Redactioneel Gedeelte
Uit een geheim weekboek van
Bram uit den Slikhoek.
VEREENIGINGSWEZEN
ALGEMEENE VERGADERING VAN HET N. L.
ste rechtscollege) van Juni 1914. Dit arrest zegt
dan, dat een onderneming is een zaak, die men op
zet of drijft met het doel om daarmede geldelijk
voordeel te behalen.
Door de meerdere werkzaamheden zullen er in
den zomer op het landbouwbedrijf uiteraard meer
menschen werkzaam zijn dan in den winter. In de
winterperiode zal er dus behoefte bestaan om per
soneel te ontslaan. Nu komen we dus in aanraking
met de verordening, namelijk punt 3 van paragraaf
1, ontslaan van werknemers.
Wil men personeel ontslaan, dan moet men zich
dus wenden tot de Arbeidsinspectie, voor dit dis
trict gevestigd in Breda, Wilhelminastraat 35.
De zaak zit dus zoo, voor ieder ontslag is een
vergunning noodig.
Om nu de zaak eenvoudiger te maken, is er voor
losse menschen, die voor een bepaald karwei aan
genomen zijn, binnen den tijdsduur van 3 weken
geen ontslagaanvrage noodig, daar voor deze men
schen door den Directeur-Generaal van den Arbeid
reeds een algemeene vergunning is verleend. Alleen
moet men bij het aannemen van deze menschen
dadelijk schrijven naar de Arbeids-Inspectie. Dit
schrijven moet in tweevoud zijn en kan er als volgt
uitzien
Met deze bericht ik U, dat ik, J. Janse, land
bouwer te Goes, Leliestraat no. 150, aangenomen
heb P. Pieterse te Goes, Leliestraat no. 160. Hij
is aangenomen voor het rooien van bieten in den
Goeschepolder, voor den tijd van 14 October tot
en met 2 November.
Dit moet dus geschieden in tweevoud en voor
iedere gemeente van inwoning der arbeiders dient
een afzonderlijk vel gebruikt te worden.
De data neemt men natuurlijk zoo precies moge
lijk en als gezegd, moet dit schrijven direct en bij
het aannemen van het personeel worden verzonden.
Neemt men nu iemand in dienst voor een lange-
ren tijd dan 3 weken, dan is het dus niet noodig, dat
bij het aannemen geschreven wordt. Alleen bij het
ontslag gaat men schrijven aan dê Arbeidsinspectie.
Dit doet men een tijdje (b.v. een dag of 10) van te
voren om vertraging te voorkomen.
Voor deze laatste aanvrage zijn speciale formu
lieren verkrijgbaar bij de Arbeidsinspectie, even
eens in Breda.
Om te komen tot een goede en gelijke toepassing
van de verordening voor ieder bedrijf, zijn in over
leg met verschillende organisaties normen vast
gesteld. Deze normen aangaande het aantal arbei
ders, dat op een bepaald bedrijf werkzaam moet
zijn, zullen we hier laten volgen, zoodat een ieder
voor zijn bedrijf na kan gaan, of hij daaraan vol
doet.
Voor weidebedrijf, gedurende het geheele jaar 1
man per 10 ha.
Voor akkerbouwbedrijf, gedurende den. zomer 1
man per 8 ha en gedurende den winter 1 man per
12 ha.
Voor gemengde bedrijven worden de normen naar
verhouding toegepast, vandaar, dat men bij de op
gave van de grootte van het bedrijf, dit ook ge
splitst moet doen in bouwland en grasland.
Voor den werkgever zelf wordt een aftrek toege
past van 10 ha.
Voor zoons gelden de volgende bepalingen: Zij
moeten meewerken en inwonend zijn en dan wordt
de volgende aftrek toegepast: Zoons beneden 14
jaar blijven buiten beschouwing; 14 jaar 3 ha; 15
jaar 4 ha; 16 jaar 5 ha; 17 jaar 6 ha; 18 jaar 7 ha;
19 jaar 8 ha; 20 jaar 9 ha; 21 jaar 10 ha, deze laat
ste wordt dus als volledige arbeidskracht aange
merkt.
Eveneens werd bij die besprekingen de zomer
periode op 8 maanden en de winterperiode op 4
maanden gesteld, terwijl de zomerperiode zou be
ginnen half Maart en eindigen half November. Dit
is echter als regel; wil men hiervan afwijken, dan
zal men een vergunning moeten aanvragen om de
zomerperiode 2 weken later te doen beginnen en
langer te laten duren, dus 1 April1 December.
Het komt dus hierop neer, dat, terwjjl men vroe
ger nogal eens alle of verschillende menschen be
dankte, men nu een bepaald gedeelte van het aan
tal menschen op het bedrijf moet houden.
iHet zal dus zaak zijn, het werk in het bedrijf
eenigszins uit te smeren en te verdeelen over een
grootere periode.
Zal men dus een of eenige menschen willen ont
slaan, dan zal men moeten schrijven aan de
Arbeidsinspectie.
Het meerendeel van de bedrijven zal echter wel
voldoen aan de gestelde normen.
DE REDACTIE.
1623 October.
Er is van de week weinig nieuws, het werk vlot
goed, elke dag mooi weer, het is wel een najaar
naar den boeren der zin. Donderdag naar den kapper
geweest, mijn vrouw had me al 3 keer een standje
geschopt, dat ik met de centen van den barbier in
mijn zak liep en 't was noodig ook hoor, ik ben er
van opgelucht. Die kappers zijn toch alle geboren
diplomaten, die weten precies te vertellen hoe het
in de wereld toegaat en wat de toekomst ons zal
baren. Mijn kapper had ook van alles aan zien
komen, maar toen ik hem een kistje sigaren vroeg
van 6 cent, bleek hij1 deze niet meer te bezitten, wat
ik niet begrijp van zoo'n ver vooruitziend persoon.
Vroeger woonde op 't dorp bij ons nog zoo'n echte
barbier, die zeepte je nog in met z'n hand inplaats
van met een kwast. Toen we als jongens van 15
jaar al een aardigen baard dachten te hebben, gin
gen we met z'n vijven bij hem te scheren voor den
eersten keer. Ga maar zitten, zei hij, allemaal op
een rij. Toen wreef hij ons alle over de kin en zei:
't liekenvwè koperdraed, daer za'k werk an èn. Hij
zeepte "ons alle vijf achter elkaar in en zei: noe
maer een kwertier stille bluven zitten dan kan 't
v/at losweeken. Na een kwartier haalde hij met den
rug van 't mes het schuim er af en we konden be
talen. Nog één goeie raed zei onze Figaro, noe mot
je niet te vee op den trok loopen, want da's nie
goed or re.
Hij was vroeger knecht geweest en wanneer we
dan geknipt moesten worden vroeg hijmot het olies
of gespleten worden of op drie sneên (dat was dé
scheiding) gezet worden. Verleden week mijn bon
116 ingeleverd en mijn scheerrantsoei- ontvangen. Je
moet overal bij zijn tegenwoordig, want anders loopt
het mis. Het is soms zoo moeilijk tegenwoordig.
Pier Flupse kreeg ƒ10 boete, omdat hij zijn fiets te
weinig verduisterd had en Flup Janse kreeg 6 maan
den, omdat hij er een te veel verduisterd had.
op 18 October 1940 te Utrecht.
Op de Algemeene Vergadering van het N. L. C.
spraik de Voorzitter, de heer H. D. Louwes te Ulrum,
de volgende openingsrede uit:
Het zijn wel bijzondere omstandigheden, aldus
spreker, waaronder wij heden samen komen. Neder
land is in den tweeden grooten oorlog van deze eeuw
betrokken geworden en onder den status van bezet
gebied hebben wij op dit oogenblik ook ons land
bouworganisatieleven voort te zetten. Als eenmaal
de zwaarden zullen zijn omgesmeed tot spaden dan
hopen wij in een vrij Nederland de historische taak
van ons volk, hier en over zee weer te kunnen voort
zetten. Doch dat zal alleen een Nederland kunnen
doen, dat gevormd wordt door Nederlanders die van
ganscher harte „den Vaderland getrouwe" zullen
willen en kunnen zijn en die, met die trouw in hun
harte ook scheppende krachten in het nieuwe
Europa en de nieuwe wereld van straks zullen weten
te zijn.
iZoo zien wij onze taak als landbouworganisatie in
dezen tijd dus samengevat in deze eenvoudige woor
den: niet wijzer te willen zijn als de tijd ons veroor
looft, vertrouwende op de toekomst en met veel
werk te doen voor eiken dag, werk, dat er op ge
richt is een sterken en hechten boerenstand te
bewaren en te ontwikkelen als een der voornaamste
'fundamenten waarop het herboren Nederland zal
werken in het Europa van straks.
Daarbij verplicht de waarheid ons te erkennen,
dat de Bezettingsoverheden ons bij dat werk geheel
hebben vrijgelaten en ons noch direct noch indirect
hebben willen beïnvloeden; deze houding moeten wij
zeer waardeeren.
Ook onzerzijds is de houding tegenover de Bezet
tingsoverheden loyaal en duidelijk geweest.
Het zal van sommigen in ons midden een zekere
mate van zelfbeheersching vragen zich hierin te
schikken. Wij zijn immers gewend geweest ons
zoo noodig met onze belangen te wenden tot de
hoogste autoriteiten, tot den Minister of tot de
Koningin. Nu oefent de Rijkscommissaris hier het
hoogste gezag uit met zijn staf en de regeermacht
der Nederlandsche Overheid wordt van zijnentwege
bepaald en begrensd.
Zelfzucht, zelfrespect en fierheid zijn eigenschap
pen, die de bevolking van een bezet gebied kunnen
sieren, zoowel in eigen oog als in die van de bezet
tende macht.
Een van de gevolgen van den oorlog in het alge
meen en van het daarin betrokken worden van
Nederland in het bijzonder, is een sterk vergroote
aandacht voor onzen landbouw en de daarbij betrok
ken bevolkingsgroepen. Dit is zeer begrijpelijk.
Hoe zeer deze verhoogde belangstelling in taak,
wezen en beteekenis van onzen boerenstand ook is
toe te juichen, wij zullen er vooral op bedacht moe
ten zijn te bewerken, dat dit niet een tijdelijke maar
een blijvende beteekenis krijgt. Daarom is in de
eerste plaats noodig den omvang van het probleem
goed te peilen en ons te hoeden voor een te optimis
tische verwachting omtrent den tijdsduur en den
graad waarin het overwonnen zal kunnen worden.
Want er zijn vele oorzaken, die diep in onze ge
schiedenis, onze cultuur en ons volkskarakter ver
scholen liggen, waardoor de juiste waardeering van
onzen boerenstand in zijn economische, sociale, cul-
tureele en politieke beteekenis in ons nationaal
leven te wenschen overliet en nog laat.
Als wij dit alles nuchter bezien, dan kunnen w\j
m.i. niet aan de gedachte ontkomen, dat wij hier met
een vraagstuk te maken hebben, dat alleen door
verstandigen arbeid van langen duur tot bevredi
gende oplossing kan worden gebracht en dat iedere
overhaasting straks te grooter terugslag zal kunnen
meebrengen.
Wij moeten het probleem in den grond aanpakken
en dan m.i. aan de hand van de volgende gedachten:
a. ons volk moet volk zijn;
b. onze boerenstand moet boerenstand zijn;
c. beide moeten onder aanwending van weten
schappelijk, redelijk en cultureel verantwoorden voor-
lichtingsarbeid blijvend nader tot elkander worden
gebracht.
Ons volk moet volk zyn.
Een volk is meer, oneindig meer dan een admi
nistratieve eenheid van een groep individuen, het is
een gedachte, een werkverband van God. Daardoor
heeft het zijn eigen aard en zijn eigen taak gekregen
en daardoor is het naar schepping, bedoeling en
bestemming ook onverwoestbaar, onttrokken aan
menschelijke willekeur, uiterlijk wel te overheer-
schen, innerlijk niet te overwinnen.
Dat volk nu moet zgn juist^ harmonie opbouwen
tusschen zijn verleden, zijn heden en zijn toekomst
verwachting; dat volk moet zich ook zijn organi-
schen opbouw uit groepen bewust blijven, die naar
dagelijkschen arbeid en gewestelijke en locale ge
bondenheid uit moeten kunnen groeien tot hun eigen
bestemming, daardoor kleur en leven brengende in
het volksgeheel. Een sterke gemeenschap is de
eerste voorwaarde voor individueele ontplooiings
kansen.
Onze boerenstand moet boerenstand zijn.
Wij moeten er naar streven, dat in de veelvormige
samenstelling van het geheele volk, de boerenstand
zijn eigen houding als van nature en van binnen uit
vindt en niet zooals nu wel eens het geval is
zich öf een eigen houding geeft, öf deze zoo grondig
mogelijk zoekt te verloochenen door zooveel mogelijk
te verworden tot „de kleine man met zijn confectie-
pakje aan".
Onze boerenstand moet zich bewust worden, dar
hij een „eigen merk" moet hebben, omdat h\j eigen
werk heeft in eigen omgeving, gebonden aan eigen
grond, waarvoor hij ook een rechtvaardige belooning
moet hebben in het volksgeheel.
Dat eigene moet nu van zelf bij ons agrarisch
volksdeel inwonen als een vaste gast en dat moet
door ons openbare leven worden gerespecteerd en
begrepen.
Over de eigenlijke landbouwcrisispolitiek en de
huidige aspecten van onzen landbouw, zeide spreker
kort te willen zijn. Meer en meer begint zich in de
geheele landbouwcrisispolitiek feitelijk beter land-
bouwwelvaartspolitiek te noemen, maar van het nu
eenmaal burgerrecht verkregen hebbende woord
landbouwcrisispolitiek komen we zoo maar niet
weer los de behoefte te gevoelen aan goede docu
mentatie omtrent kosten en prijzen, omtrent beloo-
ningsnormen in den landbouw. Ons Comité heeft
met deze studie een aanvang gemaakt.
Waar wij de prijzen voor den oogst 1940 niet
bevredigend achten, zullen wij ons inspannen gemo
tiveerd aan te toonen, waarom en hoeverre deze niet
juist zijn; daarbij zal vooral aandacht moeten wor
den besteed aan de gestegen uitgaven, met name
ook voor het arbeidsloon en aan het recht van den
boer op een goede belooning voor zijn. wel buiten
gewoon nuttigen arbeid.
Een van de merkwaardigste gevolgen van den
oorlogstoestand is de revolutie op veevoedingsgebied,
die hij meebracht. iSedert den vorigen herfst toch
voert, tengevolge van de voorschriften van het
bureau Voedselvoorziening in Oorlogstijd bijna geen
enkele veehouder meer van zijn eigen verbouwd
krachtvoer, maar allen voederen door de Regeering
voorgschreven en naar de eischen der huidige vee
voedingswetenschap samengestelde mengvoeders. De
oude controversen tusschen de ervaringseischen den
eeuwen oude boerenpraktijk en die der nog betrek
kelijk jonge veevoedingswetenschap is in ons land
wel op een zeer radicale wijze opgelost, meer radi
caal en fundamenteel dan waar elders ter wereld
ook.
Door dezen maatregel is bereikt, dat met het hier
te lande aanwezige krachtvoer op de meest ratio-
neele wijze wordt huisgehouden en dat onze vee
houderij komt te staan op de basis van moderne
veevoeding.
Ook is het een groot voordeel, dat door de meer
uniforme voorschriften voor de menging allerlei
hocus pocusreclame ten bate van met z.g. „waarde
volle" fabrieksgeheimen samengestelde mengvoeders
meer wordt tegengegaan.
Een sprekend voorbeeld van de energieke wijze,
waarop men van den nood een deugd weet te maken,
leverde ons eiland Terschelling en wel onder leiding
van den heer A. M. Hibma, dierenarts te Lies op
Terschelling.
In den loop der laatste maanden is ook in ons
midden de vraag, hoe en op welke wijze verkrijgen
wij een grootere eenheid en daardoor een grootere
kracht op het terrein van de organisatie van den
landbouw, weder aan de orde gesteld.
In de allereerste plaats wil ik er op wijzen, dat
dit voorzoover er onzerzijds in dezen handelend
is opgetreden geen oorlcgsaandrift is geweest en
ook niet het verlangen met de hulp der Bezettende
Macht dit probleem o$ te lossen.
Neen, het ging hier om een verlangen, dat reeds
lang voor den lOden Mei in ons leefde en door ons
werd uitgedragen.
Het gaat hier vooral om drie dingen. De voort
gaande scheiding in ons volk en ook in ons agrarisch
leven, verontrusten ons om haar bedreiging van het
nationaal saamhoorigheidsgevoel, om haar gemis
aan Christelijken levensdurf en om haar bemoei
lijking van doeltreffend handelen.
Bovendien, nu boven de veilige, maar ook wel
knusse en beperkte afgescheidenheid van het leven
onzer groepen, in standen, zich de eischen van het
volk in geheel met zijn ééne staatkundige, cultu-
reele en maatschappelijke historie met kracht ver
heffen, worden wij ons bewust, dat de verdeeldheid
van nu, van ouds in ons boerenleven geen plaats
heeft gehad.
De boerengemeenschap van de buurtschap van het
dorp of den polder, is een gemeenschap, die wortelt
in de lotsverbondenheid van te werken naast elkan
der op denzelfden grond onder denzelfden hemel in