Zaterdag 19 October 1940. No. 1707
HET ONVOLDOENDE RIJP PLUKKEN VAN
APPELEN EN PEREN.
RUBRIEK TUINBOUW
GELIJKGESCHAKELD.
Voor velen zullen de laatste bepalingen inzake
het vervoer en de handel in appelen, zeer onver
wacht gekomen zijn.
Nu er iets meer over bekend is en kwaliteiten,
klassen, maten en prijzen zijn vastgesteld, worden
wij ons steeds meer en meer de beteekenis bewust,
die deze maatregelen hebben voor de Zeeuwsche
fruittelers.
Het ligt thans niet op onzen weg om over de
maatregelen zelf te schrijven. De uitvoering echter
heeft onder de Zeeuwsche fruittelers groote onte
vredenheid gewekt.
Hun grootste grief is, dat hun zorgen, hun strijd
tegen zwammen en insecten, hun streven om een
mooi en gaaf produkt af te leveren, niet voldoende
gewaardeerd wordt. Bovendien worden variëteiten,
die veel cultuurzorgen vereischen, gelijkgesteld met
variëteiten, die belangrijk minder zijn van kwaliteit
en die een lageren kostprijs hebben.
Vanzelfsprekend kan niet met de wensehen en
belangen van iederen fruitteler rekening gehouden
worden. Doch -daar in de hoogere instanties de
richting, waarin de Zeeuwsche fruitteelt zich ont
wikkelde, steeds bevordert en aangemoedigd werd,
mochten wij thans met recht verwachten, dat de
fruitteelt niet over het geheele land gelijkgescha
keld zou worden. Het gevolg daarvan zal zijn, öf
een teruggang, een omlaag gaan van het peil waar
op de fruitteelt staat in bepaalde gebieden èf een
sterker streven om als belanghebbenden zich
streeksgewijze nauwer aaneen te sluiten om in staat
te zijn hun belangen te -verdedigen.
Red.
Wat benadert men door het te vroeg plukken van
appelen en peren?
Bij het zoeken van een antwoord op deze vraag
komt men er vanzelf toe, te bezien aan welke voor
waarden een appel of peer moet voldoen, om aan
spraak te kunnen maken tot een goede consumptie
kwaliteit te behooren. Dit wordt in hooge mate
beïnvloed door smaak en kleur. Zeker moet de
smaak goed zijn, wil een bepaalde variëteit appel of
peer blijvend door het publiek gevraagd worden.
Een vrucht met een mooi uiterlijk, doch een hier
niet mee in overeenstemming zijnden smaak, zal in
de" meeste gevallen bij de koopers geen bevrediging
geven.
Dat alles echter betrekkelijk is en aan verschil
lende omstandigheden onderhevig, blijkt ook hierin.
Men denke aan het Amerikaansche fruit, dat voor
het meerendeel goed van kleur is, doch waarvan
dikwijls de smaak niet aan de gestelde verwachting
voldoet en dat zich toch steeds in veler belangstel
ling mag verheugen. Dit vindt zijn oorzaak in de
mooie kleur en omdat het Nederlandsch fruit in
kleur hier niet tegen aan kan.
Zooals wel meer het geval is, is de eerste indruk
van veel.belang. Deze eerste indruk laat bij het
hier geteelde fruit nog al eens wat te wensehen over.
De kleur wordt in sterke mate beïnvloed door
een vroegen of lateren pluk. Tijdens de groeiperiode
treedt in de meeste gevallen alleen de groene kleur
op den voorgrond. En pas tijdens de laatste weken
en meer neg de laatste dagen, voordat de vrucht
plukrijp is, wordt deze groene kleur meer of minder
verdrongen en de groene gron&kleur, zoowel bij
appel als bij peer, gaat een lichtere tint aannemen.
Vooral bij veel appelvariëteiten, speciaal der roode
appels, breekt de roodkleuring op.
De vroeg geplukte peren zullen steeds een minder
smakelijk uiterlijk behouden, dan de goed uitge
groeide vruchten. Te vroeg geplukte appels, behoo-
rende tot de gele variëteiten krijgen een kleur, dik
wijls benaamd met „doode kleur". Transparente de
Croncels kan dit beeld gemakkelijk vertoonen.
Onder de roode appelvariëteiten is als variëteit,
waarbij veel kan bedorven worden door een te
vroegen pluk, de Zigeunerin een bekend voorbeeld.
De nakleuring stelt bij dezen appel in dergelijke
gevallen altijd teleur.
In vele gevallen is het resultaat met Sterappel
geheel anders. Hierbij verloopt de kleuring na den
pluk veelal beter, hoewel dit niet van alle partijen
gezegd kan worden. Ook met Sterappel kan het
vaak geen kwaad, iets later te plukken.
Al mag er dan verschil zijn tusschen de verschil
lende variëteiten onderling,, nooit mag uit het oog
verloren worden, dat de beste kleur niet verkregen
wordt met een te vroegen pluk.
Ten opzichte van de roode kleur kan nog opge
merkt worden, dat deze ten zeerste wordt beïnvloed
door het suikergehalte van de vrucht. Een hoog
suikergehalte bevordert het doorkomen van de roode
kleur. Het gehalte aan suiker stijgt met het rijper
worden van de vrucht, zooals wel algemeen naar
den smaak kan beoordeeld worden. Waaruit dus
volgt, dat de laatste dagen, voordat de vrucht pluk
rijp is, de roodkleuring het sterkst zal zijn.
Al het voorgaande heeft betrekking op het uiter
lijk van de appelen en peren. Van niet minder be
lang is de smaak. Dat deze eveneens pas dan tot
volle ontwikkeling komt, wanneer de vrucht volle
dig is uitgegroeid, is bekend. Een te vroeg geplukte
vrucht blijft immers wrang of zuur.
De voor de variëteit karakteristieke smaak, zal
men het aroma tevergeefs in dergelijke vruchten
verwachten. Zooals reeds is opgemerkt, stijgt het
suikergehalte van de vruchten met het rijper wor
den, dus ook van de vroeggeplukte vruchten, want
ook na den pluk wordt een appel of peer rijper. Dus
ook van deze vruchten zal dan het gehalte aan
suiker stijgen, met als gevolg een steeds beter wor
dende smaak. M^en dient echter te letten op de
omstandigheid, waaronder dit rijper worden moet
geschieden, n.l. onder de meest natuurlijke voor
waarden.
Deze voorwaarden wo;rdfen niet bereikt door de
vruchten onvolgroeid in de kist te laten narijpen.
Veel beter is het dan ook, de vruchten den hiervoor
noodigen tijd aan het hout te laten, dus te wachten
met plukken tot het juiste moment. De volle, rijpe
smaak, als gevolg waarvan de eetkwaliteiten zoo
goed mogelijk wordt, verkrijgt de vrucht dan ook
voor het grootste gedeelte vlak voor den pluk, d.w.z.
voor den juisten plukdatum.
Nog een omstandigheid, welke nu juist een goed
uiterlijk van de vrucht niet in de hand werkt, is het
feit, dat een te onrijp geplukte vrucht meer vocht
afgeeft dan een volgroeiden appel of peer, met als
gevolg een sterker rimpelen.
Het gevol'g van dit alles, n.l. van het minder
gekleurd zijn, een slechten smaak en een meer rim
pelig uiterlijk, is dat de vruchten minder genietbaar
worden.
Dit blijft door de consumenten niet onopgemerkt.
Niet alleen, dat de te vroeg geplukte partijen van
een variëteit dus minder-gevraagd worden, ook zal
dit den afzet van de latere, wèl op tijd geplukte
vruchten nadeelig beïnvloeden en bovendien den
naam van het Nederlandsche fruit in zijn geheel be-
nadeelen.
Voor de telers is verder van veel belang het aan
tal geplukte kilogrammen. Dit wordt door een te
vroegen pluk sterk omlaag gehouden. Te weinig-
wordt hierop gelet, omdat men veelal van meening
is, dat het verschil er wel is, doch dat het niet zoo
heel groot is.
De oplettende teler zal het tegendeel wel eens
hebben opgemerkt. In werkelijkheid scheelt het
meestal aanmerkelijk. Zeer goed kan dit geconsta
teerd worden wanneer een variëteit z.g. wordt uit
geplukt. Het kan dan zeer goed voorkomen, dat de
vruchten, welke blijven hangen, hetwelk vanzelf de
kleinste zijn, na één a twee weken een grovere partij
vormen dan de eerst geplukten. Het aantal kilo's,
hetwelk door te vroeg plukken minder wordt ge
oogst, dient men dan ook niet te laag te schatten.
Ook de kleur van de vruchten, welke na den eersten
pluk blijven hangen, wordt beter.
Het plukken van nog te onrijpe appelen en peren
zal bovendien minder gemakkelijk gaan. Het zal dus
meer tijdroovend zijn, terwijl het fruit meer te lijden
heeft van een dergelijke behandeling.
Zoo is er dan wel voldoende reden het te vroeg
plukken na te laten. Dat dit echter niet altijd zoo
is, weet ieder die wel eens op de veiling komt. Wat
hiervan de redenen kunnen zijn, zal bij beantwoor
ding van het tweede punt, genoemd in het vorige
artikel toegelicht worden.
G. te K.
WAAROM RICHTEN WIJ ONZE
ZIEKTEBESTRIJDING MEESTAL OP DE
EIEREN OF JONGE LARVEN.
IV.
Dikwijls werd gedacht aan een zeer late aantas
ting door laat uitgekomen vlinders.
Wanneer we de datums bekijken waarop de
vlinders in de schuren of in de vrije natuur waar
genomen en gevangen werden, dan wijst alles er op,
dat we aan kunnen nemen, dat de allervroegst ver
schenen Carpocapsavlindertjes gelegenheid gehad
hebben hun eieren af te zetten en dat dus ook de
larven gelegenheid gehad hebben, zich ongehinderd
in ie boren, zonder met de'bestrijdingsmiddelen in
aanraking te moeten komen.
Nemen we aan, dat de rupsen, welke in schuren
en dergelijke overwinterd zijn, vroeger overgaan
zich te verpoppen, dus dientengevolge ook vroeger
als vlindertje te voorschijn komen, en dat deze
gelegenheid gehad hebben, hun eieren af te zetten,
dan is reeds voor hun de gelegenheid opengesteld
zich ongehinderd te vermenigvuldigen, zonder met
de bestrijding in aanraking te komen omdat deze
gebaseerd is, op de in de vrije natuur aan stammen
en takken verblijvende ingesponnen en verpopte
rupsen.
Zorgvuldige waarnemingen op welke datum in de
schuren Carpocapsavlindertjes te voorschijn komen
bevestigen, wat hierboven aangenomen werd.
Deze vroege exemplaren kunnen, wanneer ze
zooals geconstateerd werd, reeds omstreeks 10 Juni
te voorschijn zijn gekomen, al eieren gelegd hebben,
waarvan de larven zich ingeboord hebben vóór 20
Juni.
Indien we aannemen, dat een Carpocapsa-eitje,
gelegd omstreeks 15 Juni, na 8 dagen uitkomt, dus
op 23 Juni een larfje is, wat zich direct naar een
vrucht begeeft om zich in te boren en hoogstens
23 dagen noodig heeft om in de vrucht te vertoeven
tot ze volwassen is, dan is ze dus omstreeks 16
Juli volwassen en gaat zich inspinnen.
Wanneer de temperatuur boven de 60° F. is, kan
er verpoppen plaats hebben, waarbij het popstadium
23 weken duurt.
Omstreeks begin Augustus zou er dan een tweede
generatie op kunnen treden en niet tot de onmoge
lijkheden behoeven te hooren.
De in 1934, op 16, 20, 25 en 29 Augustus gevan
gen Carpocapsavlindertjes kunnen zeer zeker een
tweede generatie vormen.
Het spreekt van zelf, dat de weersomstandigheden
enz. hiertoe hun medewerking moeten verleenen,
zooals in het vorige deel van dit artikel al werd
opgemerkt.
1934 was een buitengewoon vlinderjaar, zooals
verschillende vlinderverzamelaars gaarne zullen
bevestigen.
Dit is ook later in de volgende jaren gebleken,
vooral uit de resultaten met de lamp verkregen.
In deze volgende jaren worden steeds in Augus
tus enkele exemplaren gevangen behalve in 1938.
Wanneer er hier dus sprake is van een tweede
generatie, dan zal deze nooit van groote betee
kenis zijn, omdat niet alle volwassen rupsen tot
verpoppen overgaan, maar zich inspinnen en wach
ten met verpoppen tot het volgend jaar.
Zou er tengevolge van een buitengewone warme
Mei- of Junimaand een vroeger verschijnen van
Carpocapsa plaats hebben dan 20 Juni, dan wordt
dekans dat meerdere rupsen verpoppen en in
Augustus uitkomen veel grooter.
Heeft er daarentegen een verschuiving van de
verschijndatum plaats tot na 20 Juni, dan wordt die
kans veel geringer.
Hieruit zou men dus kunnen concludeeren, dat
alleen in zeer enkele jaren met heel gunstig weer,
een tweede generatie op kan treden, waarvan men
merkbare schade zou kunnen verwachten.
In jaren zooals de afgeloopen 4 jaar, zeer zeker
niet.
De noodzakelijkheid van een bespuiting met lood-
arsenaat tegen wormstekigheid in Augustus zal dus
hoofdzakelijk bepaald worden door de weersgesteld
heden in den zomer.
Beschrijving van de vlinder der Carpocapsa
po>monella.
Deze heeft een vleugelspanning van plus minus
1,251,75 cm. De voorvleugels zijn grauw, met
donkerder strepen en aan den buitenkant een brons
of koperkleurige vlek.
In rusttoestand is deze vlinder ongeveer 1 cm
lang en de vleugels zijn dan plat tegen het lichaam
aangevouwen, wat haar zittende op stam of takken,
niet opvallend maakt en mede door haar kleuren
bescherming geeft tegen vogels en dergelijke.
Verzamelde gegevens en waarnemingen
vanaf 1933, betreffende de verschijndatums
van Carpocapsa pomonella-vlindertjes.
Omdat al gedurende enkele jaren steeds opge
merkt werd, dat door de op tijd uitgevoerde bespui
tingen met loodarsenaat tegen Carpocapsa pomo-
nella, precies volgens de laatste bestrijdingskalen-
ders, steeds heel weinig succes geboekt werd, werd
besloten te trachten meer licht in deze zaak te
verkrijgen, door na te gaan en vast te stellen wan
neer of in ons land de Carpocapsa vlindertjes wer
kelijk te voorschijn kwamen, om haar eieren op de
vruchten af te zetten.
Op primitieve wijze werd in 1933 begonnen met
schaaltjes op te hangen in de boomen, gevuld met
een vloeistof, welke een geur verspreidde, waar
door de vlindertjes aangetrokken zouden worden er
van te drinken, zoodat ze in de vloeistof terecht
zouden komen met het gevolg, dat ze verdrinken
zouden.
Als vloeistof werd gebruikt, gegiste zoete most
of bier met daaraan toegevoegd enkele druppels
per ether.
Zooals hiervoor reeds is opgemerkt, was deze
manier zeer primitief en eischte deze veel controle,
doordat de bakjes 's avonds bijgevuld moesten wor
den en den anderen morgen gecontroleerd.
Dikwijls was den anderen morgen controle on
mogelijk, omdat de bakjes in den afgeloopen nacht
öf leeg gewaaid öf verregend waren.
Evenwel werden toch resultaten geboekt en enkele
exemplaren Carpocapsa gevangen.
(Wordt vervolgd.)