbolineum zijn thans ook producten in den handel, welke van geheel andere samenstelling zijn. Veelal bevatten ze di-nitro- ortho-cresol, verwant aan benzol en phenol. De uitkomsten hiermee zijn in het buitenland gunstig. In ons land hebben we nog niet voldoende gelegen heid gehad hun werkzaamheid tegen bladluiseieren te bepalen. Het voordeel van di-nitro-ortho-cresol is wel, dat het een vaste samenstelling heeft, waardoor men weet steeds hetzelfde product te koopen. Bovendien is het daardoor mogelijk controle op het gehalte uit te oefenen. We megen van deze mid delen bij voortgezet onderzoek veel verwachten voor de bestrijding van bladluis- en tevens van spinteieren. De proefnemingen met verschillends concentra ties van vruchtboomcarbolineum en met de di-nitro-: ortho-cresol worden in 1941 voortgezet. Ir. BI BOSMA-. DE VOEDERWAARDE VAN GETROKKEN WITLOFWORTELS. In verband met de beperkte veevoederpositie van ons land," kan het van beteekenis zftn de waarde van getrokken witlofwortelen, waarvan* het „lof" dus reeds geoogst is, nader te leeren kennen. De productie van witlofwortelen in ons land is lang niet zonder beteekenis. De aanvoer van witlof aan onze veilingen bedroeg in 1939 in totaal 8.213.500 kg. Naar schatting is de opbrengst aan getrokken wortelen per ha minstens 20.000 kg. Dit is eerder aan den hoogen kant dan aan den lagen kant. Verder mag een gemiddelde van 10.000 kg „lof" per ha aangenomen worden. Voor de aangevoerde 8.213.500 kg zijn dus ruim 800 ha beteeld geworden. Deze zouden dan in totaal aan getrokken wortelen 800 X 20.000 kg 16.000.000 kg wortelen leveren. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met het feit, dat een gedeelte van het aan de vei lingen aangevoerd witlof uit België afkomstig is, zoodat we daarvoor voor ons land geen veevoer kunnen berekenen. Hoofdzaak is echter, dat door deze schatting de beteekenis van deze witlofwortelen, welke op zich zelf een afvalproduct vormen, aangetoond wordt. Dat de waarde hiervan als veevoer niet onbe langrijk is, blgkt uit een onderzoek van 4 monsters, welke in het voorjaar van 1940 aan het „Centraal Instituut voor Landbouwkundig onderzoek'' voor ons werden onderzocht. De samenstelling van 4 afzonderlijke monsters blijkt uit onderstaande tabel, waarbij tevens het gemiddelde bepaald is. Monster No. Droge stof Eiwit achtige stof Ver teer baar eiwit Ruwe celstof Zetmeel- achtige stof 1 2 3 4 15,9 o/o 15,9 o/0 14,4 o/o 20,7 o/o 1.1 1.3 o/o 1.3 o/o 1.4 o/o 0.6 Q/o 0,9 o/o 0,9 o/o 1,1 o/o 1.9 o/o 1.9 o/o 1,9 o/0 1,9 o/o 11.9 0/0 11.4 O/o 9,5 o/o 15.5 o/0 Gemiddeld voor witlof aardappelen 16,7 o/o 25 o/o 1.3 o/o 2,1 o/o 0,9 o/o 1,6 o/() 1.9 o/o 0,8 o/o 12,1 o/0 19,7 o/() Behalve de gegevens voor witlof zijn tevens die voor den aardappel bijgevoegd. Een vergelijking van de voedingswaarde wordt daardoor min of meer mogelijk. Wel kennen we niet de verteerbaarheid van de witlofwortels, maar op grond van den bouw en tevens van de ervaring van degenen, die deze wortels reeds langere jaren gebruiken, mogen we aannemen, dat deze gunstig is. Hieruit volgt, dat de waarde van deze wortels minstens de helft van aardappelen is en misschien wel stijgt tot 60 a 70 daarvan. De prijs per 1000 kg wortelen mag dan ook zeker de helft van den prijs van voeraardappelen zijn. Op deze wijze is een norm verkregen voor de waardeering van dit product, terwijl tot dusver de prijzen hiervoor wel zeer sterk uiteenliepen. In hoeverre het tjjdstip van trekken van invloed op de samenstelling is, is niet onderzocht, maar we mogen aannemen, dat de vroegst getrokken wortels welke minder „lof" leveren, ook minder aan reservestoffen verloren hebben en dus een iets hoogere waarde zullen bezitten dan de later ge trokken wortels. Ir. B. BOSMA. NOGMAALS DE LOODGLANSZIEKTE DER VRUCHTBOOMEN (EN HAAR OORZAAK). Een ,paar weken geleden is bekend gemaakt, dat zeer binnenkort de daarvoor aangewezen contro leurs zullen beginnen met hun controle over fruit en andere boomen, houtwallen, afrasteringspalen e.d., teneinde na te gaan, of alle door loodglans aangetaste hout behoorlijk is verwijderd en ver brand. Naar wij vernemen, is men in sommige ge meenten reeds met deze controle begonnen. Door de fruitk weekers, die nog steeds met deze gevrees de ziekte in hun boomen te kampen hebben (en dat zijn er niet weinig), zullen deze maatregelen zeker met vreugde worden begroet en van hun zijde mag men toch wel de meest mogelijke medewerking verwachten bij het opsporen der bronnen van be smetting. Waarom moet hiermede echter gewacht worden tot den dag, waarop de controleur zich komt melden Op deze -vraag Zou een tweede vraag kunnen volgen, n.l.: „Is men (in 't bijzonder de fruitkweeker) wel voldoende op de hoogte van de kenmerken en oorsprong dezer ziekte, om haar behoorlijk te kunnen bestrijden? 'Herhaaldelijk blijkt n.l., dat sommigen alleen maar de typische loodkleur der bladeren als ziektebeeld kennen en in de veronderstelling verkeeren, dat, wanneer tak ken of hoornen met dergelijke bladeren worden verwijderd en verbrand, alles gedaan is wat moge lijk is om de ziekte te bestrijden. Teneinde aan dezen nog eenige voorlichting te geven, moge het volgende dienen. De eigenlijke oorzaak van de eigenaardige lood achtige verkleuring der bladeren is een. in takken of stam der plant aanwezig zijnde zwam. Kunnen we dus deze zwam uit onze hoornen houden, dan is het doel bereikt. Maar hoe kunnen we dat Alvorens deze vraag te beantwoorden, zullen we eerst eens zien, hoe die zwam eruit ziet, hoe ze zich voortplant, enz. Wanneer wé in vochtige perioden (herfst, winter, voorjaar) langs een afrastering loopen, waarin on- geprepareerde palen, van populieren of wilgen af komstig, zijn gebruikt, of we bekijken de houten paaltjes, die als steun bij onze vmchtboomen zijn gezet eens van nabij, en we letten dan eens speciaal op dat gedeelte, dat zich juist boven den grond be vindt, dan zal men in vele gevallen op die plaatsen opvallend paars of lila gekleurde zwammen kun nen vinden, die zich als korsten of schilfers op de bast van het hout bevinden. Ook op oude wonden van b.v. populieren, wilgen, fruitboomen, bessen- struiken enz. kan men deze zwammen vinden. De naam van deze zwamsoort is Stereum purpureum, en zy is de oorzaak van onze loodglansziekte. Zooals hekend wordt verondersteld, planten zwammen zich niet voort door zaden, maai- door microscopisch kleine lichaampjes, die sporen wor den genoemd. Bij vochtig- weer nu vormt zich op de bovengenoemde paarse zwammen een zeer groot aantal dezer sporen, die, doordat ze zoo klein en licht zijn, gemakkelijk over zeer groote afstanden door den wind worden meegevoerd. Komen zij na dezen zwerftocht op de gave bast van boomen of struiken terecht, dan kunnen zij weinig kwaad ver oorzaken. Wel kunnen zij in gunstige gevallen zoo ruim een jaar blijven zitten, waarbij hun kiem- kraCht behouden blijft. Komt een spore echter op een wond, b.v. een snoeiwond of een door storm of anderszins ontstane beschadiging van de bast terecht, dan gaat zij tot ontkieming over. Zij vormt dan z.g, zwamdraden in het hout, die zich snel vertakken en zich spoedig door den geheelen tak (of boom) verspreiden. Een zoo aangetaste tak vertoont al spoedig de loodglans in het blad, ter wijl zij op i doorsnee bruin gekleurd is. Wellicht kan een aangetaste boom nog een of twee jaren mee, doch vrij dikwijls heeft het den dood tengevolge. Bovendien wordt zoo'n boom een gevaar voor de rest van den boomgaard, doordat zich op het doode deel ervan reeds spoedig nieuwe zwammen ver- tooneii, die dan ook weer sporen gaan voortbrengen. Met het bovenstaande voor oogen zal het ieder (ook den niet-fruitkweekerthans duidelijk zijn, wat hij kan doen om deze, voor de vruchtboomen zoo gevaarlijke, ziekte te helpen bestrijden. Kort zouden we dit nog in de volgende punten kunnen samenvatten 1. Voor men gaat snoeien, zoekt men in en om zijn boomgaard alle hout, waarop de paarse lood- glanszwammen voorkomen, bij elkaar en verbrandt het ten spoedigste. 2. Verzoek eigenaars van tuinen, afrasteringen, houtwallen e.d. in de onmiddellijke nabijheid van Üw boomgaard hetzelfde te doen in hun boomen en heesters enz. 3. Het afzagen van om te enten boomen laat men plaats hebben zoo kort mogelijk voor het om- enten, zoodat de gemaakte wonden niet een heelen tijd aan aantasting behoeven bloot te staan. 3. Alle door snoei of op andere wijze ontstane wonden in vruchtboomen sluit men af met een goed dekkende stof (kankerverf is het beste middel). 5. Snoei zooveel mogelijk alleen in de maanden Juni, Juli en Augustus. In deze maanden blijkt n.l. geen besmetting op te treden. 6. Gebruik voor afrastering, steunpalen e.d. geen ongeprepareerd hout en in geen geval populieren- of wilgenhout. Er zijn thans in den handel z.g. gewolmaniseerde palen te krijgen, die zwamvor- ming onmogelijk maken, niet rotten en nog veel andere goede hoedanigheden hebben. Ziet men tegen de kosten daarvan op, dan kan men zelf palen schillen, drogen en m^t teer insmeren. Wanneer de bestrijding op deze wijze wordt aan gepakt, is er kans, dat men op den duur de lood glansziekte „eronder" krijgt. Of gaat men liever voort met elk jaar een deel van zijn boomen, waar in men zijn kapitaal stak en waaraan men soms jarenlang arbeidde, te rooien H. J. B. Onderschrift. Hoewel er in dit blad reeds meerdere malen over bovenstaand onderwerp is geschreven, willen wij den inhoud van dit artikel nogmaals onder de aan dacht der lezers brengen. Zooals hekend mag wor den verondersteld, is op verschillende gemeenten op Schouwen en Duiveland een loodglansverordening van kracht, waardoor een ieder verplicht is, hout, dat door de loodglanszwam is aangetast, voor een bepaalden datum op te ruimen en te verbranden. Deze verordening geldt dus voor eenige gemeenten in Zeeland. Den fruitkweekers buiten Schouwen en Duiveland wordt aangeraden in hun omgeving eveneens propaganda te maken voor het opruimen en verbranden van loodglansziek materiaal. Alleen, wanneer dit algemeen gebeurt, bestaat de moge lijkheid om de loodglansziekte te bestrijden. Laat men dus niet wachten tot voor alle betrok ken gemeenten een loodglans verordening is uitge vaardigd, maar laten de Zeeuwsche fruitkweekers toonen, dat de loodglans ook zonder gemeentever ordening bestreden kan worden. Willen we dit be reiken, dan moet een ieder hieraan zijn medewer king verleenen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 15