de stengels en bladeren en op de daarin aanwezige
voedingsstoffen.
Ook de betrekkelijk lange nachten en het daar
door weinige zonlicht, dat de planten krijgen, zullen
niet nalaten hun ongunstigen invloed te doen gelden.
De dieren, welke over sterke darmen beschikken,
zullen van deze betrekkelijk kleine veranderingen
in het dagelijksch voedsel geen hinder ondervinden,
maar zij, wier ingewanden niet zooveel weerstands
vermogen hebben, zullen al spoedig de nadeelige
gevolgen van een en ander ondervinden. Hier komt
nog bij, dat de vaak koude nachten, welke in dezen
tijd van het jaar optreden, ook al niet bevorderlijk
zijn om de dieren veel weerstandsvermogen tegen
schadelijke inwerkingen te geven.
De darmen van de daarvoor gevoelige dieren
worden dus door het hardere voedsel want juist
die houtdeeltjes hebben een prikkelende, de darm
beweging aanzettende werking tot een snellere
werking gebracht, waardoor de voedselbrij, zooals
w\j reeds mededeelden, niet voldoende ingedikt
wordt en de afgang al naar gelang van de snelheid'
van de darmbeweging meer of minder dun wordt.
Natuurlijk zal het hier niet bij blijven, maar
raakt de geheele spijsvertering in de war met als
gevolg, dat de dieren opgeblazen worden. Ook de
melkgift, welke zooals bekend is nauw met dé
spijsvertering samenhangt, zal de nadeelige gevol
gen ondervinden en sterk verminderen.
Een en ander maakt, dat het voor den veehouder
van veel belang is om deze schadelijke diarrhee zoo
spoedig mogelijk te bestrijden, ook al omdat de
dieren er op den duur zeer onder gaan lijden.
Natuurlijk zal het wegnemen van de oorzaak de
eerste stap in de goede richting zijn, ja zelfs zoo,
dat de dieren dan al vanzelf weer opknappen, ten
minste wanneer men er gauw bij is en het darm
kanaal door de voortdurende prikkeling nog niet al
te veel van streek geraakt is. Duurt het te lang
dan gaat het niet zoo eenvoudig en zal men zeer
zeker den dierenarts dienen te raadplegen.
Ons eerste werk zal dus moeten zijn de dieren
met diarrhee uit de weide te halen en op te stallen.
Zijn ze er opgeblazen bij, zet ze dan op rantsoen
en geef ze de eerste dagen niets, alleen la'Üw water,
net zoo lang tot ze weer goed beginnen te herkau
wen. Daarna geeft men goed hooi en krachtvoer.
Niet teveel in het begin, want anders raakt daar
door de spijsvertering weer van streek.
Van veel belang is verder ook dat de dieren het
goed warm hebben. Zet ze daarom dik in het stroo
en dek ze goed met één of beter nog met twee dek
ken. Denk er verder om, dat ook de stal niet koud
moet zijn. Zet ze daarom liever niet alleen op de
deel of in een groote schuur, maar b.v. in de paar
denstal. Droog voer en warmte zullen in de meeste
gevallen de diarrhee doen ophouden. Mocht dit
binnen een paar dagen niet gebeuren, dan is het
mogelijk, dat er wat anders, ernstigers achter zit
en doet men beter niet te lang te wachten met het
raadplegen van den veearts.
Nadruk verboden.
MOND- EN KLAUWZEER.
Staat van het mond- en klauwzeer in Nederland,
voorgekomen gedurende de week van 2228 Sept.
1940.
Aantal
ProvinciesBoerderijen. Gemeenten.
Groningen
Friesland
Drenthe
Overijssel
Gelderland
Utrecht
Noord-Holland
Zuid-Holland
Zeeland 3 3
Noord-Brabant 11 5
Limburg 1 1
RATIONALISATIE VAN DEN PAARDEN ARBEID
DOOR BREEDER WERKTUIGEN, COMBINATIE
VAN WERKTUIGEN EN DOOR MEERSPANNEN
Totaal
15 -
In de week van 29 September tot en met 5 Octo
ber j.l. is in Zeeland en West. Noord-Brabant mond
en klauwzeer voorgekomen in de navolgende
gemeenten
Zeeland
Meliskerke 1, Schore 1, Wolphaartsdijk 1, totaal
3 gevallen in 3 gemeenten.
SterfgevallenGeene.
West. NoordnBrabant:
Chaam 1, Etten en Leur 4, Roosendaal en Nispen
5, Terheijden 1, totaal 11 gevallen in 4 gemeenten.
Stergevallen: 1 rund.
Sterfgevallen tengevolge van het mond
en klauwzeer.
Vark. en
Rund. Kalv. Biggen Schap. Geiten
week van 22 t/m 28
Sept. 1940
HOOFDSTUK XXIX.
Het werkpaard tegenover de tractor.
Wanneer paarden? Wanneer tractor?
Wie voor zijn bedrijf het krachtprobleem bestu
deert komt te staan voor de volgende mogelijkheden.
[Men blijft bij het zuivere -paardenbedrijf, waarbij
de paardenarbeid zoo rationeel mogelijk wordt opge
zet (o.a. luchtbanden', veelaanspanning enz.)
Men vermindert het aantal paarden en werkt
spitstijden weg door dan werk in loondienst te laten
doen (zaaiklaar maken in 't voorjaar, graanmaaien,
transport hakvruchten, herfstpLoegwerk).
Men vermindert het aantal paarden en schaft zich
öf een wieltrekker óf een (rupstrekker óf op zeer
groote bedrij ven misschien beide aan met de nootdige
er bij passende werktuigen. Zoo noodig ook nog een
autovrachtwagen.
We zullen in het vervolg, ter onderscheiding
spreken van: paardenbedrijfpaarden-loonwerk-
bedrijf en tractorbedrijf.
Vraagt men zich af of het tractorbedrijf rendabel
zijn zal, zoo komen de volgende overwegingen naar
voren-.
Laat verkaveling van het bedrijf rendabel gebruik
van -een tractor met er bij, passende werktuigen, toe
Algemeen is het praktijikoordeel! dat bij verspreide
ligging der perceelen en kleine onregelmatige vorm
de tractor niet op zijn plaats is.
Zeer belangrijk blijkt de kwestie van de geschikt
heid van het personeel. Bij onhandige menschen, die
geen extra liefde voor en kennis van tractoren heb
ben past geen tractor. Het gevolg is dan altijd:
veel' kosten en onvoldoende prestatie.
Men moet zich het risico van af en toe uitvallen
voor reparatie realiseeren. Daar het meestal niet
mogelijk is een trekkersterkte te kiezen die het
zwaarste werk nog vlot doet, worden, de tractoren
in de praktijk heel dikwijls geforceerd.
Gevolg: veel reparatie. Men moet van een goede
service (vlot beschikbaar zijn van onderdeelen,
snelle, goedkoope en deskundige reparatie) zeker
zijn.
Een uiterst belangrijke vraag die men moet be
antwoorden is dé volgende. Is het mogelijk een- zoo
danige trekker aan te schaffen en zich zóó met
daarbij- passende werktuigen in te spannen, dat de
voordeelen van het traktorbedrijf, dus 'beter, tijdiger
en vlugger werk ook werkelijk bereikt worden.
Deze vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden
voor het zeer groote bedrijf. Daar kan men zoo
noocLig voor het rijwerk, het lichte landwerk en voor
het lichte stationaire werk een wieltrekker en voor
het zware landwerk een1 rupstrekker niemen. Daarbij
nog de passende inspan van werktuigen. De last van
rente en afschrijving behoeft hier, door veel bedrijfs-
uren en groot ha-aantal, per uur en per ha niet
groot te worden.
Veel moeilijker wordt deze vraag voor het middel-
groote bedrijf. Daar moet men bedenken, dat een
afdoende installatie, die de meeste behoeften dekt,
veel te groote lasten met zich brengt. Men komt
dus altijd tot iets halfslachtigs. Vandaar ook dat
in de praktijk op middelgroote tractorbedrijven
meestal veel' minder paarden zijn weggedaan dan
voor de economie noodig was.
Wat betreft de lasten die tractorbedrijven op zich
nemen nog het volgende.
Van veel belang is hoeveel bedrijfsuren men met
de trekker gemiddeld per jaar maken kan. Op het
eigen bedrijf of aangevuld met loonwerk.
Een groote kostenbron is die voor rente, afschrij
ving, stalling en verzekering. Voor de beide laatste
rekent men dikwijls 3 Voor afschrijving worden
wel 10.000 gebruiksuren aangenomen.
Dat wordt op de kleine bedrijven met tractor
300 gebruiksuren per jaar) in 33 jaar. Ieder
voelt dat zoo'n werktuig ver binnen dien tijd ver
roest en verouderd is. Bij' 800 gebruiksuren zou de
afschrijving in 12 y2 jaar moeten geschieden. V. d.
Ban geeft aan dat gemiddeld met de trekker 8 a 12
uren per ha bouwland gemaakt worden.
Bij een afschrijving in 10 jaar krijgen we 10
afschrijving, 4 rente en- 3 verzekering en stal
ling is 17
Wat dit voor een last beteekent voor verschillende
inspannen en bedrijfsgrootten (ha bouwland) blijkt
uit het volgende staatje:
I. Rupstrekker met werktuigen 6000.
per trekker uur werk
ving enz. voor z\jn eigen speciale omstandigheden
goed moet realiseeren, bedenke men, dat nog bruik
bare oude werktuigen overbodig worden en met ver
lies van de band' gedaan.
Voorts moet men er mee rekenen, dat al deze
werktuigen nog in opkomst zijn, zoodat zoowel
tractoren als er bijpassende machines geregeld ver
beteren; gevolg veel uitgaven om bij te blijven, dus
noodzakelijk hooge afschrijving. Vooral deze factor
wordt dikwijls onvoldoende bekeken.
Zeer beachtingswaardig is wat de werktuigencom
missie der Gr. M. v. L. hierover voor kort schreef.
We nemen daaruit het volgende over.
„Men moet bij de snelle technische vorderingen
rekenen op afschrijving van verschillende grootere
werktuigen in hoogstens 10 jaar. Om met inacht
neming hiervan een rendabele bestemming te kun
nen geven aan1 -een bepaalde machine, moet, nage
gaan worden, welke werktuigen hierbij onvermijde
lijk moeten worden aangeschaft. Voor dit samen
stel van machines en werktuigen moet een voldoen
de aantal bedrijfsuren jaarlijks worden gevonden',
zoodat hier de oppervlakte van een bepaald gewas
in' het geding komt en tegelijkertijd het geheele
bouwplan.
Het bedrijf moet zóó groot zijn, dat het bouwplan,
althans op de zavelgronden, niet eenzijdig in de
richting van bijv. den graanbouw gaat. Het bedrijf
van 100 ha, waarop èn de graanteelt èn de verbouw
van bepaalde knolgewassen volledig mechanisch
gedreven kunnen worden, terwijl daarnaast voldoen
de paarden ofwel een lichte trekker gehouden kun
nen worden om het wagenwerk te verrichten, geeft
stellig veel betere 'Uitkomsten dan het kleinere be-
dlrijif, waar geen of slechts een halfslachtige
mechanisatie 'kan plaats vinden. Deze -kleinere be
drijven zullen' zich dn het algemeen wat moeten
hoeden voor een duren werktuigeninventaris."
Een groot landbouweconoom raadde reeds voor
50 jaren aan-: „belast het bedrijf vooral niet met
een te groot gebouwenkapitaal." Ten opzichte van
het machinekapitaal geldt deze raad evenzeer.
Herhaaldelijk hebben wij: er reeds op gewezen,
dat de landbouwer die tractoraanschaffing over
weegt, zich zeer ernstig moet afvragen of hij een
rendabele bestemming heeft voor zijn bedrijfsafval
en zijn onscheurbaar weiland.
Als hij. dat niet heeft, moet hij zich vooral niet
laten verleiden tot het: in rekening brengen van
hooge voerkosten voor paarden die eventueel weg
gaan. We wezen er reeds op, dat een paarden-
voeding, die -vooral steunt op afvalvoer, dé jaarlijk-
sche totale paardenkosten terugbrengt op ƒ95
ƒ80 ƒ175. Ook is het niet juist op zulke
bedrijven de besparing op het voer der paarden die a
blijven, plus de langer gebruiksmogelijkheid, hoog te
schatten. In overleg met de leden van een bedrijfs--n-
studi-egroep berekenden wij dit voordeel op hoogs
tens 10 15 per paard1 en per jaar.
De wieltrekker en de rupstrekker hebben beide
hun speciale geschiktheden. Op het vraagstuk waar
de een en waar eventueel de and-er past, ligt buiten
onze competentie en bestek.
ha bouwland 17
per ha
8 uur p. ha
12 uur p.
40 1029
25,50
3,19
ƒ2,12
50 1020
20,40
2,55
1,70
60 1020
17,—
2,12
1,41
70 1020
14,60
1,82
1,21
80 1020
12,75
1,60
1,06
n. Wieltrekker met werktuigen ƒ4000.
Steeds 2h van de bedragen onder I aangegeven.
III. Wieltrekker met werktuigen 3000.
Steeds 2'/3 van de bedragen onder I aangegeven.
De hiervoor genoemde bedragen nog té verhoogen
met kosten brandstof en smeerolie, reparatie en
onderhoud' en bediening
Behalve dat men zich de last van rente, afschrij-
Bij de berekening van de geldelijke gevolgen van
de omzetting van een paarden- in een tractorbedrijf
komt ook de vraag naar voren: of men door soms
beter en tijdiger werk gemiddeld1 op grooter oogsten
mag rekenen?
Bij' Amerikaans che vergelijkingen der beide be
drijf stypen in gelijke gebieden, kon meestal vast
gesteld worden, dat de oogst op de tractorbedrijven
eenige procenten grooter was. Dat zulks aan
tractorgebruik en niet aan andere factoren moest
worden toegeschreven, kon nergens met absolute
zekerheid' worden v-astgesteld. Deze factor kan ook
bij ons van eenige beteekenis zijn, hoewel we niet
uit het oog mogen verliezen, dat we niet lijden aan
een gebrek aan werkkrachten. De leden van een
bedrijfsstuidiegroep, ui!t een streek waar meerdere
tractoren ini gebruik zijn, waren niet geneigd dit
voordeel hoog aan te slaan.
Uit een officieel Amerikaansch rapport omtrent
paarden- tegenover motortractie halen we nog het
volgende aan.
Voor de prijsverhoudingen van 1929 (goede prij
zen) stelde men vast, dat eerst wanneer de tractor
5 of meer paarden verving, de tractorarbeid goed-
kooper was. Voor de prijsverhoudingen 1932 (crisis)
was het resultaat, dat wanneer de tractor 7 of meer
paarden verving, tractorarbeid goedkooper was.
Hier was met de volgende mogelijke voordeelen
van die tractor niet gerekend. Minder manuren,
mogelijkheid exploitatie grooter bedrijf, meer tijd
voor ander werk.
Men raadde in dat rapport aan, voordat men zijn
keuze bepaalde, het volgende te overwegen:
1. Hoeveel aanwezige kracht in de tractor ïs nog
rendabel te maken bij stationair werk en even
tueel loonwerk?
2. Hoeveel gehuurde krachten kan men minder
hebben
3. Is de mogelijkheid tijdelijk vlugger of met groo
ter kracht te kunnen werken veel waard?
4. Kan eventueel vrije ge^inswerkkracht produc
tief gemaakt worden?
5. Zijn veel nieuwe werktuigen noodig
6. Zijn de perceelen groot genoeg en laat de ver
kaveling toe om met tractor en grootere werk
tuigen effect te bereiken?
Wanneer ik bovenstaande overwegingen en het
oordeel van een flink aantal leden van eenige be-