VEEHOUDERIJ.
3 m
Uienproefveld by den heer P. L. Krepel
te Bruinisse. (Z. 517).
Verbouwd werden de selecties: Perijka, Van Zielst,
Joh. v. Nieuwerihuijzen, C. Lodder, C. B. stam 5,
Gebrs. Broersen, Bola, Mijs, Voogd, Gebrs. de Jongh,
Globe en L. Bakker.
Grondsoort: Middelmatig zware klei.
Voorvrucht: Suikerbieten.
BemestingTégen 500 kg sup 17250 kg
K40, 250 kg za. en 250 kg ch. per ha.
Aantal par.: 3, elk van 0.28 are.
Gezaaid: 22 en 23 ApriJ, op een rijenafstand van
20 cm, tegen 7y2 kg per ha.
Ontwikkeling: Alle selecties stonden op 5 Mei
boven, uitgezonderd de sel. van L. Bakker, die een
paar dagen later kwam. Groote verschillen in groei
traden niet op, doch alle rassen hadden een te dich
ten stand. Vooral was dit het geval met Perijka,
C. Lodder, C. B. stam 5 en Gebrs. de Jongh; in min
dere mate hadden hiervan Joh. v. Nieuwenhuijzen,
Gebrs. Broersen, Voogd en Globe te lijden.
Plantenziekten: Alle selecties werden in meerdere
of mindere mate aangetast door valschen meeldauw.
Deze kwam het minst voor bij Gebrs. Broersen, Bola,
Gebrs. de- Jongh en L. Bakker.
Rijpen* Het vroegst was Mijs op 22 Aug.; het
laatst Bakker, Gebrs. Broersen en Bola in de eerste
week van September.
(KwaliteitiDe minste roodkleuring vertoonden
Bola, CJB. stam 5 en Globe, terwijl ze het meest
voorkwam bij Perijka en Mijs.
Wat het aantal dikhalzen betreft werd geconsta
teerd, dat er geen voorkwamen bij Mijs, zeer weinig
bij Van Eielst, Joh. van Nieuwenhuijzen, Gebrs.
Broersen, Globe en Bakker, weinig bij, Lodder, CjB.
stam 5 en Gebr. de Jongh en vrij veel bij Perijka,
Bola en Voogd. De vastheid der bollen leverde niet
veel verschil op; ze was zonder uitzondering goed,
maar 't best was ze wel bij. Mijs.
De gemiddelde opbrengsten bedroegen in 'kg
per are:
HUISSLACHTING.
RAS
Picklers
4
Drielingen
Gewone
Totaal
Verhouding
Perijka
74,3
99.-
322,3
495,6
100
Van Zielst
52.3
104,-
357,—
513,3
104
Joh. v. Nieuwenhuijzen
14.3
50,-
433,7
498,-
100
C. Lodder
27,3
107,
404,3
538,6
109
Gebrs Broersen
14,7
53,3
465,3
533,3
108
Bola
15,
58,7
530,7
604,4
122
Mijs
71
94,-
306,7
471.7
95
Voogd
50,
99,7
348,7
498,4
101
C. G. Stam 5
55,—
176,
282,3
513,3
104
Gebrs de Jongh
54,—
98,7
357,-
509,7
103
Globe
50,-
117,7
311,
478,7
97
L. Bakker.
51,7
92,-
350,3
494,-
100
Uit deze opbrengsten blijkt, dat als gevolg van
den dichten stand over 't algemeen de geoogste hoe
veelheid picklers en drielingen te groot was in ver
houding tot die van de gewone uien. Bola gaf het
hoogste beschot in totaal, maar ook in opbrengst
aan gewone uien kwam dit ras bovenaan te staan.
NIEUWE VARKENSTOEWIJZING.
IZooals in de pers reeds is medegedeeld, zal binnen
korten tijd een nieuwe varkenstoewijzing plaats
hebben.
Naar wij vernemen, zal de verlaging ook voor
Zeeland van zeer ingrijpenden aard zijn. Thans zijn
aan Zeeland nog toegewezen ruim 43.000 varkens.
Dit wordt circa 25.000 varkens. De inkrimping zal
dus 41 bedragen. Wellicht in November zullen
de nieuwe toewijlzingskaarten op de bedrijven zijn,
zoodat een ieder er op berekend dient te zijn, vooral
belanghebbenden, die thans een toewijzing van meer
dan 1 varken hebben, dat een ingrijpende verlaging
zal plaats hebben.
Voor Zeeland is dit een funeste regeling. Immers
er zijn in Zeeland thans 22.000 varkenshouders met
een gezamenlijke toewijzing van circa 43.000 var
kens. Het gemiddelde aantal varkens per varkens
houder is om en om 2. Indien maar 25.000 varkens
meer gehouden mogen worden, zal het gemiddelde
slechts ruim 1 worden. Aangezien de fokzeugen
niet als slachtvarken kunnen dienen, is het duidelijk,
dat hiervoor varkens moeten worden toegewezen.
Het uiteindelijk resultaat zal dan ook wel zijn, dat
verschillende varkenshouders, speciaal de niet land-
of tuinbouwers en de niet-laridarbeiders, hun var
kenstoewijzing zullen zien verdwijnen of uitermate
sterk gekort zullen worden.
In vergelijking met b.v. Zuid-Holland is de door
voering van de beperking in Zeeland uitermate
moeilijk. Immers het gemiddeld aantal varkens per
varkenshouder is daar thans ruim 7 en zal na de
beperking worden circa 4.
In nauw verband met de varkenstoewijzing staat
voor de fokkers de toekenning van biggenmerken.
Voor 1941 zal hier een korting van 21 toegepast
worden. De fokkers dienen hier wel rekening mede
te houden.
Volledigheidshalve willen wij nog mededeelen,
dat bekend is geworden, dat biggenmerken (1 of 2)
voor kleine boeren en landarbeiders niet meer toe
gekend zullen worden.
De geheele regeling en uitvoering van de huis
slachting is gelegd in handen van de Districts
secretarissen der Landbouw-Crisis-Organisatie voor
Zeeland.
De plaatselijke Bureauhouder is hierbij niet inge
schakeld. Voor alle inlichtingen kunnen belang
hebbenden zich dus wenden tot den Districtssecre
taris.
x Door de Districtssecretarissen is aan ieder, die een
toewijzing van één of meer varkens heeft, inmiddels
een aangifteformulier .model I wit" gezonden, als
mede een aanvraagformulier „model IH met roode
druk". Er komt een verbod om varkens boven 110
kg aan te houden. Dit geldt niet voor fokzeugen
en voor varkens bestemd voor huisslachting, mits
voor deze laatste het formulier model I onmiddellijk
aan den Districtssecretaris wordt teruggezonden.
Het is noodzakelijk, dat steeds het nummer van het
blikmerk wordt opgegeven b.v. K.A. 2237 of K.B.
2918 enz.
Indien men wenscht te slachten, wordt formulier
model IH volledig ingevuld en onderteekend. Tevens
dient men zich naar den Distributiedienst te begeven
en aldaar de vleeschkaarten in te leveren. Men
ontvangt hiervan een verklaring en zendt die gelijk
tijdig |ipet ide aanvrage voor tjiuLsslaoliting model III
aan Uw Districtssecretaris. Onmiddellijk daarop
ontvangt U de machtiging om te slachten terug.
iZonder verklaring van den Distributiedienst, ont
vangt U nooit een machtiging. Het is zaak om er
zich evenals voorheen, van te vergewissen op de
Secretarie, dat op den aangevraagden dag kan ge
slacht worden.
Op den dag en het uur van slachten zal zich een
controleur op het bedrijf vervoegen om het geslachte
varken te doen wegen. Zorg dus steeds voor een
goedwegende bascule en zorg tevens dat niets van
het varken is verwijderd dan de voor consumptie
ongeschikte ingewanden. De controleurs zullen
streng toezien. De machtiging om te slachten moet
aan den controleur worden teruggegeven en een
bedrag van 25 cent dient aan hem te worden afge
dragen.
Ieder gezinshoofd, de slagers uitgezonderd, dat
een toewijzing van'varkens heeft en het te slachten
varken tenminste 4 maanden als eigenaar heeft
gemest, mag een varken slachten en wel op eigen
erf. Wie in 1939 b.v. 2 of 3 varkens heeft geslacht,
mag die thans ook slachten. De daartoe vereischte
verklaring aan, te vragen ten gemeentehuize. Voor
elk te slachten varken moet opnieuw een aanvrage
ingediend worden en vervolgens worden gehandeld
als voren omschreven.
Tenslotte zij nog van belang te weten, dat het
geheele varken het eigendom blijft van den huis
slachter, ook al is het aantal ingeleverde vleesch-
bonnen kleiner dan het geslacht gewicht. Dit wordt
door de Distributiediensten met de volgende vleesch
kaarten verrekend. Een huisslachter krijgt 50
meer, d.w.z., 100 kg vleeschbonnen staan gelijk met
een geslacht gewicht van 150 kg.
'Desgewenscht kan ook aan den Distributiedienst
verzocht worden om het aantal kg gelijk te stellen,
waardoor men recht heeft op een extra vleeschkaart
van 50 (b.v. om, rundvleesch te kunnen koopen).
HET GEBRUIKEN VAN KOEDEKKEN.
Nu wij zoo langzamerhand weer midden in het
najaar zitten met zijn onvermijdelijke koude en gure
regenvlagen, zal het koedek weer zijn diensten moe
ten bewijzen, want meestal is het nog te vroeg om
de dieren al op stal te halen, daar zij buiten nog
voedsel genoeg vinden, terwijl zij toch van de koude
al veel te lijden hebben. Vooral is dit het geval bij
de melkkoeien, welke zich, waarschijnlijk door te
groote verfijning, niet zoo gemakkelijk aan de ver
anderde weersomstandigheden aanpassen als b.v.
het jongvee. Dit toch krijgt, zooals trouwens ge
makkelijk valt waar te nemen, in het najaar een
meer ruiger en dikker haarkleed, waardoor de
warmte van het lichaam beter wordt vastgehouden.
Zij trekken als het ware hun wintergoed aan.
Bij de melkkoeien en vooral bij de oudere dieren,
is dit niet of in mindere mate het geval, waardoor
zij dan ook veel meer van de koude te lijden hebben,
zeer ten nadeele van de melkopbrengst.
Dit verminderen van de melkgift laat zich gemak
kelijk begrijpen. Immers, de dieren staan veel meer
warmte naar buiten af, hebben dan dus een zeker
deel van het opgenomen voedsel noodig om dit ver
lies aan te vullen. Het gevolg hiervan is, dat er niet
zoo veel voedingsstoffen beschikbaar blijven voor de
afscheiding van de melk, waardoor de melkgift dan
ook dikwijls sterk kan dalen.
Het is daarom natuurlijk gewenscht om dit warm
teverlies zooveel mogelijk tegen te gaan en het prac-
tische middel hiertegen is het dier een dek op
leggen.
Hoe eenvoudig en voor de hand liggend deze rede
neering ook lijkt, toch zijn er velen, die het met het
opleggen van dekken in het voor- en najaar niet
eens zijn. Want, redeneeren zy, bij regenweer zal
het dek binnen korten tijd door en door nat zijn,
zoodat het niet veel uithaalt, of de dieren het wel
of niet op hebben. Hier komt nog bij, dat, wanneer
het weer opklaart en de haren van de dieren, die
geen dek op hebben, al weer lang droog gewaaid
zijn, dat dan de dieren; die dekken op hebben, ge
doemd zijn om een groot deel van den dag met het
natte dek te blijven loopen. Natuurlijk zal dit ook
wel gaan opdrogen, maar om droog te worden be
hoeft het warmte en deze wordt dan voor een groot
deel juist aan het lichaam onttrokken, zoodat bet
middel op die manier nog erger dan de kwaal is.
Want vooral bij aanhoudend regenweer, zooals wij
dat in ons land in den herfst helaas maar al te goed
kennen, drogen de dekken vaak in weken niet. Om
al deze redenen willen sommigen van dekken niets
weten en laten zij daarom hun dieren zoo maar on
beschut in de weide loopen.
Hoe aannemelijk de bovenstaande redeneering op
het eerste gezicht ook lijkt, toch is het niet opdoen
van dekken bij koud en buiïg weer naar onze mee
ning niet juist. Het blijkt, nl. maar al te duidelijk,
dat onze sterk verfijnde productiedieren op den duur
tegen de koude en vooral tegen nat en guur weer,
minder goed bestand zijn. Ze vatten koude en
worden dan ook vaak ziek, terwijl de melkopbrengst
om de al reeds besproken reden in de meeste ge
vallen zeer achteruit gaat.
Daarom hebben anderen weer getracht om het
bezwaar van het nat worden van de koedekken te
ondervangen, door dekken te gebruiken, die van
zeilgoed of van een andere ondoordringbare stof ge
maakt zijn. Toch hebben deze ook weer nadeelen.
In de eerste plaats broeien ze te veel, daar deze
soort van dekken ook voor lucht geheel dicht zijn,
zoodat de uitwasemingen van de huid er onder op
gehoopt blijven. Hierdoor zullen dan ook, vooral als
het zonnetje nog eens een keertje schijnt, de dieren
het veel te warm krijgen. Maar, ook al zou dit nog
op de een of andere wijze te ondervangen zijn, dan
spelen, juist in dezen tijd, de prijs en de minder
lange duurzaamheid een beslissende rol en zal
menigeen zich tot het oude en beproefde koedek
bepalen. En inderdaad, wanneer men het nu maar
met overleg gebruikt, dan zal het ons nog vele nut
tige diensten kunnen bewijzen. Want in de
practyk valt het met de bezwaren van het door en
door nat worden en het opdrogen van het dier nogal
mee, om de doodeenvoudige reden, dat door het
langdurig gebruik het koedek hoe langer hoe beter
aan zijn doel gaat beantwoorden.
De huid scheidt n.l. geregeld een vettige sub
stantie af. Deze trekt in het dek, waardoor dit op
den duur minder water zal opnemen, tevens vormt
zich ook nog tezamen met huidschubben een afslui
tend laagje, hetgeen het vocht heel aardig tegen
houdt.
Wi|t zouden dan ook aanraden, juist omdat ize zoo
gauw doorweekt zijn, om dieren in het land geen
nieuwe dekken op te leggen, maar deze eerst een
poosje op stal te gebruiken, b.v. na het kalven of bij
zieke dieren. Voor in het land kunnen wij dan beter
van de vettige, oude dekken gebruik maken. Deze
zijn uit hygiënisch oogpunt wel niet verdedigbaar,
maar daarentegen zullen zij aan onze dieren, wan
neer zij met koud en nat weer in het land zijn, een
uitstekende en goedkoope beschutting verleenen.
Nadru'k verboden r.
BEPERKING PLUIMVEESTAPEL.
Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in
Oorlogstijd maakt, in aansluiting op het reeds eer
der verschenen persbericht, betreffende de inkrim
ping van den pluimveestapel, het volgende bekend.
Bij de bepaling van het aantal kippen en/of een
den, hetwelk elke houder van kippen of eenden ten
hoogste mag aanhouden, neemt de Nederlandsche
Centrale voor Eieren en Pluimvee het volgende in
acht
De in den aanhef bedoelde bepaling geschiedt op
de basis van het aantal in September 1939 geïnven
tariseerde dieren, met dien verstande, dat voor de
in hieronderstaande kolom 1 onderscheiden bedrijven
het maximum aantal aan te houden kippen resp.
eenden overeenkomt met de in kolom 2 telkens daar
achter aangegeven percentages van het aantal in
September 1939 geïnventariseerde kippen resp.
eenden.
Aantal
kippen per
bedrijf
naar den
toestand
bij de
inventari
satie Sept.
1939
1
1- 15
15- 30
30- 75
75- 150
150- 300
300- 450
450- 600
600- 750
750-1500
1500 en
meer
v/h aantal bij
de inventarisatie
Sept. 1939
aanwezige
kippen, dat ten
hoogste mag
worden
aangehouden
100 met een
max. van 10 dieren
55 0/0
30
26
22
18
15
11
Aantal
eenden per
bedrijf
naar den
toestand
bij de
inventari
satie Sept.
1939
1
1- 30
30- 750
750-250.0
2500-4000
4000 en
meer
v/h aantal bij
de inventarisatie
Sept. 1939
aanwezige
eenden, dat ten
hoogste mag
worden
aangehouden
100 0/0 met een
max. van 10 dieren
20 0fo
15
10
PRIJS VOEDERBIETEN.
Men vestigt er onze aandacht op, dat de laatste
weken voor voederbieten een prijs van ƒ14 k 15
per 1000 kg is geboden.
Gerekend naar de thans geldende prijzen voor
de andere voedermiddelen, zou deze prijs echter