NOOBI^MBMITSOe^liMitwiMlii»
Voedselvoorziening in oorlogstijd.
(V. V. 0.) Noord-Brabant.
PACHTBUREAU VOOR NOORD-BRABANT.
'De Secretaris van het Pachtbureau voor Noord-
Brabant zal voor belanghebbenden zitting houden
tot het geven van adviezen in .pachtzaken en het
verstrekken en opmaken van model-pachtovereen
komsten
te Roosendaal in het Hotel Neerlandia (bij het
Station der Nede rlandsche Spoonvegen) op Maan
dag 21 October a.s., des namiddags van 24 uur;
te Tilburg in het Hoofdkantoor van den N.C.B.,
Spoor laan no. 50, op Woensdag 23 October a.s., des
namiddags van 24 uur.
'Voorts is de Secretaris van het Pachtbureau voor
belanghebbenden te spreken ten kantore van het
Pachtbureau te 's-Hertogenbosch, Oranje Nassau-
laan no. 20, de eerste drie dagen van elke week, en
wel in den voormiddag.
HET KNOLGROEN VOOR DE KOMENDE
STALPERIODE.
Zoo langzamerhand nadert de tijd, dat de boeren
moeten gaan beslissen, hoe zij hun knolgroen zoo
doelmatig mogelijk zullen gaan aanwenden.
En er is alle reden om daar vooral in dit na
jaar- eens ernstig bij stil te staan.
In de eerste plaats, omdat de ontwikkeling van
het knolgroen dit jaar op vele perceelen niet zoo bij
zonder gunstig is. W&j hebben dat de laatste jaren
wel eens beter gezien.
iEn in de tweede plaats, omdat juist nu bij
de heerschende schaarschte aan krachtvoer, geen
vierkante meter van dit waardevolle gewas ver
loren mag gaan.
Het gezegde, dat wij uit den grond alles moeten
halen wat erin zit, is zoo een beetje een gemeen
plaats geworden, maar dit jaar is het grimmige
ernst, als wij beweren, dat iedere voedereenhöid, die
wij op eigen grond kunnen winnen, benut zal moe
ten worden, willen wij onzen veestapel met een
«enigszins behoorlijke productie door den winter
helpen.
Hoe ging het vroeger dikwijls? In het begin van
den staltijd begon men knolgroeri^te voeren, met
het vooropgezette doel, dat vóór de vorst zooveel
mogelijk door het vee moest zijn verwerkt.
Men hoorde fantastische hoeveelheden noemen,
die per dier en per dag werden opgenomen. Met
als resultaat veelal: diarrhee bij de beesten, klach
ten bij de fabriek over knollensmaak van de melk
enverzwakte dieren. Want de knollen werken
zeer zeker gunstig op de melk, maar gedeeltelijk ten
koste van de koe. En dat is nog niet zoo heel erg,
als er na afloop van het knollenvoer vol
doende krachtvoer is om het dier weer wat op zijn
verhaal en de melkgift eenigszins op peil te houden.
Maar dit jaar zal er, als het knolgroen op js, wei
nig of geen krachtvoer zijn en het bekende ver
schijnsel, dat de melkgift na de knollen-periode de
neiging heeft om te gaan dalen, zal meer dan ooit
optreden. En hoe zullen wij die melkgift dan weer
op peil krijgen?
Als dan in den kortst mogelijken tijd de grootst
mogelijke hoeveelheid knolgroen door de koeien was
heen gestouwd en het begon te vriezen, bleek
meestal nog een heele oppervlakte beschikbaar te
zijn.
Gewoonlijk werd dan haastig nog wat ingekuild,
als de vorst ons tenminste niet tevoren verrastte en
in verband met deze haast geschiedde dat inkuilen
dan veelal nog slordig, zoodat de kwaliteit van den
kuil soms tegenviel, doordat er, tengevolge van
aanklevenden grond, boterzuurgisting in optrad
de bekende onaangename stank inplaats van
frisch-zure geur, en dan kantverliezen.
Tenslotte bleven er dan nog heel wat perceelen
liggen, die bevroren en hoogstens als groenbemes-
ting nog eenig nut afwierpen.
Het bovenstaande is zonder twijfel een somber
schilderij en lang niet alle boeren zullen zich regel
matig aan al deze onjuistheden hebben schuldig
gemaakt.
Maar een feit is, dat men steeds weer opnieuw
één of meer van de geschetste feiten tegenkwam.
En dat zal, in het belang van de voedselvoorzie
ning niet alleen, maar ook in het belang van ieders
portemonnaie, voorkomen moeten worden.
Daartoe is het noodig, nu reeds vast te stellen,
welke oppervlakte knolgroen noodig zal zijn, om in
het begin van den staltijd tot aan het invallen
van de vorst versch te kunnen opvoeren.
Ieder kan voor zichzelf uitmaken, rekening hou
dende met wat hij aan andere voedermiddelen be
schikbaar heeft, hoeveel versch luiolgroen hij per
dag en per dier noodig heeft. Hierbij dient echter
als regel niet hooger gegaan te worden dan maxi
maal 50 kg.
In verband met den stand en de ontwikkeling van
het gewas, is dan gauw bekeken, welke oppervlakte
hiervoor gereserveerd moet worden.
De rest van de beschikbare oppervlakte zal moe
ten worden ingekuild.
Men wachte daarmee nu echter niet tot de vorst
ons komt verrassen, maar beginne tijdig, zoodat
vóór den winter rustig en met de noodige zorg het
werk afgedaan is.
Op verschillende plaatsen ziet men de boeren
trouwens al met inkuilen bezig.
In het bijzonder moge hierbij gewezen worden op
het groote belang, dat de ingekuilde knollen zooveel
mogelijk vrij zijn van aanklevende gronddeeltjes.
Daar wordt vrij algemeen te weinig zorg aan be
steed.
In den kuil moet een melkzuurgisting ontstaan en
daarvoor is het van belang, dat er zoo weinig mo
gelijk andere bacteriën aanwezig zijn dan juist
melkzuurbacteriën. Wanneer er nu teveel grond aan
de knollen kleeft, heeft dat tot gevolg, dat er boter-
zuur- en zelfs rottingsbacteriën optreden. Om dit te
vermijden, zijn twee zaken van belang:
Ten .eerste moet het rooien van de knollen bij
droog weer geschieden. Natte grond kleeft van
zelfsprekend veel sterker dan droge grond.
In de tweede plaats moeten de knollen b(j het
rooien niet zooals veelal gebruikelijk .direct
op een hoop worden gegooid, maar men legt ze
onder het werk in rijen naast zich neer, allemaal
in dezelfde richting, met het loof van den wind
afgekeerd. Dit heeft het voordeel, dat de wind er
nog even overheen kan spelen. Is er een voldoende
hoeveelheid zoo gerooid, dan gaat men weer riaar
het begin van de eerste rij, neemt in iedere hand
een handvol loof en klopt de knollen tegen elkaar,
zoodat de inmiddels gedroogde grond eraf valt.
De zoo gereinigde knollen kunnen nu op hoopen
gegooid en aan den kuil gereden worden.
Op deze wijze werkende zal men bij droog
weer een prima kuil kunnen krijgen en tegen
teleurstellingen gevrijwaard zijn.
Samenvattende kom ik dus tot dezen raad:
1. Beslis reeds nu, welke oppervlakte gii zult
inkuilen.
2. Overdrijf niet met de rantsoenen versch knol
groen.
3. Wlacht niet met inkuilen tot de vorst tot over
haasting leidt.
4. Rooi de knollen bij droog weer op de boven
beschreven wijze.
De Rijkslandbouwconsulent voor
West-Brabant,
Ir. H. J. M. STEENBERGEN.
HUISSLAGHTINGEN VAN VARKENS.
In aansluiting op de desbetreffende publicatie in
zake huisslachting van varkens in vorige weekbla
den, wordt nog het volgende medegedeeld.
Het slachten van één varken is toegestaan aan
hoofden van gezinnen en instellingen met een lief
dadig of ander onbaatzuchtig doel, mits zij:
a. georganiseerd zijn bij de Landbouw-Crisis-
Organisatie;
b. in het bezit zijn van een varkens-toewijzing;
c. kunnen aantoonen, dat zij het varken, dat zij
wenschen te slachten, tenminste vier maanden als
eigenaar hebben gemest.
Die hoofden van gezinnen of instellingen als boven
bedoeld, die in 1939 méér dan één varken hebben
geslacht, mogen ook thans eenzelfde aantal varkens
slachten als door hen in 1939 werd geslacht. Zij
moeten hiervoor eene verklaring overleggen van
het gemeentebestuur, waaruit blijkt, hoeveel var
kens door hen in 1939 werden geslacht.
In verband met een eerstdaags te verwachten
verbod tot het voorhanden hebben van varkens,
zwaarder dan 110 kg, moet door degenen, die in
aanmerking wenschen te komen voor het slachten
van een varken, vóór 19 October 1940 hiervan op
gave worden gedaan bij den plaatselijken bureau
houder van him district. Zij: moeten hiervoor een
aanmeldingsformulier afhalen ten kantore van den
plaatselijken bureauhouder of op de zitdagen. Hier
op moet door hen worden ingevuld hun naam en
adres, alsmede het oormerk-nummer van het var
ken, dat wordt aangehouden voor huisslachting.
Hoofden van gezinnen en instellingen als boven
bedoeld, die in 1939 meer dan één varken hebben
geslacht en zulks thans ook wenschen te doen, moe
ten mèt -het aanmeldingsformulier de verklaring
van het gemeentebestuur, betreffende het door hen
in 1939 geslacht aantal varkens, aan den plaatse
lijken bureauihouder inleveren.
Na verloop van eenige dagen ontvangen degenen,
die op een aanmeldingsformulier een varken heb
ben opgegeven, van den plaatselrjken bureauhouder
eene machtiging tot het voorhanden hebben van een
varken, zwaarder dan 110 kg. Zij moeten deze
machtiging zorgvuldig bewaren en op verzoek aan
de daartoe bevoegde ambtenaren toonen.
Wanneer nu een georganiseerde, die in het bezit
is van een machtiging tot het voorhanden hebben
van een varken, zwaarder dan 110 kg, dat varken
wil slachten, moet hij bij den plaatselijken bureau
houder een aanvrage voor een slachtvergunning af
halen, deze nauwkeurig invullen en wederom bij
den plaatselijken bureauhouder inleveren. Tevens
moet bij deze aanvrage worden ingesloten:
a. eene verklaring van den plaatselijken distri-
butiedienst, waaruit blijkt, dat de vleeschkaarten
van de georganiseerden, benevens 'van alle bij hem
inwonende personen, zijn ingeleverd. Deze verkla
ring kan worden afgehaald bij den plaatselijken
distributiedienst, waarbij dus de vleeschbonnen moe
ten worden ingeleverd.
b. indien door den georganiseerde reeds één var
ken is geslacht, de verklaring van het gemeente
bestuur, waaruit blijkt, hoeveel varkens door hem
in 1939 zijn geslacht. Deze verklaring zal als regel
reeds door hem zijn ingeleverd bij zijn aanmelding
tot het houden van varkens, zwaarder dan 110 kg.
Wanneer door den aanvrager aan de gestelde
voorwaarden is voldaan, wordt hem door den
plaatselijken bureauhouder eene vergunning voor
slachten uitgereikt tegen betaling van ƒ0,25 per
vergunning. Deze vergunning kan niet eerder dan
7 en niet later dan 14 dagen na het opzenden van
de aanvrage voor deze vergunning worden afge
haald op de zitdagen van den plaatselijken bureau
houder. Bij het invullen van den datum van slach
ten moet hiermede dus rekening worden gehouden.
Het slachten van het varken mag niet plaats
hebben dan in tegenwoordigheid van een vertegen
woordiger van den Provincialen Voedselcommissa-
ris. Aan dezen functionaris moet de vergunning
voor slachten alsdan worden afgegeven. Tevens
moet worden gezorgd, dat een goed en betrouwbaar
weeginstrument aanwezig is.
Deze regeling treedt in werking met ingang van
14 October 1940.
Opgemerkt zij nog, dat geen slachtvergunningen
kunnen worden verstrekt aan hoofden van gezin
nen, waarvan het hoofd zelf dan wel eenig bij dat
gezin inwonend persoon het slagersbedrijf uitoefent
of handel in vleesch drijft.
Het slachten van rundvee is thans ook niet meer
geoorloofd, ook niet voor instellingen met een lief
dadig of ander onbaatzuchtig doel.
PLUIMVEEVOEDERTOEWIJZING.
Naar aanleiding van verschillende verzoeken, in
zake de toewijzing van pluimveevoeder, deelt ons de
bevoegde instantie in Den Haag het volgende mede:
1. Toewijzingen van pluimveevoeder voor bedrij
ven, welke na de inventarisatie van September 1939
zijn gesticht, kunnen slechts worden verstrekt aan
die georganiseerden, die na dat tijdstip van de
Nederlandsche Centrale voor Eieren en Pluimvee te
Beekbergen een bestelbon voor kuikens hebben ont
vangen. Die bedrijven zijn op het bureau van den
Voedselcommissaris bekend.
2. Na de inventarisatie van September 1939 zijn
door meerdere pluimveehouders jonge hennen aan
gekocht, waarbij dan tevens overdracht van voeder
van verkooper naar kooper plaats had. Op de vele
verzoeken om de Septemberbasis 1939 te verhoogen
met het aantal aldus aangekochte hennen wordt
medegedeeld, dat een overdracht van voedertoewij
zingen van verkooper naar kooper niet kan worden
toegestaan. De September-basis 3939 kan dus niet
worden verhoogd, indien nadien dieren zijn bijge-
kocht.
3. Tenslotte worden talrijke verzoeken inge
diend, inzonderlijk van specifieke pluimveebedrijven
om bij de voedertoewijzing aan hun bedrijf eene van
de normale toewijzing pluimveevoeder afwijkende
regeling te treffen. Hierbij zij opgemerkt, dat de
besprekingen, welke over deze aangelegenheid met
de bevoegde autoriteiten zijn gehouden, er op
wijzen, dat men van die zijde wenscht, dat naar ver
houding de houders van groote kippenstapels, ook
indien zij verder weinig of geen andere inkomsten
uit het landbouwbedrijf hebben, het sterkste wor
den beperkt.
Ofschoon moet worden toegegeven, dat dergelijke
menschen daardoor in een zeer benarde positie ge
raken, zal het onmogelijk zijn om in incidenteele
gevallen tot verhooging van de verleende voeder
toewijzingen over te gaan.
Overigens zal, zooals in een officieel persbericht
van het Departement van Landbouw en Visscherij
reeds is medegedeeld, voor de houders van bedrij
ven, wier inkomsten tengevolge van de inkrimping
van hun stapel zoo sterk dalen, dat zij, naast de
bestrijding der kosten van levensonderhoud, niet
toereikend zijn voor de betaling van renten en
publieke lasten, worden gezorgd.
SCHEUREN VAN GRASLAND VOOR
OOGST 1941.
Zooals d.d. 4 October 1.1. werd gepubliceerd, be
staat het voornemen de uitbreiding van de opper
vlakte bouwland door het scheuren van grasland
aan te moedigen door het verleenen van een gelde
lijke tegemoetkoming (scheurpremie). Wil men
voor de tegemoetkoming in aanmerking komen, dan
moet men onder opgave van ligging en oppervlakte
van het te scheuren perceel aangifte doen (via de
Landbou,w-Crisis-Organisatie) aan den Productie-
commissaris der hierbij betrokken provincie.
Voor deze aangiften zijn door de Landbouw-
Crisis-Organisatie voor Noord-<Brabant bij de plaat
selijke bureauhouders der V.V.O. voor de belangheb
benden aangifteformulieren verkrijgbaar' gesteld.
Deze formulieren moeten na nauwkeurige invulling
en onderteekening rechtstreeks worden opgezonden
aan de L.C.O.N., Afd. Productie, Spoorlaan 50 te
Tilburg, die dan voor doorzending aan den betrok
ken Productiecommissaris zorg draagt.
(Met nadruk wordt er op gewezen om de aan
gifte van de scheuring tydig te doen, opdat de rege-