AKKERBOUW. bezittende Af deelingen der Z. L. M. zouden dus ook hieronder vallen. Wij geven de besturen van de betreffende ver- eenigingen in overweging zoo spoedig mogelijk aan gifteformulieren aan te vragen bij den Procureur- Generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, om deze binnen den gestelden tijd te kunnen inzenden. DE ONTSLAGVERORDENING IN DEN LANDBOUW. In het Nederlandsch Landbouwweekblad is een artikel opgenomen over de toepassing van de ont slagverordening in den landbouw. In genoemd, blad wordt er op gewezen, dat het vertod om arbeiders te ontslaan voor den landbouw nogal wat bezwaren heeft opgeleverd. De ondervinding, opgedaan met de ontslagverorde ning in de agrarische bedrijven, is voor het Centraal secretariaat voor land- en tuinbouw aanleiding ge weest, naar een regeling te zoeken, welke eener- zijds voor de landbouwers de vele en groote moei lijkheden tot een minimum terugbrengt en ander zijds voor vele landarbeiders het voordeel beteekent van een vergroote en langere tewerkstelling, en wel door vergrooting van de kern vaste en losvaste arbeiders niet alleen in de zomer-, maar vooral ook in de wintermaanden. Na vele besprekingen, ook met de vertegen woordigers van landbouw-organisaties en landarbei dersbonden in alle deelen des lands, is het secre tariaat thans, aldus het Nederlandsch Landbouw weekblad, met een regeling gereed gekomen. De normen, welke de landbouwers bij de tewerk stelling van het aantal werkkrachten in acht moe ten nemen, willen zij voor het overige personeel val len buiten de ontslagverordening, zijn de volgende: 1. voor het weidebedrijf gedurende 't geheele jaar één arbeider per 10 ha; 2. voor het akkerbedrijf gedurende de zomer periode één arbeider per 8 ha; uitgezonderd de Wieringermeer en de Veenkoloniën, waarvoor zal gelden één arbeider per 10 ha; 3. voor het akkerbouwbedrijf gedurende de win terperiode één arbeider per 12 ha; uitgezonderd Wieringermeer en de Veenkoloniën, één arbeider per 15 ha; 4. voor gemengde bedrijven vinden de normen voor weide- en akkerbouwbedrijven verhoudings gewijze toepassing. Voor het geheele land, zoowel voor weide- als akkerbouwbedrijven van alle grootten, wordt voor den arbeid van den ondernemer een aftrek toege past van 10 ha. Van de meewerkende inwonende zoons geldt een zoon van 21 jaar als een volledige arbeidskracht en bedraagt de aftrek eveneens 10 ha. Voor jongere zoons is de aftrek van 20 jaar 9 ha, 19 jaar 8 ha enz. tot een leeftijd van 14 jaar 3 ha. De winterperiode is gesteld op 4, de zomerperiode op 8 maanden. Aangenomen wordt, dat de zomer als regel begint half Maart en eindigt half Novem ber. Van deze indeeling kan ook worden afgeweken, in dien zin, dat de landbouwers vergunning kunnen vragen, om de zomerperiode twee weken later te doen aanvangen en twee weken langer te laten voortduren. Bovenstaande ontwerp-regeling is ter goedkeuring voorgelegd aan de centrale arbeidsinspectie te 's-Gravenhage. Afgewacht moet worden of deze er komen met de voorschriften voor verwarming, die in het vorige artikel besproken zijn. Volgens deze voorschriften mag door een draad van 10 mm2 hoogstens 40 ampère gaan. Gelukkig, het is in orde; onze naotorstroom is ver beneden de 40 ampère, zoodat er geen gevaar dreigt van te groote verwarming. Waarom een klein spanningsverlies? Het is in ons eigen voordeel er voor zorg te dra gen, dat het spanningsverlies niet boven de 5 (voor motoren) gaat. Want hoe lager de spanning bij de motor is, des te meer stroom zal deze noodig hebben om eenzelfde vermogen te ontwikkelen. Deze sterkere stroom gaat ook door de heen- en terug- leiding en veroorzaakt daarin méér energie-verlies, hetgeen wij moeten betalen. Ook lampen zijn zeer gevoelig voor een te lage spanning; niet, dat ze kapot springen (dit gebeurt bij een te hooge spanning!) maar" ze zenden minder licht uit. Het rendement ervan, dat toch al klein is, wordt slecht. Wij hebben allen wel eens mee gemaakt een geval van groote spanningsdaling; n.l. het geval dat een buurman een motor inschakelt. Op dat moment gaat er een sterke stroom vanuit de centrale naar de motor; deze sterke stroom, groo- ter dan normaal, heeft tot gevolg, dat er in de lei dingen van de centrale naar de motor, waarvan onderweg de draden naar onze woning zijn afgetakt een bijzonder groot spanningsverlies optreedt. Dit duurt maar heel even, doch toch is het voldoende om de lamp even te doen flikkeren; de spanning bij de lamp wordt een kort moment zeer laag, waar door de lichtuitzending even sterk vermindert. Spanningsverlies in een element. Een ander geval waarbij het ongewenschte, doch onvermijdelijke spanningsverlies optreedt is bij een „stroom-leverende" accu of bij 'n ,,stroom-leverend" element. Laat ons als voorbeeld nemen een zeer simpel element, dat iedereen zelf kan maken; men doet in een glazen bak verdund zwavelzuur en plaatst in het zwavelzuur een zinken plaat. Tusschen het zink en het zwavelzuur treedt dan een dus- mede accoord kan gaan. Is dat het geval, dan kan een officieele mededeeling van de Arbeidsinspectie met betrekking tot den datum waarop deze regeling in zal gaan, binnenkort worden verwacht. S OHILDP ADTORRET JES EN DE TWEESTIPPELIGE WEIDEWANTS. Blijkens een artikel van den heer D. Hille Ris Lambers in de Nieuwe Veldbode van 20 Septem ber 1940 overwintert de Cassida nobilis (schildpad torretje) onder strooisel- enz. De kevers leggen na paring haar eieren één bij één af op de onderzijde- van zaadlobben en jonge bladeren van bieten en eventueel melde. Waar bieten staan, worden deze uitdrukkelijk geprefereerd. Er is evenwel geen sprake van, dat bieten van melde uit met Cassida nobilis wordt besmet. Schade aan bieten wordt vooral veroorzaakt, doordat de kevers van zeer jonge planten zaadlobben en het jongste blad op eten. Als gevolg hiervan moeten af en toe percee- len worden omgeploegd. Cassida nebuiosa overwintert net als cassida nobilis. De eieren worden in hoopjes afgezet, even wel weinig op bieten, maar op melde-achtige plan ten. Een hoogst enkelen keer vonden wij larven der eerste generatie op bieten steeds op zandgrond. Van geen van beide kevers staat tot nu toe vast, dat zich in Nederland op bieten een tweede gene ratie ontwikkelt. De schade, die men in den zomer aan vraat door volwassen schildpadtorretjes vaa beide soorten kan toeschrijven, is tot nu toe uit landbouwkundig oog punt onbeteekenend. Resumeerende kan gezegd worden, dat alleen de overwinterde kevers schade doen aan zeer jonge bieten. In dat geval kan de schade soms belangrijk Zijn. Bespuiting van bieten is, vooral als het spuitmid- del de onderzijde van het blad moet bereiken, vrij omslachtig en duur. En wanneer men dit in den zomer zou willen doen, dan is het verlies aan blad door vertrappen of stuk rijden ongetwijfeld meer dan 10 maal zoo groot als door de ernstigste Cas- sida-aantasting, welke wij hier te lande kennen. Het uitroeien van melde is ongetwijfeld nuttig, maar in verband met Cassida's speelt melde nagenoeg geen rol. Cassida nobilis, die hier in Nederland bijna uitsluitend schade doet, trekt zich van Chenopodium weinig of niets aan, zooals we zagen. Wil men bestrijden, dan kan men dit doen door: 1. dicht te zaaien, 2. vroeg te zaaien. De Calocoris norvegicus (tweestippelige weide- wants) is sinds 1929 geen onbekende in de bieten teelt. De wantsen treden vooral dódr op, waar iepen met veel dood hout staan en meestal aan de Zuid- Oost- of Oostzijde daarvan. De reden hiervan is, dat de wijfjes haar eieren in oud, iets vergaan hout leggen, met behulp van een stevige legboor. Ei-afzetting vindt in Augustus plaats op iepen (waarschijnlijk ook op afgestorven esschen-, mei doorn- en wilgenhout). Nu vindt men op bietenvelden, soms meer dan een kilometer van iepenboomen af, tot eind Augustus toe jonge wantsenlarvenzoodat vermoed wordt, dat ook op bieten eieren worden gelegd. danige scheikundige werking op, dat tengevolge hiervan een druk- of spanningsverschil tusschen beide ontstaat. Indien men een koperen draad met het eene einde in het zwavelzuur hangt en met het andere einde aan de zinken plaat verbindt, zal er een stroom door vloeien. Deze stroom loopt van 't zwavelzuur door den koperen draad naar de zin ken plaat, door de zinken plaat naar het zwavelzuur, van het zwavelzuur naar den draad enz. De stroom loopt dus ook door onderdeelen van het element zelve, n.l. de zinken plaat en de vloeistof en het kost spanning om de stroom dan door te persen. Is de stroom I ampère en de weerstand van de zinken plaat en het zwavelzuur samen R Ohm (dit is de z.g. inwendige weerstand) dan is er noodig in het element, I X R volt. Indien dus het spannings verschil op het aanrakingsvlak van zink en zwavel zuur b.v. E volt bedroeg, dan zal de spanning tus schen begin- en eindpunt van den draad kleiner dan E volt zijn en slechts bedragen E I X R volt. Deze spanning heet de klemspanning; E heet de electromotorische kracht. De klemspanning is dus kleiner dan de electromotorische kracht; het ver schil er tusschen, veroorzaakt door den inwendigen weerstand van het element en bedragende I X R volt, heet het spanningsverlies in het element. Om dat wij onze toestellen, b.v. een lamp, schakelen tusschen de klemmen is voor ons de klemspanning van belang; hoe grooter deze is hoe beter. Een getallen-voorbeeld: een element, met elec tromotorische kracht 1,4 volt en inwendige weer stand 0,5 Ohm, levert stroom aan een lampje met weerstand 3. Ohm. Hoe sterkis de stroom en op welke spanning brandt de lamp? De totale weerstand is 0,5 -j-, 3 3,5 Ohm, zoa dat de stroom volgens de wet van Ohm bedraagt 1.4 0,4 ampère, 3.5 Het inwendig spanningsverlies is dan 0,4 X 0,5 0,20 volt, zoodat de lamp brandt op een klemspanning van Wantsen .en larven zuigen aan de hoofdnerf en de bladstelen van de hartbladeren. De lengtegroei van bladsteel en hoofdnerf stagneert, zoodat planten -ontstaan met breede, zeer korte bladstelen en klein of zeer sterk verfrommeld blad. Bestrijding der wantsen, die in den zomer op treden, met Derris, ondervindt dezelfde bezwaren ais iedere besproeiing of bestuiving van bieten in den zomer. Over deze wantsen moet evenwel nog heel wat onderzoek verricht worden voor tot zeer bepaalde maatregelen kan worden aangespoord. RASSENKEUZE WINTERGEWASSEN HERFST 1940. (Tweede bericht.) Nieuwe wintertarwerassen. Zoowel door de belangstelling die verschillende Nederlandsche kweekers voor de veredeling van wintertarwerassen toonen, als door de omstandig heid dat Nederland ligt te midden van landen, waar de plantenveredeling op een hoog peil staat, passeert ons steeds een stroom van nieuwe wintertarweras sen, waaruit een keuze moet worden gedaan. Het aandeel, dat de verschillende landen aan ons wintertarwesortiment bijdragen, moge blijken uit onderstaand staatje. Percentage van de wintertarwe-oppervlakte, in genomen door: Nederlandsche rassen 76 Duitsche rassen 9 Fransche rassen 4 Deensehe rassen 4 Zweedsche rassen 3 In het eerste bericht beschreef ik de rassen, velke deze oppervlakte beslaan; thans zullen een aantal nieuwe (nog) niet in de Rassenlijst opgenomen ras sen worden besproken en wel gegroepeerd naar het land van herkomst. Over het geheel zijn de Zweedsche rassen goed v/intervast. Ook is dit het geval met verschillende rassen van Duitsche origine. De meeste in het groot verbouwde Nederlandsche rassen zijn slechts matig wintervast; onze kweekers streven in dit opzicht echter naar verbetering. België sluit zich bij Neder land aan. Frankrijk en Engeland leveren als regel, waarop echter uitzonderingen bestaan, geen winter- vaste rassen. Door de twee laatste strenge winters mislukten vele proefvelden, zoodat over de opbrengst slechts weinig gegevens konden worden verzameld; des te meer ervaringen werden echter opgedaan betreffen de de wintervastheid. Onderstaande beschrijvingen van de nieuwe rassen hebben dan ook vooral betrekking op de veldwaar nemingen; slechts van enkele rassen kan iets over de opbrengst worden medegedeeld. Zweedsche rassen. Skandia II. Vrije wintervaste, roodzadige tarwe met goed stevig stroo van normale lengte. Tijdig rijp. Tot nu toe geen stuifbrand. De totale indruk, ook wat betreft de opbrengst, die waarschijnlijk niet beneden Juliana ligt, is gunstig. Skandia II zal in de Rassenlijst 1941 worden opgenomen. De N.V. Landbouwbureau M. Wiersum te Groningen importeert het origineele zaad. 1,4 0,2 1,2 volt. Onbelast en kortsluiting. In een bijzonder geval is de klemspanning van het element wel gelijk aan de electromotorische kracht, n.l. als het element geen stroom levert; men zegt dan dat het element onbelast is. Het andere uiterste verkrijgt men als de klemmen van het element verbonden worden door een korten, dikken koperen draad; deze draad heeft practisch geen weerstand en men zegt, dat het element kort geslo ten is. Zoo'n kortsluiting is altijd een zeer gevaar lijke storing; omdat dan de weerstand tusschen de klemmen nul is, is de stEoomsterkte zeer groot en bestaat er daardoor kans op brand. In het boven staande getallenvoorbeeld zal bij kortsluiting de stroomsterkte bedragen 1,4 2,8 ampère, 0,5 dat is zeven maal zoo groot als eerst. In praktische installaties zijn natuurlijk smeltveiligheden aange bracht, die bij kortsluiting onmiddellijk doorsmelten. Doch dit belet niet, dat de kortsluitstroom heel even bestaat, hetgeen soms een begin van brand kan veroorzaken; daarom moet kortsluiting, dat is dus een verbinding van de plus-draad met de min-draad door 'n dikken, korten koperen draad óf, nog erger, door ze met elkaar in contact te brengen, onder alle omstandigheden worden voorkómen. Zaklantaarnbatterij. Het boven beschreven element van zink en zwavel zuur heet, naar de uitvinder, Leclanché-element. Het is 't eenige element dat in 't dagelijksch leven veel toepassing vindt; meestal als droog-type, waarbij in het zwavelzuur zaagsel is gedaan, dat alle vloeistof in zich opneemt. De zinken plaat is meestal uitgevoerd als een cylinder, die tegelijk de buitenwand van het element vormt. In een zak lantaarnbatterij zijn drie van dergelijke elementen achter elkaar geschakeld; de totale electromoto rische kracht is dan 3 X 1,4 4,2 volt. Ir. C. D.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1940 | | pagina 6